Rb. Noord-Holland, 02-11-2016, nr. AWB - 16 , 1258
ECLI:NL:RBNHO:2016:9203
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
02-11-2016
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 1258
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:9203, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 02‑11‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 2.10 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2017/3.2
V-N 2017/8.12 met annotatie van Redactie
NLF 2016/0735 met annotatie van
NTFR 2017/143 met annotatie van Mr. A.J.M. Arends
Uitspraak 02‑11‑2016
Inhoudsindicatie
“Samenloop art. 2.10 Wet IB 2001 en art. 3.123a Wet IB 2001. Eiser betoogt dat hij feitelijk geen aftrek van kosten heeft genoten door de Hillen-aftrek in de zin van art. 3.123a Wet IB 2001 en dat niet is voldaan aan art. 2.10 Wet IB 2001. Beroep ongegrond, omdat op grond van wet en wetsystematiek de Hillen-aftrek bovenop de eerder genoten aftrek komt en de wetgever de samenloop ook heeft onderkend (verwijzing naar wetsgeschiedenis).”
Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 16/1258
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van2 november 2016 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 25 januari 2016 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.524 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.272 (aanslagnummer: [A NUMMER] ). In deze aanslag is een tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning opgenomen van 0,5% van € 2.363, ofwel € 11.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden D.A. van Rijn en L.V. Aboubakar.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Eiser bezit een eigen woning.
2. Op 7 april 2015 heeft eiser aangifte IB/PVV 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.524, waarbij het eigenwoningforfait is bepaald op€ 3.843, de aftrekbare rente is bepaald op € 2.363 en het totale aftrekbedrag van geen of geringe eigenwoningschuld is bepaald op € 1.480. Het belastbare inkomen uit eigen woning is per saldo op nihil gesteld.
3. In geschil is of de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning terecht in de aanslag is opgenomen.
4. In artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), tekst 2014, staat het volgende:
“1. De belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning (afdeling 3.1 respectievelijk afdeling 7.2) wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
I | II | III | IV |
– | € 19.645 | – | 5,10% |
€ 19.645 | € 33.363 | € 1.001 | 10,85% |
€ 33.363 | € 56.531 | € 2.489 | 42% |
€ 56.531 | – | € 12.219 | 52% |
2. Indien bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 in aftrek zijn gebracht, bedraagt de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning het op basis van het eerste lid bepaalde bedrag vermeerderd met 0,5% van het bedrag waarmee de som van het belastbare inkomen uit werk en woning en de in aftrek gebrachte kosten met betrekking tot een eigen woning, het in de eerste kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel laatstvermelde bedrag te boven gaat, doch ten hoogste met 0,5% van de in aftrek gebrachte kosten met betrekking tot een eigen woning.”
5. In artikel 3.120 Wet IB 2001, tekst 2014, is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“1. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van:
a. de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld;
b. de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld;
c. de periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming, met betrekking tot de eigen woning.
2. Tot de aftrekbare kosten van een eigen woning worden niet gerekend kosten voor zover in verband met de voldoening daarvan schulden ontstaan waarvan de verplichting tot betaling – anders dan voor het geval van overlijden of arbeidsongeschiktheid van de belastingplichtige – rechtens, al dan niet voorwaardelijk, of in feite, direct of indirect is beperkt.
3. De in een kalenderjaar bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden en kosten van geldleningen worden niet in aanmerking genomen:
a. indien zij betrekking hebben op tijdvakken die eindigen later dan zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin zij zijn voldaan doch slechts voor zover zij betrekking hebben op de periode die aanvangt na afloop van het kalenderjaar, waarbij die renten naar evenredigheid worden toegerekend aan kalendermaanden en gedeelten van kalendermaanden als kalendermaand worden aangemerkt;
b. voor zover zij betrekking hebben op tijdvakken of delen daarvan die vallen na het tijdstip waarop de binnenlandse belastingplicht anders dan door overlijden eindigt.
4. Vooruitbetaalde renten en kosten van geldleningen die op grond van het derde lid, onderdeel a, niet in aanmerking zijn genomen, worden, behoudens indien de binnenlandse belastingplicht anders dan door overlijden is geëindigd, geacht in gelijke delen te zijn voldaan in elk van de op het in het derde lid bedoelde kalenderjaar volgende kalenderjaren waarop de renten of kosten van geldleningen betrekking hebben, waarbij gedeelten van kalenderjaren als kalenderjaren worden aangemerkt. In het jaar waarin de belastingplichtige overlijdt, worden de renten of kosten van geldleningen die nog buiten aanmerking zijn gebleven, geheel in aanmerking genomen.
5. (…).”
6. In artikel 3.123a Wet IB 2001 is de regeling aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld opgenomen, ook wel genoemd de Hillen-aftrek. In artikel 3.123a Wet IB 2001, tekst 2014, is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“1. Indien de voordelen uit eigen woning, bedoeld in artikel 3.112, meer bedragen dan de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten, komt de belastingplichtige in aanmerking voor de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld.
2. De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld is gelijk aan de voordelen uit eigen woning, bedoeld in artikel 3.112, verminderd met de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten.
3. Indien de belastingplichtige een partner heeft, worden voor de toepassing van dit artikel de voordelen van de belastingplichtige en zijn partner en de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten samengevoegd. De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld wordt in dat geval gesteld op een evenredig gedeelte van de in het tweede lid berekende aftrek, bepaald naar de verhouding waarin de belastbare inkomsten uit eigen woning die worden geacht bij de belastingplichtige op te komen, staan tot de gezamenlijke belastbare inkomsten uit eigen woning van hem en zijn partner.
(…).”
7. In Kamerstukken II (Memorie van Toelichting), 2013-3014, 33 756, nr. 3, p. 23-24, betreft onder meer de invoering van de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning. In deze stukken is eveneens ingegaan op de samenloop van artikel 2.10 Wet IB 2001 en artikel 3.123a Wet IB 2001. Hierover is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“Dit heeft onder andere tot gevolg dat belastingplichtigen die gebruik kunnen maken van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (de zogenoemde «Hillen-aftrek») ook gevolgen kunnen ondervinden van de tariefsaanpassing indien zij nog een (beperkte) eigenwoningschuld hebben. Overigens is dat, als vanzelfsprekend, niet het geval voor zover de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning niet tegen het tarief in de vierde schijf in aftrek worden gebracht of in het geval er in het geheel geen aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in aftrek worden gebracht, omdat de gehele schuld is afgelost. Het voorgaande betekent dat veruit de meeste belastingplichtigen die gebruik maken van de Hillen-aftrek niet geraakt zullen worden door de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning. Ter illustratie wordt erop gewezen dat 80% van deze groep geen eigenwoningschuld meer heeft en dat hoogstens een kleine minderheid van de resterende 20% de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning aftrekt tegen het tarief in de vierde schijf. Voor zover belastingplichtigen uit deze groep wel worden geraakt door de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning, ervaren zij een prikkel om de resterende, geringe, eigenwoningschuld in het geheel af te lossen. Dat past binnen het bredere doel om schulden van burgers te verlagen.”
8. Eiser heeft ter zitting betoogd dat hij feitelijk geen aftrek van kosten in verband met de eigen woning heeft genoten door de Hillen-aftrek. Daarom is volgens hem niet voldaan aan artikel 2.10, tweede lid, Wet IB 2001.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. De rechtbank is van oordeel dat het niet relevant is dat door de Hillen-aftrek, in de zin van artikel 3.123a van de Wet IB 2001, feitelijk geen aftrek in verband met de eigen woning zou hebben plaatsgevonden. De tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning staat vermeld in artikel 2.10, tweede lid, van de Wet IB 2001. In dat artikel wordt verwezen naar artikel 3.120 van de Wet IB 2001 en niet verwezen naar artikel 3.123a Wet IB 2001. Er zijn dus aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 3.120 Wet IB 2001. Deze zijn ook in aftrek gebracht op grond van die bepaling. Dit volgt uit de aangifte. Daarnaast heeft eiser een aftrek genoten op grond van artikel 3.123a Wet IB 2001. Met de toepassing van deze Hillen-aftrek wordt de eerder genoten aftrek uit hoofde van artikel 3.120 Wet IB 2001 niet teniet gedaan. De Hillen-aftrek komt bovenop de eerder genoten aftrek. Dit volgt uit de wet en de wetsystematiek.
10. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de wetgever de samenloop van de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning en de aftrek op grond van de Hillen-aftrek heeft onderkend en geaccepteerd. De wetgever heeft dit zelfs beoogd, zodat belastingplichtigen een prikkel ervaren om de resterende, geringe, eigenwoningschuld in het geheel af te lossen. Dit leidt de rechtbank af uit de hierboven aangehaalde wetsgeschiedenis.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.