Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad
Artikel 22 Aanpassing en beheer van de vangstcapaciteit
Geldend
Geldend vanaf 29-12-2013
- Bronpublicatie:
11-12-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 1380/2013)
- Inwerkingtreding
29-12-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 1380/2013)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Bijzondere onderwerpen
Natuurbeschermingsrecht / Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
1.
De lidstaten voeren maatregelen in om de vangstcapaciteit van hun vloot aan te passen aan hun vangstmogelijkheden, waarbij zij mettertijd rekening houden met tendensen en zich baseren op het beste wetenschappelijke advies, en zich ten doel stellen beide op blijvende en stabiele wijze met elkaar in evenwicht te brengen.
2.
Teneinde de in lid 1 geformuleerde doelstelling te verwezenlijken, dienen de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 31 mei bij de Commissie een verslag in over het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloot en hun vangstmogelijkheden. Om een gemeenschappelijke aanpak in de gehele Unie te faciliteren, wordt dat verslag voorbereid overeenkomstig gemeenschappelijke richtsnoeren die door de Commissie kunnen worden ontwikkeld ter omschrijving van de relevante technische, sociale en economische parameters.
Het verslag bevat de jaarlijkse beoordeling van de capaciteit van de nationale vloot en van alle vlootsegmenten van de lidstaat. In het verslag wordt beoogd voor ieder vlootsegment de structurele overcapaciteit in kaart te brengen en de langetermijnwinstgevendheid per segment te ramen. De verslagen worden openbaar gemaakt.
3.
Voor de in lid 2, tweede alinea, bedoelde beoordelingen baseren de lidstaten hun analyse op het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloten en de vangstmogelijkheden. Voor vloten die actief zijn in de ultraperifere gebieden en voor vaartuigen die uitsluitend buiten de Uniewateren actief zijn, worden afzonderlijke beoordelingen opgesteld.
4.
Indien uit de beoordeling duidelijk blijkt dat de vangstcapaciteit niet daadwerkelijk in evenwicht is met de vangstmogelijkheden, stelt de lidstaat een verslag op met een actieplan voor de vlootsegmenten met geconstateerde structurele overcapaciteit. Het actieplan vermeldt de ter aanpassing dienende streefdoelen en de instrumenten om een balans tot stand te brengen alsook een duidelijk tijdschema voor de uitvoering.
De Commissie stelt jaarlijks een verslag op voor het Europees Parlement en de Raad over de balans tussen de vangstcapaciteit van de vloten van de lidstaten en hun vangstmogelijkheden overeenkomstig de in lid 2, eerste alinea, genoemde richtsnoeren. Het verslag omvat de in de eerste alinea bedoelde actieplannen. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 maart 2015 ingediend.
Het niet opstellen van het in lid 2 bedoelde verslag en/of het nalaten om het in de eerste alinea van dit lid bedoelde actieplan uit te voeren, kan leiden tot een evenredige schorsing of onderbreking van de toepasselijke financiële steun van de Unie aan die lidstaat voor investeringen in de vloot in het betrokken vlootsegmenten of de betrokken vlootsegmenten overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014–2020.
5.
Onttrekking aan de vloot met overheidssteun is niet toegestaan, tenzij deze is voorafgegaan door het intrekken van de visvergunning en de vismachtigingen.
6.
De vangstcapaciteit van vissersvaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken, wordt niet vervangen.
7.
De lidstaten zien erop toe dat de vangstcapaciteit van hun vloot vanaf 1 januari 2014 nooit groter is dan de in bijlage II vastgestelde vangstcapaciteitsmaxima.