Hof Den Haag, 06-02-2013, nr. 200.118.560.01
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ7835
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-02-2013
- Zaaknummer
200.118.560.01
- LJN
BZ7835
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ7835, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑02‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:CA3758, Niet ontvankelijk
Uitspraak 06‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Zie ook LJN BZ7826.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 februari 2013
Zaaknummer : 200.118.560/01
Rekestnummers rechtbank : JE RK 12-1680 en JE RK 12-3295
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 14 december 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 december 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. Op 21 december 2012 heeft de moeder een aanvullend beroepschrift ingediend. De bijlagen bij het beroepschrift zijn op 19 december 2012 bij het hof ingekomen.
Jeugdzorg heeft op 11 januari 2013 een schriftelijke reactie ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- -
op 20 december 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
- -
op 9 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
Voorts is van de zijde van de moeder op 11 januari 2013 zonder begeleidend schrijven nog een aantal aanvullende stukken ingekomen bij het hof.
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.118.719/01 op 16 januari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
mevrouw J.F. Timmermans namens de raad;
- -
mevrouw S. Schuijs en mevrouw D. Messchendorp namens Jeugdzorg.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn – uitvoerbaar bij voorraad – de verzoeken van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling en beëindiging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2012 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), afgewezen en is de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg met ingang van 7 december 2012 verlengd tot 7 april 2013. De behandeling van de zaak wordt voortgezet bij de rechtbank op 22 maart 2013.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de minderjarige sinds 8 juni 2012 (voorlopig) onder toezicht is gesteld en sinds 12 juni 2012 uit huis is geplaatst in een vorm van pleegzorg.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil zijn de opheffing van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige in een vorm van pleegzorg, en de verlenging van die machtiging.
- 2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking (het hof leest:) te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling met onmiddellijke ingang te beëindigen. In het aanvullende beroepschrift verzoekt de moeder te verklaren voor recht dat ingevolge artikel 430 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betekening had moeten plaatsvinden van de bestreden beschikking.
- 3.
De raad en Jeugdzorg verweren zich daartegen.
Procedure
- 4.
Met betrekking tot het verzoek van de moeder te verklaren voor recht dat ingevolge artikel 430 Rv betekening had moeten plaatsvinden van de bestreden beschikking overweegt het hof als volgt. Vaststaat dat op 6 december 2012 de mondelinge behandeling met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige heeft plaatsgevonden bij de rechtbank en dat de griffie op diezelfde dag telefonisch aan de advocaat van de moeder heeft medegedeeld dat de uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd. Naar het oordeel van het hof is hiermee voldaan aan de wettelijke formaliteiten, zodat aan het door de moeder gestelde ten aanzien van de geldigheid van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking voorbij kan worden gegaan. Ook aan de overige door de moeder naar voren gebrachte processuele punten gaat het hof voorbij, nu deze niet relevant zijn voor de onderhavige zaak. Daarbij komt dat eventuele processuele verzuimen in eerste aanleg, zo daar sprake van zou zijn, zich lenen voor herstel in het hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
- 5.
De moeder stelt dat de gronden voor de verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onrechtmatig zijn, dan wel ontbreken, dan wel ondeugdelijk zijn. Naar de mening van de moeder had de rechtbank moeten motiveren waarom de door de moeder aangezochte BIG-geregistreerde deskundigen ([namen deskundigen]) geen aanvaardbaar deskundigenrapport hebben uitgebracht. De rechtbank neemt enkel genoegen met deskundigen die door Jeugdzorg en de raad zijn aangezocht, ondanks dat verschillende keren is gebleken dat deze deskundigen verstrengelde belangen hebben met Jeugdzorg en de instellingen waarnaar Jeugdzorg verwijst. In elk geval is het, zo stelt de moeder, onaanvaardbaar dat de rechtbank de verlenging van de uithuisplaatsing slechts motiveert als zou de rechtbank onvoldoende inzicht hebben gekregen of de veiligheid van de minderjarige zo optimaal gewaarborgd is. Deze motivering kan de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing naar de mening van de moeder niet dragen. De veiligheid van de minderjarige is gewaarborgd door de begeleiding en hulp die de moeder door de deskundigen krijgt geboden. Voorts heeft de moeder een veilig netwerk om zich heen en is zij apart gaan wonen van de vader. Ter zitting heeft de moeder kenbaar gemaakt dat haar voorkeur voor het laten verrichten van een (nader) onderzoek nog immer uitgaat naar [namen] en dus niet naar het Ambulatorium. Voorts is namens de moeder nog naar voren gebracht dat zij betreurt dat Jeugdzorg niet heeft willen meewerken aan de Eigen Kracht Conferentie die heeft plaatsgevonden op 4 januari 2013 en waarbij een duidelijke planning is opgesteld voor de veilige terugkeer van de minderjarige naar de moeder.
- 6.
Namens de raad is ter zitting verweer gevoerd en gepleit voor handhaving van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige. Naar de mening van de raad dient eerst door middel van een onderzoek door het Ambulatorium te Zetten duidelijkheid te worden verkregen of de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om de zorg over de minderjarige weer op zich te nemen.
- 7.
Jeugdzorg schaart zich achter het standpunt van de raad. Op 20 december 2012 heeft Jeugdzorg opnieuw een verzoek gedaan bij het Ambulatorium voor het laten verrichten van een persoonlijkheidsonderzoek. De moeder is akkoord gegaan met de vraagstelling ten behoeve van dit onderzoek. Niet duidelijk is of zij hieraan ook echt zal meewerken. Van een onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar de moeder kan thans nog geen sprake zijn. Dit geldt te minder nu het voor Jeugdzorg niet duidelijk is welke rol de vader zal gaan spelen en of de hulpverlening dan zicht kan houden op de minderjarige. Daarbij komt dat de moeder laatstelijk nog heeft geprobeerd de minderjarige bij de pleegouders weg te halen. Voorts heeft Jeugdzorg laten weten thans nog niet te zullen meewerken aan de Eigen Kracht Conferentie, aangezien eerst duidelijkheid dient te worden verkregen over de vraag of de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om de zorg over de minderjarige weer op zich te nemen.
- 8.
Het hof overweegt als volgt. Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
- 9.
Met betrekking tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige verwijst het hof naar de zaak met zaaknummer 200.118.719/01 die tezamen met de onderhavige zaak is behandeld. In die zaak is de beschikking van 7 september 2012, waarbij de minderjarige onder toezicht is gesteld van Jeugdzorg voor de duur van een jaar, bekrachtigd. Voor het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling zijn door de moeder geen andere gronden aangevoerd dan die in de zaak met het nummer 200.118.719/01, met uitzondering van de grond inzake de termijn die de kinderrechter heeft genomen om te beslissen. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter binnen een redelijk te achten termijn heeft beslist. Daarenboven zal, zelfs indien de termijn langer dan redelijk zou zijn geweest, in het hoger beroep ook het belang van de minderjarige bij de getroffen maatregel moeten worden gewogen. De enkele overschrijding van een redelijke termijn leidt in beginsel niet tot het gevolg dat de beschermingsmaatregel onmiddellijk behoort te eindigen. Het hof verwijst naar zijn uitspraak in de zaak met het nummer 200.118.719/01. Met overneming van de aldaar ter zake de ondertoezichtstelling gebezigde gronden zal het hof het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling ook in dit hoger beroep afwijzen.
- 10.
Voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige overweegt het hof als volgt. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de minderjarige in juni 2012 uit huis is geplaatst vanwege een onveilige situatie bij de moeder en de vader. Gedurende de uithuisplaatsing van de minderjarige heeft de raad een rapport uitgebracht, gedateerd 25 augustus 2012. Uit dit onderzoeksrapport komt naar voren dat er, teneinde te kunnen beoordelen of de moeder in staat is om zelfstandig vorm te geven aan de verzorging en opvoeding van de minderjarige, verschillende onderzoeken moeten plaatsvinden. Zo dient er een intelligentietest, observatiediagnostiek en een psychologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In het raadsrapport van 22 november 2012 is nogmaals benadrukt dat er een psychologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd bij de moeder. Ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking had het onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de moeder, alsmede observatiediagnostiek nog immer niet plaatsgevonden. Duidelijkheid omtrent de opvoedkundige vaardigheden van de moeder heeft de kinderrechter dan ook niet kunnen verkrijgen. Er was weliswaar een onderzoek verricht, op verzoek van de moeder, door [namen deskundigen], doch met dit onderzoek zijn – zo als de rechtbank heeft overwogen – de te stellen vragen nog niet genoegzaam beantwoord. Het hof wijst er bovendien op dat het in eerste instantie Jeugdzorg (of de raad) is die bepaalt door wie en op welke wijze een onderzoek wordt uitgevoerd. Het is niet de ouder die een dergelijk onderzoek instelt of in laat stellen. De rechter zal in beginsel aan de resultaten van zo een onderzoek geen, dan wel beperkte waarde toe kunnen kennen. Dat geldt ook voor het rapport van [namen deskundigen]. In hoger beroep bestaat nog altijd geen duidelijkheid over de pedagogische vaardigheden van de moeder. Jeugdzorg heeft weliswaar op 20 december 2012 opnieuw een onderzoek aangevraagd bij het Ambulatorium, doch met dit onderzoek is nog niet gestart. Daarnaast is nog onzeker, gelet op hetgeen de moeder ter zitting heeft verklaard, of zij hieraan ook haar medewerking zal verlenen. De rol die de vader speelt in het geheel is ook nog niet uitgekristalliseerd. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige nog immer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
- 11.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2013.