Procestaal: Portugees.
HvJ EU, 15-12-2016, nr. C-558/15
ECLI:EU:C:2016:957
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
15-12-2016
- Magistraten
J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, S. Rodin
- Zaaknummer
C-558/15
- Conclusie
P. Mengozzi
- Roepnaam
Vieira Azevedo e.a.
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:957, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 15‑12‑2016
ECLI:EU:C:2016:785, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑10‑2016
Uitspraak 15‑12‑2016
J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, S. Rodin
Partij(en)
In zaak C-558/15,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal) bij beslissing van 29 september 2015, ingekomen bij het Hof op 2 november 2015, in de procedure
Alberto José Vieira de Azevedo,
Maria da Conceição Ferreira da Silva,
Carlos Manuel Ferreira Alves,
Rui Dinis Ferreira Alves,
Vítor José Ferreira Alves
tegen
CED Portugal Unipessoal Lda,
Instituto de Seguros de Portugal — Fundo de Garantia Automóvel,
in tegenwoordigheid van:
Instituto de Seguros de Portugal — Fundo de Acidentes de Trabalho,
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: J.-C. Bonichot (rapporteur), waarnemend kamerpresident, A. Arabadjiev en S. Rodin, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Instituto de Seguros de Portugal — Fundo de Garantia Automóvel, vertegenwoordigd door G. Ribeiro en T. Andrade, advogados,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en M. Rebelo als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Costa de Oliveira en K.-P. Wojcik als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 oktober 2016,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, leden 4, 5 en 8, van richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (PB 2000, L 181, blz. 65), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB 2005, L 149, blz. 14) (hierna: ‘richtlijn 2000/26’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding dat speelt tussen enerzijds Alberto José Vieira de Azevedo, Maria da Conceição Ferreira da Silva, Carlos Manuel Ferreira Alves, Rui Dinis Ferreira Alves en Vítor José Ferreira Alves, en anderzijds CED Portugal Unipessoal Lda (hierna: ‘CED’) en de Instituto de Seguros de Portugal — Fundo de Garantia Automóvel (Portugese instantie die toezicht houdt op het verzekeringsbedrijf — waarborgfonds motorverkeer) (hierna: ‘WBF’), en betrekking heeft op de vraag of CED, de vertegenwoordiger van de verzekeraar van de eigenaar van het voertuig dat een verkeersongeval heeft veroorzaakt, voor de rechter kan worden gedaagd.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Bij richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11) zijn de vijf richtlijnen tot onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verplichte motorrijtuigenverzekering gecodificeerd.
4
Aangezien de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten plaatsvonden in 2007, vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2009/103, zijn de relevante toepasselijke bepalingen evenwel nog steeds met name die van richtlijn 2000/26.
5
Volgens overweging 8 van richtlijn 2000/26 heeft de wetgever van de Europese Unie voor ogen gehad dat personen die ten gevolge van ongevallen met motorrijtuigen materiële schade of lichamelijk letsel hebben geleden, ongeacht de plaats in de Europese Gemeenschap waar het ongeval zich heeft voorgedaan, een vergelijkbare behandeling wordt verzekerd.
6
Richtlijn 2000/26 bevat tevens de volgende overwegingen:
- (10)
Dit heeft tot gevolg dat de benadeelde het recht moet krijgen om een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke partij.
- (11)
Een bevredigende oplossing kan zijn, dat de benadeelde die schade of letsel heeft geleden ten gevolge van een ongeval met een motorrijtuig dat onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt en dat zich in een andere staat dan die van zijn woonplaats heeft voorgedaan, in de lidstaat van zijn woonplaats een verzoek tot schadevergoeding kan indienen bij een aldaar door de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke partij aangewezen schaderegelaar.
- (12)
Deze oplossing maakt het mogelijk om buiten de lidstaat van woonplaats van de benadeelde ontstane schade af te wikkelen op een wijze waarmee de benadeelde vertrouwd is.
- (13)
Dit stelsel van schaderegelaars in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelden heeft geen gevolgen voor de aanwijzing van het toepasselijke materiële recht of van de bevoegde rechter.
- (14)
Het bestaan van een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de betrokken verzekeringsonderneming is een logische aanvulling op de aanwijzing van dergelijke schaderegelaars en versterkt bovendien de rechtspositie van benadeelden bij verkeersongevallen welke zich buiten hun lidstaat van woonplaats hebben voorgedaan.
- (15)
Teneinde de genoemde leemten ongedaan te maken, moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaat waar een verzekeringsonderneming haar vergunning heeft verkregen, verlangt dat die onderneming in de overige lidstaten aldaar woonachtige of gevestigde schaderegelaars aanwijst en belast met het verzamelen van alle nodige inlichtingen met betrekking tot verzoeken tot schadevergoeding ingevolge dergelijke ongevallen en het nemen van passende maatregelen om het verzoek namens en voor rekening van de verzekeringsonderneming af te wikkelen, met inbegrip van de uitkering van de schadevergoeding. Deze schaderegelaars moeten over voldoende bevoegdheden beschikken om de verzekeringsonderneming te vertegenwoordigen tegenover personen die schade hebben geleden ten gevolge van dergelijke ongevallen, alsook om de verzekeringsonderneming te vertegenwoordigen voor de nationale autoriteiten, waaronder in voorkomend geval voor de rechter, voor zover dit niet in strijd is met de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter.
- (16)
De enkele aanwezigheid van een schaderegelaar volstaat niet om de rechter van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde als bevoegde rechter aan te wijzen, zolang de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter niet hierin voorzien.
- (16 bis)
Overeenkomstig artikel 11, lid 2, juncto artikel 9, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [(PB 2001, L 12, blz. 1)] kan de benadeelde een rechtsvordering instellen tegen de WA-verzekeraar in de lidstaat waar hij zijn verblijfplaats heeft.
[…]’
7
Artikel 1, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/26 luidt als volgt:
‘Deze richtlijn heeft tot doel bijzondere bepalingen vast te stellen die van toepassing zijn op benadeelden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van materiële schade of lichamelijk letsel ten gevolge van ongevallen die zich hebben voorgedaan in een andere lidstaat dan de lidstaat van hun woonplaats en veroorzaakt zijn door de deelneming aan het verkeer door voertuigen die gewoonlijk zijn gestald en verzekerd in een lidstaat.’
8
Artikel 3 van die richtlijn bepaalt dat iedere lidstaat er zorg voor draagt dat de in artikel 1 van de richtlijn bedoelde benadeelde wiens materiële schade of lichamelijk letsel voortvloeit uit een ongeval in de zin van die bepaling, een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke.
9
Artikel 4 van die richtlijn draagt het opschrift ‘Schaderegelaar’ en bepaalt:
- ‘1.
Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat elke verzekeringsonderneming die de risico's dekt die zijn ingedeeld bij branche 10 van punt A van de bijlage bij richtlijn 73/239/EEG [van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB 1973, L 228, blz. 3)], uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder, in iedere andere lidstaat dan die waar zij haar officiële vergunning heeft ontvangen, een schaderegelaar aanwijst. Deze schaderegelaar wordt belast met de behandeling en afwikkeling van vorderingen ten gevolge van de in artikel 1 bedoelde ongevallen. De schaderegelaar heeft zijn woonplaats of vestiging in de lidstaat waar hij is aangesteld.
[…]
- 4.
De schaderegelaar verzamelt, met betrekking tot dergelijke verzoeken, alle inlichtingen die nodig zijn om de verzoeken te kunnen afhandelen en neemt alle passende maatregelen om over een afwikkeling te onderhandelen. De eis dat een schaderegelaar wordt aangewezen doet niet af aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, aan te spreken.
- 5.
De schaderegelaar beschikt over voldoende bevoegdheden om de verzekeringsonderneming in de in artikel 1 genoemde gevallen ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen. Hij moet in staat zijn de zaak in de officiële taal of talen van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde te behandelen.
- 6.
De lidstaten stellen verplicht dat — op straffe van passende, afdoende en systematische financiële of daaraan gelijkwaardige administratieve sancties en binnen drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding hetzij rechtstreeks bij de verzekeringsonderneming van degene die dat ongeval heeft veroorzaakt, hetzij bij haar schaderegelaar heeft ingediend —,
- a)
de verzekeringsonderneming van degene die het ongeval heeft veroorzaakt of haar schaderegelaar een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding voorlegt, wanneer de aansprakelijkheid niet wordt betwist en de schade is gekwantificeerd, of
- b)
de verzekeringsonderneming tot wie het verzoek tot schadevergoeding is gericht of haar schaderegelaar, een met redenen omkleed antwoord geeft op alle punten van het verzoek tot schadevergoeding wanneer de aansprakelijkheid wordt betwist of de schade niet volledig is gekwantificeerd.
De lidstaten nemen bepalingen aan om ervoor te zorgen dat, indien geen voorstel is voorgelegd binnen de termijn van drie maanden over de door de verzekeringsonderneming voorgestelde of door de rechter toegewezen vergoeding interest verschuldigd is.
[…]
- 8.
De aanwijzing van een schaderegelaar wordt op zich niet beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 1, onder b), van richtlijn 92/49/EEG [van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) (PB 1992, L 228, blz. 1)] en de schaderegelaar wordt niet beschouwd als een vestiging in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 88/357/EEG [van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 73/239/EEG (PB 1988, L 172, blz. 1)] noch
[…]
- —
als een vestiging in de zin van verordening (EG) nr. 44/2001 […]’
Portugees recht
10
Richtlijn 2000/26 is in Portugees recht omgezet bij Decreto-Lei no 72-A/2003 — Lei do Seguro Obrigatório (wetsdecreet nr. 72-A/2003 betreffende de wet op de verplichte verzekering) van 14 april 2003, strekkende tot wijziging van Decreto-Lei no 522/85 — Seguro Obrigatório de Responsabilidade Civil Automóvel (wetsdecreet nr. 522/85 op de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen) van 31 december 1985 en van Decreto-Lei no 94-B/98 — Regula as condições de acesso e de exercício da actividade seguradora e resseguradora no território da Comunidade Europeia (wetsdecreet nr. 94-B/98 tot regeling van de voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf op het grondgebied van de Europese Gemeenschap) van 17 april 1998.
11
Artikel 43 van wetsdecreet nr. 522/85, zoals gewijzigd bij wetsdecreet nr. 72-A/2003, bepaalt:
- ‘1.
De in Portugal gevestigde verzekeringsmaatschappijen alsook de vestigingen in Portugal van buiten het grondgebied van de Europese Gemeenschap gevestigde maatschappijen, die vergunning hebben om risico's van de tak ‘wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen met uitzondering van de aansprakelijkheid van de vervoerder’ te dekken, kiezen vrij hun vertegenwoordiger in elk van de andere lidstaten die zich zal belasten met de schaderegeling, in het woonland van het slachtoffer, voor schadegevallen die zich hebben voorgedaan in een ander land dan het woonland van het slachtoffer (‘met de schaderegeling belaste vertegenwoordiger’).
- 2.
De met de schaderegeling belaste vertegenwoordiger, die dient te wonen of gevestigd dient te zijn in de lidstaat waarvoor hij is aangewezen, kan optreden voor rekening van een of meer verzekeringsmaatschappijen.
- 3.
De met de schaderegeling belaste vertegenwoordiger moet over voldoende bevoegdheden beschikken om de verzekeringsmaatschappij tegenover de gelaedeerde te vertegenwoordigen in de in lid 1 bedoelde gevallen en om schadevorderingen volledig te behandelen. Hij moet een schadegeval kunnen onderzoeken in de officiële taal of talen van de woonlidstaat van de gelaedeerde.
- 4.
De met de schaderegeling belaste vertegenwoordiger verzamelt alle noodzakelijke informatie ten behoeve van de regeling van het betrokken schadegeval en treft de maatregelen die noodzakelijk zijn om een akkoord over de schaderegeling te bereiken.
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12
Op 17 oktober 2007 vond op een Spaanse autosnelweg een verkeersongeval met een gehuurd voertuig dat in Spanje was verzekerd bij Helvetia Compañía Suiza, S.A. de Seguros y Reaseguros (hierna: ‘Helvetia’) plaats waarbij Luis de Sousa Alves om het leven is gekomen en Vieira de Azevedo gewond is geraakt, beiden Portugees staatsburger.
13
Vieira de Azevedo en de echtgenote en kinderen van de Sousa Alves dienden bij de Instância Central Cível da Comarca do Porto-Este (Penafiel) [rechter in eerste aanleg van het arrondissement Porto-Este (Penafiel), Portugal] vorderingen in, strekkende tot vergoeding van de geleden schade. CED, de vertegenwoordiger van Helvetia in Portugal, en, subsidiair, het WBF werden voor de rechter gedaagd.
14
De rechter constateerde dat CED en dus ook het WBF ‘geen passieve legitimatie’ bezaten, zodat de vorderingen werden afgewezen.
15
Daarop zijn Vieira de Azevedo en de echtgenote en kinderen van De Sousa Alves in hoger beroep gegaan bij de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal). Zij betogen dat CED, als vertegenwoordiger van Helvetia in Portugal, voor de Portugese rechter kon worden opgeroepen ter vergoeding van de geleden schade.
16
De verwijzende rechter vraagt zich af of de op grond van artikel 4 van richtlijn 2000/26 aangewezen vertegenwoordigers van verzekeraars die hun werkzaamheden uitoefenen in het buitenland, welke vertegenwoordigers over bevoegdheden op het gebied van schaderegeling moeten beschikken, tevens door eigen onderdanen in rechte kunnen worden opgeroepen.
17
De Tribunal da Relação do Porto heeft dan ook de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moeten overweging 16 bis en artikel 4[, leden 4, 5 en 8, van richtlijn 2000/26] […] aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan de vertegenwoordiger van de verzekeraar die niet werkzaam is in het land waar de rechtsvordering tot schadeloosstelling voor een verkeersongeval is ingediend, uit hoofde van een in een ander land van de Europese Unie gesloten verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen in rechte kan worden opgeroepen?
- 2)
Hangt bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag die mogelijkheid af van de concrete bedingen in de vertegenwoordigingsovereenkomst tussen de vertegenwoordiger en de verzekeraar?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
18
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4 van richtlijn 2000/26 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn te bepalen dat de op grond van dit artikel met de schaderegeling belaste vertegenwoordiger, in plaats van de door hem vertegenwoordigde verzekeringsonderneming, zelf kan worden gedagvaard voor de nationale rechter bij wie een schadevordering is ingesteld door een benadeelde als bedoeld in artikel 1 van die richtlijn.
19
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat voor het bepalen van de reikwijdte van een bepaling van Unierecht rekening dient te worden gehouden met zowel de bewoordingen en de context als de doelstellingen van deze bepaling (zie met name arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter, C-306/12, EU:C:2013:650, punt 17).
20
Volgens artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/26 neemt iedere lidstaat de nodige maatregelen opdat elke verzekeringsonderneming die de risico's dekt die voortvloeien uit het gebruik van motorrijtuigen, in iedere andere lidstaat dan die waar zij haar officiële vergunning heeft ontvangen, een schaderegelaar aanwijst die wordt belast met de behandeling en afwikkeling van vorderingen ten gevolge van de in artikel 1 van die richtlijn bedoelde ongevallen. Deze bepalingen impliceren op zichzelf niet dat die schaderegelaar, in plaats van de door hem vertegenwoordigde verzekeringsonderneming, voor de nationale rechter kan worden gedaagd.
21
De mogelijkheid om de schaderegelaar in rechte op te roepen blijkt evenmin uit artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/26, dat bepaalt dat de schaderegelaar, met betrekking tot dergelijke verzoeken, alle inlichtingen verzamelt die nodig zijn om de verzoeken te kunnen afhandelen en alle passende maatregelen neemt om over een afwikkeling te onderhandelen. Daarmee heeft de Uniewetgever immers slechts aangegeven wat de taken van de schaderegelaar zijn bij het via onderhandelingen afwikkelen van schadegevallen, zonder gewag te maken van eventuele gerechtelijke procedures.
22
Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/26 wijst er — doordat voorts is bepaald dat vanwege het enkele feit dat een schaderegelaar wordt aangewezen, de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, niet de mogelijkheid wordt ontnomen om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, aan te spreken — alleen op dat aan de rol van de schaderegelaar geen exclusiviteit toekomt en houdt op zichzelf geen erkenning in dat rechtstreeks tegen die schaderegelaar een vordering kan worden ingesteld.
23
Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26 bepaalt weliswaar dat de schaderegelaar over voldoende bevoegdheden dient te beschikken om de verzekeringsonderneming ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen, maar deze bepaling, waarin de doelstellingen van die vertegenwoordigingsbevoegdheid op deze manier zijn vastgelegd, specificeert niet hoe ver de daartoe toegekende bevoegdheden exact reiken (zie in die zin arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter, C-306/12, EU:C:2013:650, punt 18).
24
Verder ziet artikel 4, lid 6, eerste alinea, van richtlijn 2000/26, dat bepaalt wat er moet gebeuren met verzoeken tot schadevergoeding die hetzij rechtstreeks bij de verzekeringsonderneming van degene die het ongeval heeft veroorzaakt, hetzij bij haar schaderegelaar zijn ingediend, uitsluitend op de schadevergoedingsprocedure die uitmondt in het voorstel tot schadevergoeding of de weigering daartoe, en heeft het geenszins betrekking op een eventuele gerechtelijke procedure. Aan de hand van die bepaling kan dus niet worden bepaald welke hoedanigheid de schaderegelaar in een gerechtelijke procedure kan hebben.
25
Opgemerkt moet evenwel worden dat volgens artikel 4, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 2000/26 de lidstaten bepalingen aannemen om ervoor te zorgen dat, indien geen voorstel is voorgelegd binnen de termijn van drie maanden, over de door de verzekeringsonderneming voorgestelde of door de rechter toegewezen vergoeding interest verschuldigd is. Hieruit volgt dat het verzoek tot schadevergoeding weliswaar bij de vertegenwoordiger van de verzekeringsonderneming kan worden ingediend, maar dat het voorstel tot schadevergoeding uiteindelijk slechts afkomstig is van die onderneming, tenzij de vergoeding in voorkomend geval door de rechter wordt toegewezen.
26
Vastgesteld moet dan ook worden dat in deze buitengerechtelijke vergoedingsregeling de schaderegelaar de door hem vertegenwoordigde onderneming geenszins vervangt en uitsluitend optreedt als tussenpersoon, met een noodzakelijkerwijs beperkt takenpakket. Dit geldt tevens bij een gerechtelijke procedure tenzij de Uniewetgever anders heeft bepaald, hetgeen niet blijkt uit artikel 4, leden 1 tot en met 6, van richtlijn 2000/26.
27
Ten slotte is het zo dat artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/26, dat bepaalt dat de aanwijzing van een schaderegelaar op zich niet wordt beschouwd als de opening van een bijkantoor van een verzekeringsonderneming en dat de schaderegelaar niet wordt beschouwd als een vestiging van die onderneming noch als een vestiging in de zin van verordening nr. 44/2001, niet tot doel heeft en niet tot gevolg kan hebben dat de schaderegelaar, in plaats van de verzekeringsonderneming, voor de nationale rechter kan worden gedaagd.
28
Op basis van de context of de doelstellingen van richtlijn 2000/26 kan niet worden aangenomen dat de Uniewetgever de lidstaten heeft willen verplichten om in die mogelijkheid te voorzien.
29
Artikel 3 van richtlijn 2000/26 bepaalt immers dat iedere lidstaat er zorg voor draagt dat de in artikel 1 van de richtlijn bedoelde benadeelde wiens materiële schade of lichamelijk letsel voortvloeit uit een ongeval in de zin van die bepaling, een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke, maar dit artikel noch enige andere bepaling van die richtlijn impliceert dat die benadeelde daartoe de mogelijkheid moet hebben om de schaderegelaar rechtstreeks voor de nationale rechter te dagen.
30
Tegen deze achtergrond moet in herinnering worden geroepen dat met richtlijn 2000/26 wordt beoogd ervoor te zorgen dat slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan. Daartoe moeten slachtoffers in hun woonlidstaat een verzoek tot schadevergoeding kunnen indienen bij een aldaar door de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke partij aangewezen schaderegelaar. De schaderegelaar heeft als taak om het voor slachtoffers van ongevallen gemakkelijker te maken stappen te ondernemen en in het bijzonder om hen in staat te stellen hun schadeclaim in hun eigen taal in te dienen.
31
Volgens overweging 15 van richtlijn 2000/26 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat schaderegelaars over voldoende bevoegdheden beschikken om de verzekeringsonderneming te vertegenwoordigen tegenover slachtoffers, alsook om de verzekeringsonderneming te vertegenwoordigen voor de nationale autoriteiten, waaronder in voorkomend geval voor de rechter, voor zover dit niet in strijd is met de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter.
32
In het licht van die doelstellingen heeft de Uniewetgever dus niet alleen een regeling tot stand gebracht waarbij benadeelden in elke lidstaat bij de vertegenwoordiger van de verzekeraar van de aansprakelijke partij een verzoek tot schadevergoeding kunnen indienen op een wijze waarmee zij vertrouwd zijn, maar die regeling ook logisch aangevuld, zoals hij in overweging 14 van richtlijn 2000/26 heeft aangegeven, met een rechtstreeks vorderingsrecht voor slachtoffers op die verzekeraar, zonder dat de aansprakelijke partij hoeft te worden aangesproken.
33
Uit het voorgaande volgt inderdaad dat volgens de Uniewetgever de in artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26 bedoelde vertegenwoordiging van verzekeringsondernemingen het ook mogelijk moet maken dat benadeelden bij de nationale rechter de vordering tot vergoeding van door hen geleden schade rechtsgeldig kunnen instellen, tenzij dit in strijd zou zijn met de regels van internationaal privaatrecht. In dit verband behoort de bevoegdheid om de betekening van gerechtelijke akten in ontvangst te nemen tot de voldoende bevoegdheden waarover de schaderegelaar dient te beschikken (zie in die zin arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter, C-306/12, EU:C:2013:650, punten 23 en 24).
34
Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, blijkt uit de ontstaansgeschiedenis van richtlijn 2000/26 immers dat volgens de wetgever de vertegenwoordiging van een verzekeraar in de woonlidstaat van het slachtoffer een bevoegdheid diende te omvatten om de betekening van gerechtelijke akten in ontvangst te nemen, zij het dat deze bevoegdheid beperkt diende te zijn omdat zij de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter onverlet diende te laten (zie in die zin arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter, C-306/12, EU:C:2013:650, punt 22).
35
Uit de ontstaansgeschiedenis en overwegingen van richtlijn 2000/26 blijkt echter niet dat de Uniewetgever die bevoegdheid wilde uitbreiden zodat benadeelden, ter verkrijging van schadevergoeding door de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke partij, bij de nationale rechter van hun woonplaats een vordering zouden kunnen instellen tegen de vertegenwoordiger van die onderneming.
36
Aangezien benadeelden gerechtelijke akten kunnen betekenen aan de vertegenwoordiger van de verzekeringsonderneming, blijkt immers niet dat het door richtlijn 2000/26 beoogde doel om het hen gemakkelijker te maken stappen te ondernemen, daarmee nog niet is bereikt en vereist dat de vertegenwoordiger bovendien zelf voor de nationale rechter kan worden gedaagd.
37
De Uniewetgever heeft er in overweging 13 van richtlijn 2000/26 ook op gewezen dat dit stelsel van schaderegelaars in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelden geen gevolgen heeft voor de aanwijzing van het toepasselijke materiële recht of van de bevoegde rechter. Wordt ervan uitgegaan dat de schadevordering bij de nationale rechter rechtstreeks kan worden ingesteld tegen de schaderegelaar zelf en niet tegen de door hem vertegenwoordigde onderneming, dan zou er mogelijkerwijs wel sprake zijn van gevolgen voor de aanwijzing van de bevoegde rechter. Overigens blijkt voorts uit overweging 16 van de richtlijn dat de enkele aanwezigheid van een schaderegelaar niet volstaat om de rechter van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde als bevoegde rechter aan te wijzen, zolang de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter niet hierin voorzien.
38
Het doel om de rechtspositie te versterken van benadeelden bij verkeersongevallen die zich buiten hun lidstaat van woonplaats hebben voorgedaan, impliceert dan ook niet dat artikel 4 van richtlijn 2000/26, dat niet expliciet bepaalt dat de schaderegelaar, in plaats van de door hem vertegenwoordigde verzekeringsonderneming, zelf in rechte kan worden opgeroepen, aldus moet worden uitgelegd dat, ook al kunnen die benadeelden voor de nationale rechter rechtstreeks de verzekeringsonderneming aanspreken, het de lidstaten impliciet maar noodzakelijkerwijs verplicht om te voorzien in de mogelijkheid tot dagvaarding van de schaderegelaar.
39
Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4 van richtlijn 2000/26 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten niet verplicht zijn te bepalen dat de op grond van dit artikel met de schaderegeling belaste vertegenwoordiger, in plaats van de door hem vertegenwoordigde verzekeringsonderneming, zelf kan worden gedagvaard voor de nationale rechter bij wie een schadevordering is ingesteld door een benadeelde als bedoeld in artikel 1 van die richtlijn.
Tweede vraag
40
Gelet op het antwoord op de eerste vraag, hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
41
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 4 van richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten niet verplicht zijn te bepalen dat de op grond van dit artikel met de schaderegeling belaste vertegenwoordiger, in plaats van de door hem vertegenwoordigde verzekeringsonderneming, zelf kan worden gedagvaard voor de nationale rechter bij wie een schadevordering is ingesteld door een benadeelde als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 2000/26, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑12‑2016
Conclusie 19‑10‑2016
P. Mengozzi
Partij(en)
Zaak C-558/151.
Alberto José Vieira de Azevedo,
Maria da Conceição Ferreira da Silva,
Carlos Manuel Ferreira Alves,
Rui Dinis Ferreira Alves,
Vítor José Ferreira Alves,
tegen
C.E.D. Portugal Unipessoal, Lda,
Instituto de Seguros de Portugal — Fundo de Garantia Automóvel
[verzoek van het Tribunal da Relação do Porto (appelrechter te Porto, Portugal) om een prejudiciële beslissing]
I — Inleiding
1.
Op 17 oktober 2007 heeft op een autosnelweg in Spanje een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij een persoon om het leven is gekomen en een andere persoon gewond is geraakt. De bestuurder, die de Portugese nationaliteit bezit en werknemer is van een in Portugal gevestigde vennootschap, heeft de macht over het gehuurde, en ter beschikking van genoemde vennootschap gestelde, voertuig verloren. Het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, was door de eigenaar ervan verzekerd bij de vennootschap Helvetia Seguros, gevestigd in Spanje en waarvan de in Portugal aangewezen vertegenwoordiger C.E.D. Portugal Unipessoal, Lda (hierna: ‘C.E.D.’) is. Verzoekers in het hoofdgeding zijn in de eerste plaats het overlevende slachtoffer en in de tweede plaats de rechthebbenden van de bij het ongeval overleden persoon.
2.
Teneinde voor de Portugese rechter van eerste aanleg vergoeding te verkrijgen van de bij het ongeval geleden schade hebben verzoekers in het hoofdgeding in de eerste plaats C.E.D. gedaagd en subsidiair het Fundo de Garantia Automóvel (hierna: ‘FGA’). Met name op basis van de inhoud van de vertegenwoordigingsovereenkomst tussen C.E.D. en Helvetia Seguros heeft de rechter echter vastgesteld dat C.E.D. niet over passieve legitimatie beschikt en heeft hij de vorderingen afgewezen.
3.
Verzoekers in het hoofdgeding zijn tegen dat vonnis opgekomen bij de verwijzende rechter. Laatstgenoemde is van mening dat er geen nationale bepaling bestaat die duidelijk aan de Portugese vertegenwoordigers van de verzekeringsondernemingen die hun activiteiten op het grondgebied van een andere lidstaat uitoefenen passieve legitimatie toekent om in de hoedanigheid van verweerder te worden gedagvaard voor een Portugese rechter in het kader van een schadevordering die is ingesteld door het slachtoffer van een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden buiten het grondgebied van de lidstaat van zijn woonplaats2. en waarbij een voertuig is betrokken dat is verzekerd door een van de genoemde ondernemingen. Genoemde rechter voert eveneens aan dat met betrekking tot dat punt zowel in de rechtspraak als in de Portugese rechtsleer tegengestelde standpunten zijn ingenomen.
4.
De verwijzende rechter merkt eveneens op dat de verplichting van de verzekeringsondernemingen die in een van de lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd om voor elke andere lidstaat een vertegenwoordiger aan te wijzen voortvloeit uit richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (hierna: ‘richtlijn 2006/26’)3..
5.
Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2006/26 bepaalt immers dat ‘[d]e schaderegelaar […], met betrekking tot dergelijke verzoeken, alle inlichtingen [verzamelt] die nodig zijn om de verzoeken te kunnen afhandelen en […] alle passende maatregelen [neemt] om over een afwikkeling te onderhandelen. De eis dat een schaderegelaar wordt aangewezen doet niet af aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, aan te spreken.’
6.
Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26 bepaalt dat ‘[d]e schaderegelaar […] over voldoende bevoegdheden [beschikt] om de verzekeringsonderneming in de in artikel 1 genoemde gevallen ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen. Hij moet in staat zijn de zaak in de officiële taal of talen van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde te behandelen.’
7.
Artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/26 is gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (hierna: ‘richtlijn 2005/14’)4. en verduidelijkt dat ‘[d]e aanwijzing van een schaderegelaar […] op zich niet [wordt] beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 1, onder b), van richtlijn 92/49/EEG [van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering)] en de schaderegelaar […] niet [wordt] beschouwd als een vestiging in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 88/357/EEG noch […] als een vestiging in de zin van verordening (EG) nr. 44/2001 […]’.
8.
De verwijzende rechter kan derhalve door alleen kennis te nemen van de bepalingen van richtlijn 2000/26 het bij hem aanhangige geding zonder verduidelijking door het Hof niet oplossen, aangezien het begrip ‘voldoende bevoegdheden’ waarover de schaderegelaar moet beschikken niet expliciet genoeg is om vast te stellen of het voor slachtoffers van verkeersongevallen de mogelijkheid omvat om genoemde schaderegelaar rechtstreeks voor de rechter van hun woonplaats te dagen.
9.
Aldus geconfronteerd met een vraag van uitlegging van het recht van de Unie, heeft het Tribunal da Relação do Porto (appelrechter te Porto) de behandeling van de zaak geschorst en bij op 2 november 2015 ter griffie van het Hof ingekomen besluit het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
- ‘1.
Moeten overweging 16 bis [ingevoegd in richtlijn 2000/26 bij richtlijn 2005/14] en [de] leden 4, 5 en 8, van artikel 4 van [richtlijn 2000/26], aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan de vertegenwoordiger van de verzekeraar die niet werkzaam is in het land waar de rechtsvordering tot schadeloosstelling voor een verkeersongeval is ingediend, uit hoofde van een in een ander land van de Europese Unie gesloten verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen in rechte kan worden opgeroepen?
- 2.
Hangt bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag die mogelijkheid af van de concrete bedingen in de vertegenwoordigingsovereenkomst tussen de vertegenwoordiger en de verzekeraar?’
10.
Met betrekking tot de onderhavige prejudiciële verwijzing zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door het Fundo de Garantia Automóvel, de Portugese Republiek en de Europese Commissie.
II — Juridische beoordeling
11.
Wat is de strekking van de bepaling volgens welke de schaderegelaar krachtens richtlijn 2000/26 over ‘voldoende bevoegdheden [beschikt] om de verzekeringsonderneming […] ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen’5.? Heeft de wetgever van de Unie voor de benadeelden die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen aldus de mogelijkheid willen toevoegen om de schaderegelaar rechtstreeks voor de rechter van de lidstaat van hun woonplaats te dagen? Dat is de belangrijkste rechtsvraag die met de door de verwijzende rechter voorgelegde prejudiciële vragen, die ik samen zal bespreken, wordt opgeworpen.
12.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de uitlegging van een bepaling van het recht van de Unie niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt, nastreeft.6. In de eerste plaats zal ik de rechtspositie van de schaderegelaar analyseren, zoals deze is omschreven in de richtlijnen. De tekstuele analyse zal in de tweede plaats moeten worden aangevuld met een contextuele, teleologische en systematische analyse van de onderzochte regelingen.
A — De schaderegelaar in de richtlijnen 2000/26 en 2005/14
13.
Net zoals Europa is de regeling betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven niet op één dag tot stand gekomen, waarvan de opeenvolging van richtlijnen getuigt die naargelang de ontwikkeling van de zorgen van de wetgever zijn vastgesteld.7. Er moest worden gewacht tot richtlijn 2000/26, ofwel de vierde die omtrent dat thema is vastgesteld, voordat een schaderegelaar wordt ingesteld.
14.
Het doel van deze richtlijn is te voorzien in de leemten8. van de voorafgaande richtlijnen door ‘bijzondere bepalingen vast te stellen die van toepassing zijn op benadeelden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van materiële schade of lichamelijk letsel ten gevolge van ongevallen die zich hebben voorgedaan in een andere lidstaat dan de lidstaat van hun woonplaats en veroorzaakt zijn door de deelneming aan het verkeer door voertuigen die gewoonlijk zijn gestald en verzekerd in een lidstaat’.9. Tegen deze achtergrond zijn alle verzekeringsondernemingen vrij10. om in iedere andere lidstaat dan die waar zij hun officiële vergunning hebben ontvangen een schaderegelaar aan te wijzen, die zijn woonplaats of vestiging heeft in de lidstaat waar hij is aangesteld en wiens taak het is om schades te behandelen en af te wikkelen.11. Daartoe moet hij alle inlichtingen die nodig zijn verzamelen, alle passende maatregelen nemen om over de afwikkeling te onderhandelen12. en over voldoende bevoegdheden beschikken om de verzekeringsonderneming ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen.13.
15.
Tegelijkertijd heeft de wetgever van de Unie gemeend dat ‘[d]e eis dat een schaderegelaar wordt aangewezen […] niet af[doet] aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, aan te spreken’.14. Deze precisering zou niet nuttig zijn geweest indien deze wetgever een vordering tegen de schaderegelaar zelf niet mogelijk had geacht.
16.
Tenslotte heeft de wetgever eraan gehecht te preciseren dat de aanwijzing van een schaderegelaar op zich niet de opening van een bijkantoor vormt15. en dat de schaderegelaar zelf niet kan worden beschouwd als een vestiging.16.
17.
De taak, de functie en de plichten van de schaderegelaar zijn ongewijzigd gebleven in richtlijn 2009/10317., die slechts een codificatierichtlijn is. Dat betekent dat er in de tekst geen precisering heeft plaatsgevonden met betrekking tot hetgeen de ‘voldoende bevoegdheden’18. omvatten en dat de wetgever, zonder dat uit te sluiten, geen uitdrukkelijk standpunt heeft ingenomen betreffende de vraag of de schaderegelaar door de benadeelden van het ongeval, dat buiten het nationale grondgebied heeft plaatsgevonden, voor de rechter van hun woonplaats rechtstreeks in rechte kan worden betrokken. Het oordeel van het Hof aangaande artikel 21, lid 5, van richtlijn 2009/103 dat ‘deze bepaling, waarin de doelstellingen van deze vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn vastgelegd, niet [preciseert] hoe ver de met het oog op deze doelstellingen toegekende bevoegdheden exact reiken’19., geldt dus ook volledig voor artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26. Een beroep op de contextuele, teleologische en systematische analyse blijkt dus noodzakelijk.
B — Contextuele, teleologische en systematische analyse
18.
De analyse van de bewoordingen van richtlijn 2000/26 heeft duidelijk gemaakt dat de ‘voldoende bevoegdheden’ van de schaderegelaar aldus moeten worden omschreven dat hij de twee wezenlijke taken die hem zijn toevertrouwd, kan verrichten, namelijk ‘de verzekeringsonderneming ten aanzien van de benadeelden vertegenwoordigen’ en ‘[de] verzoeken [van de benadeelden] volledig afhandelen’.20. Deze uitlegging van de letterlijke tekst van richtlijn 2000/26 zou echter niet volledig zijn, indien deze niet eveneens zou worden beoordeeld met inachtneming van bepaalde in de overwegingen ervan aangedragen verduidelijkingen.
19.
Aldus heeft de wetgever van de Unie gepreciseerd dat het stelsel van schaderegelaars ‘geen gevolgen [heeft] voor de aanwijzing van het toepasselijke materiële recht of van de bevoegde rechter’.21. Deze precisering aangaande het toepasselijke materiële recht en de vaststelling van de bevoegde rechter duidt er opnieuw op dat aan deze schaderegelaar een gerechtelijke rol kan worden toegekend. In verband hiermee is nog gepreciseerd dat de activiteiten van laatstgenoemde ‘niet [volstaan] om de rechter van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde als bevoegde rechter aan te wijzen, zolang de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter niet hierin voorzien’.22. De deelname van de schaderegelaar aan mogelijke rechtsvorderingen is aldus derhalve verre van uitgesloten.
20.
Samen met de door de wetgever genomen voorzorgsmaatregelen betreffende de mogelijke invloed van de tussenkomst van de schaderegelaar op de vaststelling van de bevoegdheidsregels en op het internationaal privaatrecht, is een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde verzekeringsonderneming toegekend aan de benadeelden. Dat vorderingsrecht is echter niet voorgesteld als de exclusieve weg naar de juridische oplossing van schades, maar alleen als ‘een logische aanvulling op de aanwijzing [van genoemde schaderegelaar] en versterkt […] de rechtspositie van [de benadeelden]’.23. De considerans van de richtlijn is overigens na de vaststelling van verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken24., verrijkt met overweging 16 bis25., volgens welke de benadeelden, overeenkomstig artikel 11, lid 2, juncto artikel 9, lid 1, punt b), van genoemde verordening, een rechtsvordering kunnen instellen tegen de WA-verzekeraar in de lidstaat waar zij hun verblijfplaats hebben. In principe kunnen de benadeelden derhalve de verzekeringsondernemingen eveneens dagen voor de rechter van de lidstaat van hun woonplaats.
21.
Op grond van de bestudering van de wettelijke bepalingen van de richtlijn, alsmede van de overwegingen ervan, lijkt het instellen van een rechtsvordering door de benadeelden hetzij rechtstreeks tegen de verzekeringsonderneming, hetzij tegen de vertegenwoordiger ervan, mogelijk, aangezien de wetgever van de Unie beide rechtsmiddelen lijkt te hebben opengelaten.
22.
Bestudering van de overwegingen maakt aldus de interne logica van richtlijn 2000/26 enigszins duidelijk. Ik moet echter nog nagaan of mijn voorlopige conclusie, die is gebaseerd op de letterlijke en contextuele analyse van deze richtlijn, niet wordt weersproken door de in aanmerking te nemen teleologische uitlegging.
23.
Richtlijn 2000/26 beoogt ervoor te zorgen dat benadeelden van verkeersongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats waar het ongeval zich heeft voorgedaan.26. Dat houdt in dat rekening moet worden gehouden met de objectieve verschillen in de situatie waarin de benadeelden van ongevallen, die zich hebben voorgedaan buiten het grondgebied van de lidstaat van hun woonplaats, zich bevinden, teneinde deze te compenseren door de stappen die zij ondernemen in overeenstemming daarmee gemakkelijker te maken.27. Het vergemakkelijken van deze stappen is in de ogen van het Hof de wezenlijke taak van de schaderegelaar.28. Dienaangaande voorziet het bij richtlijn 2000/26 ingestelde stelsel er bijvoorbeeld in dat schadeclaims in de eigen taal van de benadeelde kunnen worden ingediend29. bij genoemde schaderegelaar, waarbij alle aan de schadevergoeding voorafgaande formaliteiten kunnen worden vervuld.
24.
Het spreekt vanzelf dat de erkenning van de ‘passieve legitimatie’ van de schaderegelaar, dat wil zeggen zijn ‘bekwaamheid om te worden gedaagd’30., het door de richtlijn nagestreefde doel volkomen zal dienen. Bij hem worden door de benadeelden immers alle ‘voorafgaande formaliteiten’31. vervuld en het is eveneens mogelijk dat hij hun enige gesprekspartner is geweest. De laatste te zetten stap is derhalve het logische vervolg, namelijk de erkenning dat de door deze benadeelden ingestelde vordering tegen de vertegenwoordiger van de verzekeringsonderneming juist is geadresseerd, des te meer daar hem een actieve rol in het schadevergoedingsproces is toegekend. Volgens mij vereist de volledige afhandeling van de verzoeken om schadevergoeding, dat een van de twee door richtlijn 2000/26 aan de schaderegelaar toegewezen taken vormt, dat hem een rol in de juridische procedure — en niet welke dan ook — kan worden toegewezen: die van verweerder.
25.
Ik vat de verbetering van de rechtspositie van benadeelden, als bedoeld in overweging 14 van richtlijn 2000/26, eveneens aldus op. Wanneer men zich verplaatst in de context van het hoofdgeding, zal het voor deze benadeelden moeilijk te begrijpen zijn dat hun vordering op de enigszins formele grond wordt afgewezen — gelet op de nauwe banden tussen de verzekeringsonderneming en de schaderegelaar — dat deze is gericht tegen genoemde schaderegelaar en niet tegen de verzekeringsonderneming zelf.
26.
Resteert dat de meeste belanghebbenden die hebben deelgenomen aan de schriftelijke procedure veel nadruk hebben gelegd op het feit dat het Hof in het arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter32. heeft geoordeeld dat de bevoegdheid van de schaderegelaar beperkt was en dat deze beperking inhield dat deze schaderegelaar niet voor de rechter van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelden kon worden gedaagd. Deze stelling berust naar mijn mening op een onjuiste uitlegging van het betrokken arrest, waarop ik derhalve moet terugkomen.
27.
In deze zaak ging het om de vraag of het begrip ‘voldoende bevoegdheden’ de bevoegdheid van de schaderegelaar diende te omvatten om rechtsgeldig de betekening in ontvangst te nemen van gerechtelijke akten die zijn vereist om bij de bevoegde rechter een vordering tot schadevergoeding in te stellen.
28.
Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat de ‘slachtoffers in de lidstaat van hun woonplaats een verzoek tot schadevergoeding [moeten] kunnen indienen bij een aldaar door de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke partij aangewezen schaderegelaar’.33. Het heeft vervolgens bevestigd dat volgens overweging 37 van richtlijn 2009/103 — synoniem van overweging 15 van richtlijn 2000/26 — de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze schaderegelaars over voldoende bevoegdheden beschikken om de verzekeringsonderneming ten aanzien van slachtoffers te vertegenwoordigen, alsook om deze te vertegenwoordigen voor nationale instanties, ‘waaronder in voorkomend geval voor de rechter, voor zover dit niet in strijd is met de regels van internationaal privaatrecht’.34. Het Hof heeft geconcludeerd dat ‘de in [richtlijn 2000/26] bedoelde vertegenwoordiging van verzekeringsondernemingen ook de vertegenwoordiging dien[t] te omvatten op grond waarvan benadeelden rechtsgeldig bij de nationale rechter de vordering tot vergoeding van door hen geleden schade kunnen instellen, tenzij dit in strijd zou zijn met de regels van internationaal privaatrecht’.35. Deze aanwijzingen zijn voor de onderhavige zaak van belang wat betreft de vraag inzake de passieve legitimatie.
29.
Overigens heeft het Hof, na deze duidelijk ruime erkenning van de bevoegdheden van de schaderegelaar en aldus de conclusie van de advocaat-generaal volgend, vervolgens gepreciseerd dat uit de ontstaansgeschiedenis van richtlijn 2000/26 blijkt dat ‘volgens de wetgever de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een verzekeraar in de woonstaat van het slachtoffer een bevoegdheid diende te omvatten om de betekening van gerechtelijke akten in ontvangst te nemen, zij het dat deze bevoegdheid beperkt diende te zijn omdat zij de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter onverlet diende te laten’.36. Deze laatste bevestiging geldt slechts aangaande de bijzondere bevoegdheid van de schaderegelaar om aan de verzekeringsonderneming geadresseerde betekeningen in ontvangst te nemen, wanneer de vordering is ingesteld tegen laatstgenoemde.
30.
De onderhavige zaak stelt daar een aanzienlijk verschillende casus tegenover. Het gaat immers niet om een via de schaderegelaar tegen de verzekeringsonderneming ingestelde vordering, die daarvan de betekening in ontvangst neemt, maar het gaat om de mogelijkheid voor de benadeelden om bij hun vordering de schaderegelaar als verweerder aan te wijzen. Het onderscheid is belangrijk. In het eerste geval kunnen terecht lastige vragen met betrekking tot de hoedanigheid van verweerster van de verzekeringsonderneming worden opgeworpen37., hetgeen inderdaad rechtvaardigt om, zoals het Hof heeft gedaan, aan de schaderegelaar slechts een beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid toe te kennen. In het tweede geval gaat het, tenminste in de eerste plaats, om een eenvoudiger rechtsbetrekking tussen twee hoofdpersonen, namelijk de benadeelde (verzoekende partij) en de schaderegelaar, ten aanzien waarvan moet worden vastgesteld of hij bevoegd is tot verdediging in rechte van de verzekeringsonderneming.
31.
In dit stadium van de analyse blijkt aldus dat, anders dan de verwijzende rechter in zijn tweede vraag doet voorkomen, de vraag inzake de passieve legitimatie van de schaderegelaar geheel losstaat van de concrete inhoud van de volmacht die deze schaderegelaar bindt aan de verzekeringsonderneming. Teneinde te komen tot een vergelijkbare behandeling van de benadeelden en om het hen gemakkelijker te maken stappen te ondernemen, met inbegrip van die welke zij voor een gerechtelijke instantie ondernemen, kan de hoedanigheid van de schaderegelaar om als verweerder in rechte te worden betrokken op geen enkele wijze afhankelijk zijn van de contractuele band tussen hem en de verzekeringsonderneming. Hetzelfde geldt met betrekking tot de voorzienbaarheid van de rechtsmiddelen en vorderingen tot schadevergoeding welke bij richtlijn 2000/26 ten gunste van de benadeelden zijn vastgesteld. Anders gezegd heeft deze richtlijn een soort wettelijke vertegenwoordiging ingesteld, waarvan niet valt in te zien dat deze enkel door de wil van partijen kan worden gedwarsboomd.
32.
Indien het Hof bevestigend zou antwoorden op de eerste prejudiciële vraag van de verwijzende rechter, zou dat, zoals de Commissie stelt, het ‘broze evenwicht […] tussen de internationale bevoegdheidsregels en de regels inzake het toepasselijk recht bij aansprakelijkheidsvorderingen ter zake van verkeersongevallen met grensoverschrijdende aspecten’38. in gevaar brengen?
33.
Ik denk het niet. De zorg van de wetgever met betrekking tot de regels van internationaal privaatrecht en de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheden is gerechtvaardigd wanneer de vordering is ingediend tegen de verzekeringsonderneming. De vraag die thans is voorgelegd is echter verschillend aangezien deze noch gaat over de vaststelling van de bevoegde rechter, noch over het op het geding toepasselijke recht. Het gaat simpelweg om de vaststelling of de schaderegelaar de hoedanigheid van verweerder kan bezitten. Overigens loopt het antwoord dat het Hof aan de verwijzende rechter zal geven op geen enkele wijze vooruit op de vaststelling van de bevoegdheid van de Portugese rechter, waarvan het feit getuigt dat deze door partijen in het hoofdgeding wordt besproken wegens de onzekerheid betreffende de werkelijke lidstaat van de woonplaats van een van de verzoekers. De bevoegdheid tot verdediging in rechte vormt derhalve zeker een begrip dat zich onderscheidt van het begrip rechterlijke bevoegdheid. Zelfs al zou het tegenovergestelde worden beweerd, zou artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26, volgens welk de schaderegelaar over ‘voldoende bevoegdheden’ moet beschikken om de verzoeken van de benadeelden volledig af te handelen, kunnen voorkomen als een bijzondere bevoegdheidsregel — zij het impliciet — ten opzichte van de regels die de internationale rechterlijke bevoegdheid beheersen.39. Dat zo zijnde en gelet op de nadruk die de wetgever daarop legt, lijkt het verstandig te herinneren aan deze beperking.
34.
Derhalve ben ik op grond van het bovenstaande van mening dat artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26 aldus moet worden uitgelegd dat tot de voldoende bevoegdheden waarover de schaderegelaar moet beschikken, de bevoegdheid behoort om in de hoedanigheid van verweerder in rechte te worden betrokken, in het kader van een door benadeelden van verkeersongevallen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van richtlijn 2000/26, ingestelde rechtsvordering in de bij laatstgenoemde richtlijn vastgestelde omstandigheden, waarbij de bepalingen van de overeenkomst tussen de verzekeringsonderneming en de schaderegelaar de bevoegdheid tot verdediging in rechte van laatstgenoemde niet kunnen aantasten.
III — Conclusie
35.
Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de door het Tribunal da Relação do Porto (appelrechter te Porto) voorgelegde prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:
‘Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) moet aldus worden uitgelegd dat tot de voldoende bevoegdheden waarover de schaderegelaar moet beschikken, de bevoegdheid behoort om in de hoedanigheid van verweerder in rechte te worden betrokken, in het kader van een door benadeelden van verkeersongevallen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van richtlijn 2000/26, ingestelde rechtsvordering in de bij laatstgenoemde richtlijn vastgestelde omstandigheden, waarbij de bepalingen van de overeenkomst tussen de verzekeringsonderneming en de schaderegelaar de bevoegdheid tot verdediging in rechte van laatstgenoemde niet kunnen aantasten.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑10‑2016
Oorspronkelijke taal: Frans.
Hoewel het nationale rechtskader niet duidelijk uit het dossier blijkt, noemt de verwijzende rechter als voor het hoofdgeding relevante en daarop toepasselijke bepaling, artikel 43 van wetsdecreet nr. 522/85 van 31 december 1985 op de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen, zoals gewijzigd bij wetsdecreet nr. 72-A/2003 (hierna: ‘gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85’). Dat artikel verplicht de in Portugal gevestigde verzekeringsondernemingen en de ondernemingen die hun zetel in een derde land hebben en de in Portugal aanwezige bijkantoren om een vertegenwoordiger te kiezen in elk van de andere lidstaten van de Unie ‘die zich in het land van de woonplaats van het slachtoffer zal belasten met de behandeling en de regeling van de schade die is veroorzaakt in een andere staat dan de woonstaat van het slachtoffer’ (artikel 43, lid 1, van gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85). Het omschrijft eveneens de verplichtingen waaraan genoemde vertegenwoordiger zal moeten voldoen door te bepalen dat hij beschikt over ‘voldoende bevoegdheden om de verzekeringsonderneming […] ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen’ (artikel 43, lid 3, van gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85), dat hij ‘alle inlichtingen die nodig zijn om de betrokken verzoeken te kunnen afhandelen’ zal verzamelen en dat hij ‘alle passende maatregelen om over de afwikkeling ervan te onderhandelen’ zal nemen (artikel 43, lid 4, van gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85).Hoewel het niet aan het Hof is om vast te stellen wat het op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke nationale recht is, moet ik opmerken dat artikel 43 van gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85 de rechtspositie van de vertegenwoordigers van de verzekeringsondernemingen die hun zetel of een bijkantoor in Portugal hebben en die zich op het grondgebied van de andere lidstaten bevinden kan beheersen, waartoe overweging 15 van richtlijn 2000/26 de lidstaten oproept. De onderhavige prejudiciële verwijzing plaatst de vertegenwoordiger van een in Spanje gevestigde verzekeringsonderneming, die in Portugal is belast met het regelen van schades, tegenover elkaar. De verwijzende rechter vermeldt geen bepaling die strikt genomen de rechtspositie en de omvang van de taken van de zich op het Portugese grondgebied bevindende vertegenwoordigers omschrijft.
PB 2000, L 181, blz. 65.
PB 2005, L 149, blz. 14.
Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26.
Zie arrest van 26 maart 2015, Litaksa (C-556/13, EU:C:2015:202, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Ter herinnering: de eerste richtlijn is richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1). Hierna volgt de tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 (PB 1984, L 8, blz. 17), vervolgens de derde richtlijn van de Raad van 14 mei 1990 (PB 1990, L 129, blz. 33) en richtlijn 2000/26. Deze richtlijnen zijn onder andere gewijzigd bij richtlijn 2005/14, voordat zij zijn gecodificeerd bij richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11) (hierna: ‘richtlijn 2009/103’).
Zie overweging 8 van richtlijn 2000/26.
Artikel 1 van richtlijn 2000/26. Zie eveneens overweging 11 van richtlijn 2000/26.
De vrije keuze van de schaderegelaar wordt gewaarborgd door artikel 4, lid 2, van richtlijn 2000/26.
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/26.
Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/26. Zie eveneens overweging 15 van richtlijn 2000/26.
Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26.
Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/26. Cursivering door mij.
In de zin van artikel 1, punt b), van richtlijn 92/49 (zie artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/26).
Zie artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/26, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14.
Zie overwegingen 34–40, 43, 47 en 50 en de artikelen 21 en 22 van richtlijn 2009/103. Ik merk op dat de inhoud van artikel 4 van richtlijn 2000/26 alleen is gereorganiseerd en opgesplitst is in twee afzonderlijke artikelen in richtlijn 2009/103.
In de zin van artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26 en van artikel 21, lid 5, van richtlijn 2009/103.
Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 18).
Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26. Cursivering door mij.
Overweging 13 van richtlijn 2000/26.
Overweging 16 van richtlijn 2000/26.
Overweging 14 van richtlijn 2000/26. Cursivering door mij.
PB 2001, L 12, blz. 1.
Toegevoegd aan richtlijn 2000/26 door artikel 5 van richtlijn 2005/14.
Zie naar analogie arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 19).
Zie arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 24).
Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 24).
Idem.
Conclusie van advocaat-generaal Darmon in de zaak Parlement/Raad (302/87, niet gepubliceerd, EU:C:1988:263, punt 8).
Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 24).
Arrest van 10 oktober 2013 (C-306/12, EU:C:2013:650).
Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 19). Cursivering door mij.
Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 20).
Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 21).
Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:650, punt 22). Cursivering door mij.
In zijn conclusie in de zaak Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:359) heeft advocaat-generaal Cruz Villalón benadrukt dat ‘[d]e vertegenwoordigingsbevoegdheid […] niet [is] bedoeld voor een verdediging in rechte en evenmin voor een algemene vertegenwoordiging […] voor de […] rechter. De vertegenwoordigingsbevoegdheid […] is beperkt tot de betekening van gerechtelijke akten, zonder dat [de verzekeringsonderneming] op enigerlei wijze wordt geraakt in haar hoedanigheid van verweerster, laat staan in de wijze waarop zij verweer moet voeren’ (punt 17 van genoemde conclusie). Desalniettemin was in de zaak Spedition Welter de aan de prejudiciële verwijzing ten grondslag liggende vordering duidelijk alleen gericht tegen de verzekeringsonderneming.
Conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón in de zaak Spedition Welter (C-306/12, EU:C:2013:359, punt 29).
Anders gezegd is het gebod om de schaderegelaar te voorzien van voldoende bevoegdheden om de verzoeken van de benadeelden volledig af te handelen dermate nadrukkelijk dat het van elke betekenis wordt ontdaan wanneer het aldus wordt uitgelegd dat het voor deze benadeelden niet de mogelijkheid opent om genoemde schaderegelaar in rechte te betrekken.