Zie in het bijzonder punt 1 van het klaagschrift, waarin na een opsomming van deze geldbedragen wordt gesteld dat het klaagschrift dan ook “richt ziet” op de onrechtmatige inbeslagname van het totaalbedrag van € 1265, -. De vermelding in het klaagschrift van het conservatoir gelegde beslag ad € 70.000, - (bedoeld zal zijn: € 76.000,-) heeft kennelijk alleen een functie als argument dat daarmee “de belangen van de strafvordering ruimschoots zeker [zijn] gesteld” (zie de punten 12 en 13 van het klaagschrift).
HR, 19-12-2017, nr. 16/01901
ECLI:NL:HR:2017:3204
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
16/01901
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3204, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1376, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1376, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3204, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op geldbedragen onder klager in zijn strafzaak, terwijl geld in (nog niet onherroepelijke) strafzaak verbeurd is verklaard. Ontvankelijkheid hernieuwd beklag. HR: art. 80a RO. CAG: ’s Hofs oordeel dat klager n-o is in het klaagschrift, is hoe dan ook juist, omdat inbeslaggenomen geldbedragen in de strafzaak zijn verbeurd verklaard zodat hij alleen als verdachte in de strafzaak kan opkomen tegen die beslissing. Vervolg op 14/00898 B (niet gepubliceerd, art. 80a RO).
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/01901 B
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart 2016, nummer AV 001364-15, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft A.F.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Namens de verdachte heeft N. Roos, advocaat te Rotterdam, daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op geldbedragen onder klager in zijn strafzaak, terwijl geld in (nog niet onherroepelijke) strafzaak verbeurd is verklaard. Ontvankelijkheid hernieuwd beklag. HR: art. 80a RO. CAG: ’s Hofs oordeel dat klager n-o is in het klaagschrift, is hoe dan ook juist, omdat inbeslaggenomen geldbedragen in de strafzaak zijn verbeurd verklaard zodat hij alleen als verdachte in de strafzaak kan opkomen tegen die beslissing. Vervolg op 14/00898 B (niet gepubliceerd, art. 80a RO).
Nr. 16/01901 B Zitting: 21 november 2017 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 24 maart 2016 de klager niet ontvankelijk verklaard in een op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. A.F.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat door de klager geen beroep is gedaan op nieuwe feiten en omstandigheden, zodat hij niet in zijn herhaalde klaagschrift kan worden ontvangen. Volgens de steller van het middel levert het beroep dat is gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van het hoger beroep dat door het openbaar ministerie is ingesteld in de strafzaak tegen de klager wel degelijk een beroep op een nieuwe feit op.
3.2. Het hof stelt in de bestreden beschikking vast dat het klaagschrift strekt tot teruggave van de “inbeslaggenomen geldbedragen”. Daarmee doelt het hof kennelijk – en gezien de inhoud van het klaagschrift niet onbegrijpelijk – op de geldbedragen die op 9 december 2010 onder de klager in beslag zijn genomen.1.Het hof stelt in de bestreden beschikking vast dat deze geldbedragen door de rechtbank verbeurd zijn verklaard in de strafzaak tegen de klager. Dat betekent dat de klager alleen tegen die verbeurdverklaring kan opkomen in zijn hoedanigheid van verdachte bij de behandeling van het ingestelde hoger beroep. En dat betekent weer dat het hof de klager in elk geval om die reden niet-ontvankelijk had moeten verklaren in het klaagschrift, zodat de beslissing van het hof hoe dan ook juist is.
3.3. Het voorgaande brengt mee dat de klager klaarblijkelijk geen belang heeft bij de behandeling van het ingestelde cassatieberoep. Ik wijs er daarbij nog op dat het hof “ten overvloede” heeft overwogen dat de belangen van de strafvordering zich gelet op de nog lopende strafzaak verzetten tegen de teruggave van de van de inbeslaggenomen geldbedragen. Tegen dat oordeel komt het middel niet op.
4. Op grond van het voorgaande concludeer ik dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2017