De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Rb. Haarlem, 08-12-2010, nr. 15/700445-10, nr. 15/761544-08 (tul)
ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8985
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
08-12-2010
- Magistraten
Mrs. M.J. Kronenberg, S. Jongeling, J.G. Tielenius Kruythoff
- Zaaknummer
15/700445-10
15/761544-08 (tul)
- LJN
BO8985
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8985, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 08‑12‑2010
Uitspraak 08‑12‑2010
Mrs. M.J. Kronenberg, S. Jongeling, J.G. Tielenius Kruythoff
Partij(en)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 september 2010 en 24 november 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 juni 2010 tot en met 28 juni 2010 te Haarlem (telkens) opzettelijk een of meerdere geldbedrag(en) (met een totaal van (ongeveer) 2438,80 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de winkel(keten) Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als kassière, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Feit 2:
zij op of omstreeks 20 april 2009 te Beverwijk opzettelijk een geldbedrag (groot 562,57), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de winkel(keten) Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als kassière, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Feit 3:
Primair:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 07 februari tot en met 17 februari 2010 te Haarlem, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1]
met één van de onder lid 1, sub 1o van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen (te weten misleiding, bedreiging met geweld en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
dan wel
onder één of meer van de (hiervoor aangehaalde) onder lid 1, sub 1o van voornoemd artikel genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers heeft zij en/of haar mededader
- —
deze [slachtoffer 1] gevraagd of zij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij zij heeft aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 1] telefoons diende op te halen en/of telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke (bij de abonnementen behorende SIM-kaarten vernietigd zouden worden, waarvan het personeel van de telecom-winkel(s) op de hoogte zou zijn en/of
- —
terwijl zij zich ervan had vergewist dat deze [slachtoffer 1] geen werk had en/of wel werk kon gebruiken en/of weinig tot geen financiele middelen tot haar beschikking had en/of
- —
deze [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: ‘Weet je zeker dat je neefje gezond blijft’, op het moment dat die [slachtoffer 1] aangaf geen abonnement (meer) te willen afsluiten,
en welke arbeid of diensten hierin bestonden, dat
- —
deze [slachtoffer 1] een of meer telefoonabonnement(en) heeft afgesloten en/of
- —
de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en/of
- —
vervolgens de bij de abonnementen behorende sim-kaarten, alsmede de telefoons aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft afgedragen;
Subsidiair:
zij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 07 februari tot en met 17 feb 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoon(s) en/of de bij deze telefoon(s) behorende abonnementen / abonnementsgegevens en/of sim-kaarten, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld (bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnement(en))
immers heeft verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergegeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- —
deze [slachtoffer 1] gevraagd of zij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij zij heeft aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 1] telefoons diende op te halen en/of telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke (bij de abonnementen behorende SIM-kaarten vernietigd zouden worden, waarvan het personeel van de telecom-winkel(s) op de hoogte zou zijn en/of
- —
terwijl zij zich ervan had vergewist dat deze [slachtoffer 1] geen werk had en/of wel werk kon gebruiken en/of weinig tot geen financiele middelen tot haar beschikking had
waardoor [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Feit 4:
Primair:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 januari tot en met 7 februari 2010 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Beverwijk, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2]
met één van de onder lid 1, sub 1o van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen (te weten misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
dan wel
onder één of meer van de (hiervoor aangehaalde) onder lid 1, sub 1o van voornoemd artikel genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers heeft zij en/of haar mededader
- —
na zich ervan vergewist te hebben dat deze [slachtoffer 2] wel (extra) geld kon gebruiken,
- —
deze [slachtoffer 2] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 2] ‘pakketjes’, naar later bleek: telefoons, diende op te halen en/of telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen in één keer uit het systeem zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal en/of de verkoopcijfers (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- —
deze [slachtoffer 2] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- —
deze [slachtoffer 2] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- —
in de telecomwinkels het woord gevoerd
en welke arbeid of diensten hierin bestonden, dat
- —
deze [slachtoffer 2] een of meer telefoonabonnement(en) heeft afgesloten en/of de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en/of
- —
vervolgens de telefoons aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft afgedragen;
Subsidiair:
zij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 januari 2010 tot en met 7 februari 2010 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Beverwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoon(s) en/of de bij deze telefoon(s) behorende abonnementen/ abonnementsgegevens en/of sim-kaarten, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld (bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnement(en)) immers heeft verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergegeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- —
na zich ervan vergewist te hebben dat deze [slachtoffer 2] wel (extra) geld kon gebruiken,
- —
deze [slachtoffer 2] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 2] ‘pakketjes’, naar later bleek: telefoons, diende op te halen en/of telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen in één keer uit het systeem zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal en/of de verkoopcijfers (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- —
deze [slachtoffer 2] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- —
deze [slachtoffer 2] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- —
in de telecomwinkels het woord gevoerd
waardoor [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Feit 5:
Primair:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen op 30 december 2009, althans in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 4 februari 2010 te Amsterdam en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 3]
met één van de onder lid 1, sub 1o van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen (te weten misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
dan wel
onder één of meer van de (hiervoor aangehaalde) onder lid 1, sub 1o van voornoemd artikel genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daarvoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers heeft zij en/of haar mededader
- —
deze [slachtoffer 3] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 3] telefoonabonnementen diende af te sluiten, waarbij hij telefoons zou ontvangen, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen uit de computer zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- —
deze [slachtoffer 3] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- —
deze [slachtoffer 3] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- —
in de telecomwinkels het woord gevoerd
en welke arbeid of diensten hierin bestonden, dat
- —
deze [slachtoffer 3] een of meer telefoonabonnement(en) heeft afgesloten en/of de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en/of
- —
vervolgens de telefoons aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft afgedragen;
Subsidiair:
zij op één of meerdere tijstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 4 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoon(s) en/of de bij deze telefoon(s) behorende abonnementen/abonnementsgegevens en/of sim-kaarten, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld (bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnement(en))
immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergegeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- —
deze [slachtoffer 3] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 3] telefoonabonnementen diende af te sluiten, waarbij hij telefoons zou ontvangen, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen uit de computer zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- —
deze [slachtoffer 3] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- —
deze [slachtoffer 3] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- —
in de telecomwinkels het woord gevoerd
waardoor [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 en de onder 3, 4 en 5, telkens primair, ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging betreffende het vonnis van 23 juli 2009 van de kinderrechter van de rechtbank te Haarlem, af te wijzen.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Wat betreft de vordering van de benadeelde partij Albert Heijn heeft de officier van justitie gevorderd op die vordering in mindering te brengen het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag, waarvan de officier van justitie de teruggave aan Albert Heijn heeft gevorderd.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank — nu verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is — zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- —
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 september 2010 afgelegd;
- —
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 28 juni 2010 (dossierpagina 11);
- —
een schriftelijk stuk, te weten een ‘Overzicht kassa-aanmeldingen.‘[naam verdachte]’ filiaal [filiaalnummer] Haarlem’ (als bijlage gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij Albert Heijn).
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de feiten 3 primair, 4 primair en 5 primair1.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 5, telkens primair, ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Verdachte heeft mensen in de periode rond de jaarwisseling 2009/2010 in Haarlem en Beverwijk benaderd voor het verrichten van promotiewerk, zowel door het plaatsen van een bericht op Hyves2., als het aanspreken van bekenden.3. Voor drie uur werken zou € 150,- worden betaald. Verdachte heeft hierover gesproken met de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].4.
Op de vraag van aangever [slachtoffer 2] aan verdachte wat het werk inhield, heeft verdachte gezegd dat hij mee moest gaan naar een telefoonwinkel en dat hij pakketjes moest afhalen.
In de telefoonwinkel zei verdachte tegen [slachtoffer 2] dat het ging om het afsluiten van telefoonabonnementen.5. Tegen de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] had verdachte vooraf gezegd dat zij een abonnement moesten afsluiten om een gratis mobiele telefoon te krijgen.6.
De aangevers moesten de telefoons afgeven aan verdachte of de medeverdachte, die zichzelf [R.] noemde. Verdachte en de medeverdachte hebben tegen de aangevers gezegd dat zij een vals adres moesten opgeven en dat zij er dan verder niets meer van zouden horen. De naam van de aangevers zou uit de computer of ‘het systeem’ worden verwijderd, de simkaarten zouden worden vernietigd en de mobiele telefoon zou later weer worden teruggestuurd naar de telefoonwinkel. Hierdoor zou het klantenaantal en de omzet of de verkoopcijfers van de winkels worden verhoogd. Tegen de aangevers is voorts gezegd dat het personeel van de winkels van alles op de hoogte was.7.
Op 30 december 2009 werd aangever [slachtoffer 3] door verdachte en een man die zich uitgaf als [R.] opgehaald en zijn zij samen naar Amsterdam gereden. Onderweg heeft [slachtoffer 3] met zijn mobiele telefoon een filmpje van [R.] gemaakt. In Amsterdam heeft [slachtoffer 3] samen met verdachte een telecomwinkel bezocht. In de winkel voerde verdachte het woord, heeft verdachte met [R.] gesms't over welk adres moest worden opgegeven en heeft [slachtoffer 3] telefoonabonnementen afgesloten. De tas met daarin de telefoons en toebehoren werd meegenomen door verdachte, die deze tas aan [R.] gaf. [R.] heeft tegen [slachtoffer 3] gezegd dat hoe meer hij dergelijke contracten zou afsluiten, hoe meer geld hij zou verdienen. Daarna hebben [slachtoffer 3] en verdachte nog twee telefoonwinkels bezocht, waar verdachte opnieuw het woord heeft gevoerd en [slachtoffer 3] telefoonabonnementen heeft afgesloten. De telefoons zijn afgegeven aan [R.].8.
Het filmpje dat [slachtoffer 3] heeft gemaakt, is door de politie bekeken. De jongen die op het filmpje staat is door de verbalisant herkend als [medeverdachte].9. [medeverdachte] is de vriend van verdachte.10.
Aangever [slachtoffer 2] werd op 30 januari 2010 door verdachte en een man die zich voorstelde als [R.] opgehaald op het station te Beverwijk. Zij zijn samen naar Amsterdam gereden.
In Amsterdam heeft [slachtoffer 2] samen met verdachte een telecomwinkel bezocht. In de winkel voerde verdachte het woord. [slachtoffer 2] heeft daar drie telefoonabonnementen afgesloten. Verdachte heeft de tas met daarin de telefoons en de overige spullen meegenomen.
Verdachte heeft tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij ook nog langs andere providers moesten gaan en dat zijn gegevens later uit het systeem zouden worden gehaald.
Vervolgens zijn zij met z'n drieën naar Haarlem gereden. Ook daar is [slachtoffer 2] met verdachte een telefoonwinkel ingegaan, waar zij het woord heeft gevoerd en hij telefoonabonnementen heeft afgesloten. [slachtoffer 2] heeft de tas met daarin de telefoons en de contracten afgegeven aan [R.]. Op 1 februari 2010 is [slachtoffer 2] met verdachte en de man die zich [R.] noemde naar Belcompany in Beverwijk gegaan. Daar heeft [slachtoffer 2] twee abonnementen afgesloten. [slachtoffer 2] heeft de tas met daarin de telefoons en de contracten afgegeven aan [R.].11.
Bij een fotoconfrontatie heeft aangever [slachtoffer 2], [medeverdachte] aangewezen als de man die zich voorstelde als [R.] en is meegegaan naar de telecomwinkels.12.
Op 7 februari 2010 was aangeefster [slachtoffer 1] verdachte tegengekomen op het station in Haarlem.13. [slachtoffer 1] is toen ingegaan op het aanbod van verdachte om promotiewerk te verrichten. [slachtoffer 1] is eerst samen met een jongen een telefoonwinkel in Haarlem ingegaan. Die jongen voerde het woord in de winkel. [slachtoffer 1] heeft een telefoonabonnement afgesloten en heeft de telefoon die zij ontving aan verdachte afgegeven. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] samen met verdachte nog twee telefoonwinkels in Haarlem bezocht. Ook in die winkels heeft [slachtoffer 1] telefoonabonnementen afgesloten en zij heeft de telefoons aan verdachte afgegeven.14.
Achteraf is gebleken dat de providers met wie de telefoonabonnementen waren afgesloten, de abonnementskosten bij de aangevers in rekening hebben gebracht.15.,16.
4.4. Bewijsoverwegingen
4.4.1. Feitelijk bewijsverweer
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder 3, 4 en 5 aan verdachte ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangevers, die elkaar kennen, een hekel aan verdachte hebben en dat zij haar als ‘zondebok’ aanwijzen voor de schulden die — door hun eigen toedoen — zijn ontstaan door het afsluiten van de telefoonabonnementen. Naar de mening van de raadsvrouw bevindt zich geen, althans onvoldoende steunbewijs in het dossier, zodat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt om de hier bedoelde ten laste gelegde feiten bewezen te verklaren.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van de onder 4.3. weergegeven redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangevers c.q. de juistheid van de door hen, tegen verdachte, afgelegde verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die verklaringen consistent en stemmen zij in belangrijke mate overeen. Niet is gebleken dat de aangevers hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De verklaringen van aangevers ondersteunen elkaar en vinden voorts steun in de overige inhoud van het dossier, waarbij verwezen wordt naar de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen alsmede de afgesloten telefoonabonnementen.
4.4.2. Verweer m.bt. bewijsbaarheid mensenhandel
Subsidiair heeft de raadsvrouw van verdachte bepleit dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is van ‘mensenhandel’. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van artikel 273a (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr), blijkt naar de mening van de raadsvrouw dat bij mensenhandel steeds sprake is van een vorm van uitbuiting. De rechtbank te Dordrecht heeft bij vonnis van 20 april 2010 (LJN BM1743) in lijn hiermee geoordeeld dat, hoewel artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4o, Sr niet expliciet (het oogmerk van) uitbuiting noemt, hiervan gelet op de ratio van de strafbaarstelling, zoals blijkt uit de memorie van toelichting, wel sprake dient te zijn. In het onderhavige geval is geen sprake geweest van uitbuiting. Verdachte was niet op de hoogte van de persoonlijke situatie van de aangevers en er was geen sprake van druk. De aangevers wilden slechts snel geld verdienen. Van mensenhandel is dan ook geen sprake, hetgeen tot vrijspraak van het onder 3, 4 en 5, telkens primair, ten laste gelegde moet leiden, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
In artikel 273f, eerste lid, sub 4o, Sr is — anders dan bij andere gedragingen die in dat artikel als mensenhandel strafbaar zijn gesteld — niet opgenomen dat de verdachte ‘het oogmerk van uitbuiting’ dient te hebben gehad. Kennelijk ligt hier, net als bij sub 3o, een bewuste keuze van de wetgever aan ten grondslag. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat uit de memorie van toelichting niet valt af te leiden dat de wetgever heeft beoogd ‘het oogmerk van uitbuiting’ een bestanddeel van deze delictsomschrijving te laten zijn. Voor een bewezenverklaring van mensenhandel, zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 4o, Sr is derhalve voldoende dat — toegespitst op de onderhavige zaak — verdachte de slachtoffers met één of meer van de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1o, Sr genoemd middelen, waaronder misleiding, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid of diensten.
4.5. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
Feit 1:
zij op tijdstippen gelegen in de periode van 11 juni 2010 tot en met 28 juni 2010 te Haarlem telkens opzettelijk een geldbedrag (met een totaal van 2330,00 euro), die toebehoorden aan de winkelketen Albert Heijn, en welke goederen verdachte telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van caissière onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Feit 3:
Primair:
zij op 7 februari 2010 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] met één van de onder lid 1, sub 1o van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten misleiding, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, immers hebben zij en haar mededaders
- —
deze [slachtoffer 1] gevraagd of zij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij zij heeft aangegeven dat [slachtoffer 1] telefoons diende op te halen en telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecomwinkel en welke bij de abonnementen behorende SIM-kaarten vernietigd zouden worden, waarvan het personeel van de telecomwinkels op de hoogte zou zijn en welke diensten hierin bestonden, dat
- —
deze [slachtoffer 1] telefoonabonnementen heeft afgesloten en
- —
de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en
- —
vervolgens de bij de abonnementen behorende sim-kaarten, alsmede de telefoons aan verdachte en haar mededaders heeft afgedragen.
Feit 4:
Primair:
zij in de periode van 30 januari tot en met 1 februari 2010 te Amsterdam en Haarlem en Beverwijk, telkens tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] met één van de onder lid 1, sub 1o van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten misleiding, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, immers hebben zij en haar mededader
- —
deze [slachtoffer 2] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven dat [slachtoffer 2] ‘pakketjes’, naar later bleek: telefoons, diende op te halen en telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecomwinkel en welke telefoonabonnementen in één keer uit het systeem zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal en/of de verkoopcijfers (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkels op de hoogte was en
- —
deze [slachtoffer 2] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en
- —
in de telecomwinkels het woord gevoerd en welke diensten hierin bestonden, dat
- —
deze [slachtoffer 2] telefoonabonnementen heeft afgesloten en de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en
- —
vervolgens de telefoons aan verdachte en haar mededader heeft afgedragen.
Feit 5:
Primair:
zij op 30 december 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 3] met één van de onder lid 1, sub 1o van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten misleiding, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, immers hebben zij en haar mededader
- —
deze [slachtoffer 3] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven dat [slachtoffer 3] telefoonabonnementen diende af te sluiten, waarbij hij telefoons zou ontvangen, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecomwinkel en welke telefoonabonnementen uit de computer zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal van de telecomwinkels omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkels op de hoogte was en
- —
deze [slachtoffer 3] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en
- —
deze [slachtoffer 3] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en
- —
in de telecomwinkels het woord gevoerd,
en welke diensten hierin bestonden, dat
- —
deze [slachtoffer 3] telefoonabonnementen heeft afgesloten en de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en
- —
vervolgens de telefoons aan verdachte en haar mededader heeft afgedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzittingen is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging. Dit geldt in het bijzonder voor de feiten 3, 4 en 5, waarin telkens primair, een verwijzing is opgenomen naar artikel 273a Wetboek van Strafrecht in plaats van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 3 primair, 4 primair en 5 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Feit 3 primair: Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 4 primair: Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 5 primair: Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het reclasseringsrapport van 20 augustus 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander of anderen telkens schuldig gemaakt aan mensenhandel, door de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door misleiding ertoe te bewegen telefoon-abonnementen af te sluiten en de verkregen telefoons aan haar of haar medeverdachte, tevens vriend, [medeverdachte] af te geven. De aangevers was voorgespiegeld dat dit ‘promotiewerk’ betrof met als doel het klantenaantal alsmede de verkoopcijfers van de betreffende telefoonwinkels te doen stijgen. Aangevers zouden een geldelijke vergoeding voor hun diensten krijgen en verder niets meer van de zaak horen, omdat hun gegevens uit het systeem zouden worden gehaald. Nadien zijn de aangevers echter toch geconfronteerd met vorderingen van de telefoonmaatschappijen, die — nog steeds — oplopen tot duizenden euro's. Hoewel de aangevers, de een meer dan de ander, vermoedden dat bepaalde zaken niet pluis zaten, heeft verdachte de aangevers met haar handige leugens er telkens toe bewogen de bewuste diensten te verrichten. Hierdoor zijn de aangevers ernstig gedupeerd. Niet alleen is hen financieel nadeel toegebracht, ook is misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in verdachte hadden gesteld. Verdachte en haar medeverdachte(n) hebben zich kennelijk laten leiden door puur financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, te meer nu zij geen enkele verantwoordelijkheid voor haar strafbare handelen heeft genomen.
Ter terechtzitting heeft zij hardnekkig gezwegen en er op geen enkele wijze blijk van gegeven dat zij zich realiseert wat zij de jonge slachtoffers en vaak ook hun ouders heeft aangedaan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een aanzienlijke hoeveelheid geld, die zij als caissière onder zich had. Verdachte heeft door haar handelen niet alleen financiële schade aan haar werkgever toegebracht, maar ook het vertrouwen dat haar werkgever in haar mocht stellen ernstig geschonden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van haar positie ten behoeve van eigen gewin.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte in het verleden eerder met justitie in aanraking is geweest.
Op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat — uit een oogpunt van normhandhaving, alsmede preventie — alleen een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf, neemt de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat verdachte de feiten 3, 4 en 5 onder sterke invloed van de medeverdachte, [medeverdachte], heeft begaan.
De rechtbank merkt voorts op dat de officier van justitie bij een eis van een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, — kennelijk — de ernst van de zaak anders waardeert dan de rechtbank. De rechtbank overweegt in dit verband dat het onder 3, 4 en 5, telkens primair, bewezen verklaarde weliswaar telkens gekwalificeerd dient te worden als ‘mensenhandel’, doch dat hetgeen feitelijk is gebeurd, meer aan een vorm van oplichting doet denken. Een term die ook beter aansluit bij het dagelijks taalgebruik en de maatschappelijke perceptie van de feiten in deze strafzaak.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 169 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
Daarnaast acht de rechtbank — conform het advies van de reclassering — verplicht contact met de reclassering gedurende de proeftijd noodzakelijk, ook als dat inhoudt dat verdachte zich dient te houden aan een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en een behandelverplichting. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
8. Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 430,- de teruggave aan verdachte gelasten. Niet gebleken is namelijk dat dit specifieke geldbedrag aan de Albert Heijn toebehoort.
9. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Albert Heijn B.V.
De benadeelde partij de besloten vennootschap Albert Heijn B.V. heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.330,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit het geldbedrag dat verdachte uit de kassa heeft weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot het bedrag van € 2.330,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2010 tot de dag van algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, acht de rechtbank geen termen aanwezig tevens de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de B.V. Albert Heijn zelf adequaat kan incasseren.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.769,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- —
€ 500,- wegens immateriële schade;
- —
€ 500,- wegens de eigen bijdrage voor haar toegevoegd advocaat;
- —
€ 1.720,16 wegens verschuldigde abonnementskosten aan KPN;
- —
€ 1.696,97 wegens verschuldigde abonnementskosten aan Telfort;
- —
€ 3.352,67 wegens verschuldigde abonnementskosten aan T-Mobile.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 3 bewezen verklaarde feit, die voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij zal in dit gedeelte van haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de vorderingen die betrekking hebben op de abonnementskosten die de benadeelde partij aan de providers is verschuldigd, niet eenvoudig zijn vast te stellen, omdat niet duidelijk is of de gevorderde abonnementskosten zijn te herleiden naar de in het kader van deze strafzaak afgesloten abonnementen.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de gevorderde abonnementskosten rechtstreeks voortvloeien uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit strafproces echter niet eenvoudig vast te stellen in welke mate de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde partij kunnen worden toegerekend en dus op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek voor rekening van de benadeelde partij dient te blijven. Daarom zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij vaststellen op 25% van de gevorderde abonnementskosten, te weten € 1.692,45. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte in ieder geval tot dat bedrag aansprakelijk worden geacht. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Het meerdere dient de benadeelde partij via de gang naar de burgerlijke rechter op verdachte en/of haar mededader(s) te verhalen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Naast de gevorderde immateriële schadevergoeding geldt dat ook voor de opgevoerde eigen bijdrage voor een toegevoegd advocaat.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te weten € 1.692,45.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.012,05 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- —
€ 500,- wegens immateriële schade;
- —
€ 500,- wegens de eigen bijdrage voor zijn toegevoegd advocaat;
- —
€ 2.281,71 wegens verschuldigde abonnementskosten aan Vodafone;
- —
€ 739,34 wegens verschuldigde abonnementskosten aan T-Mobile.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezen verklaarde feit, die voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij zal in dit gedeelte van zijn vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de vorderingen die betrekking hebben op de abonnementskosten die de benadeelde partij aan de providers is verschuldigd, niet eenvoudig zijn vast te stellen, omdat niet duidelijk is of de gevorderde abonnementskosten zijn te herleiden naar de in het kader van deze strafzaak afgesloten abonnementen.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de gevorderde abonnementskosten rechtstreeks voortvloeien uit het onder 4 bewezen verklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit strafproces echter niet eenvoudig vast te stellen in welke mate de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde partij kunnen worden toegerekend en dus op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek voor rekening van de benadeelde partij dient te blijven. Daarom zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij vaststellen op 25% van de gevorderde abonnementskosten, te weten € 755,26. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte in ieder geval tot dat bedrag aansprakelijk worden geacht. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Het meerdere dient de benadeelde partij via de gang naar de burgerlijke rechter op verdachte en/of haar mededader(s) te verhalen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in zijn vordering ontvangen. Naast de gevorderde immateriële schadevergoeding geldt dat ook voor de opgevoerde eigen bijdrage voor een toegevoegd advocaat.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te weten € 755,26.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.947,72 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- —
€ 500,- wegens immateriële schade;
- —
€ 500,- wegens de eigen bijdrage voor zijn toegevoegd advocaat;
- —
€ 3.505,62 wegens verschuldigde abonnementskosten aan Vodafone;
- —
€ 622,52 wegens verschuldigde abonnementskosten aan Telfort;
- —
€ 3.819,58 wegens verschuldigde abonnementskosten aan T-Mobile.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 5 bewezen verklaarde feit, die voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij zal in dit gedeelte van zijn vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de vorderingen die betrekking hebben op de abonnementskosten die de benadeelde partij aan de providers is verschuldigd, niet eenvoudig zijn vast te stellen, omdat niet duidelijk is of de gevorderde abonnementskosten zijn te herleiden naar de in het kader van deze strafzaak afgesloten abonnementen.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de gevorderde abonnementskosten rechtstreeks voortvloeien uit het onder 5 bewezen verklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit strafproces echter niet eenvoudig vast te stellen in welke mate de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde partij kunnen worden toegerekend en dus op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek voor rekening van de benadeelde partij dient te blijven. Daarom zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij vaststellen op 25% van de gevorderde abonnementskosten, te weten € 1.986,93. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte in ieder geval tot dat bedrag aansprakelijk worden geacht. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Het meerdere dient de benadeelde partij via de gang naar de burgerlijke rechter op verdachte en/of haar mededader(s) te verhalen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Naast de gevorderde immateriële schadevergoeding geldt dat ook voor de opgevoerde eigen bijdrage voor een toegevoegd advocaat.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te weten € 1.986,93.
10. Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 23 juli 2009 in de zaak met parketnummer 15/761544-08 heeft de kinderrechter van de rechtbank te Haarlem verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot — onder meer — een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 dagen subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder — voor zover thans van belang — de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering wordt afgewezen, omdat hij de tenuitvoerlegging — naast het opleggen van de gevorderde gevangenisstraf — niet opportuun acht. De raadsvrouw van verdachte heeft zich hierbij aangesloten en subsidiair verzocht om de proeftijd met een jaar te verlengen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is — anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw — van oordeel dat de vordering kan en ook moet worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat zij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen reden om niet de tenuitvoerlegging te gelasten. Hiervan dient tevens een signaal naar verdachte uit te gaan, dat het de rechtbank ernst is met voorwaardelijke straffen.
De rechtbank zal, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf gelasten.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 3 primair, 4 primair en 5 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEHONDERDZEVENTIG (270) DAGEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot honderdnegenenzestig (169) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- —
verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- —
verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat zij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de reclassering Nederland, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat verdachte zich dient te houden aan een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en een behandelverplichting.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
een geldbedrag van € 430,- (3 × € 50,-, 10 × € 20,- en 8 × € 10,-).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij Albert Heijn B.V. geleden schade tot een bedrag van € 2.330,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2010 tot de dag van algehele voldoening, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan Albert Heijn B.V., voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer 1] onder vermelding van [betalingskenmerk], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij Albert Heijn B.V. gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 1.692,45 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.692,45 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 755,26 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer 2], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 755,26 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 1.986,93 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.986,93 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 29 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank te Haarlem d.d. 23 juli 2009 in de zaak met parketnummer 15/761544-08.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. J.G. Tielenius Kruythoff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Boots, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2010.
Mr. Tielenius Kruythoff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑12‑2010
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 2 april 2010 (dossierpagina 227).
De getuigenverklaring van [slachtoffer 2], afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2010, het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 18 februari 2010 (dossierpagina 173), het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 7 december 2009 (dossierpagina 78–79) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (dossierpagina 302).
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 7 februari 2010 (dossierpagina 118), het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 8 februari 2010 (dossierpagina 142) en het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 18 februari 2010 (dossierpagina 173).
De getuigenverklaring van [slachtoffer 2], afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2010.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 18 februari 2010 (dossierpagina 173) en de getuigenverklaring van [slachtoffer 3], afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2010.
Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 27 juni 2010 (dossierpagina 181 e.v.), het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 3] d.d. 26 juni 2010 (dossierpagina 156 e.v.) en het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 1 juli 2010 (dossierpagina 133 e.v.).
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 8 februari 2010 (dossierpagina 142 e.v.).
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2010 (dossierpagina 148).
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2010.
Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 1 juli 2010 (dossierpagina 135 e.v.).
Het rapport ‘Opsporingsconfrontatie’ d.d. 16 april 2010 (dossierpagina 126 e.v.).
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 19 juli 2010 (dossierpagina 195) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 20 juli 2010 (dossierpagina 200).
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 18 februari 2010 (dossierpagina 172 e.v.).
Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 1 juli 2010 (dossierpagina 133 e.v.), het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 8 februari 2010 (dossierpagina 144 e.v.) en het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 18 februari 2010 (dossierpagina 174 e.v.).
Kopieën van de telefoonabonnementen en facturen (dossierpagina 164 e.v., 178 e.v., 190 e.v.).