Procestaal: Sloveens.
HvJ EU, 04-09-2014, nr. C-162/13
ECLI:EU:C:2014:2146
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
04-09-2014
- Magistraten
M. Ilešič, C.G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader, E. Jarašiūnas
- Zaaknummer
C-162/13
- Conclusie
P. Mengozzi
- Roepnaam
Vnuk
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2014:2146, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 04‑09‑2014
ECLI:EU:C:2014:106, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 26‑02‑2014
Uitspraak 04‑09‑2014
M. Ilešič, C.G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader, E. Jarašiūnas
Partij(en)
In zaak C-162/13,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Vrhovno sodišče (Slovenië) bij beslissing van 11 maart 2013, ingekomen bij het Hof op 29 maart 2013, in de procedure
Damijan Vnuk
tegen
Zavarovalnica Triglav d.d.,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader en E. Jarašiūnas (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, J. Kemper en J. Möller als gemachtigden,
- —
Ierland, vertegenwoordigd door A. Joyce, E. Creedon en L. Williams als gemachtigden, bijgestaan door C. Toland, BL,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Rous Demiri en K.-Ph. Wojcik als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 februari 2014,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1; hierna: ‘Eerste richtlijn’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen D. Vnuk en Zavarovalnica Triglav d.d. (hierna: ‘Zavarovalnica Triglav’) over de betaling van schadevergoeding op grond van de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen aanleiding kan geven (hierna: ‘verplichte verzekering’).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
In de vijfde tot en met de zevende overweging van de considerans van de Eerste richtlijn wordt verklaard:
‘Overwegende dat het gewenst is dat […] maatregelen worden genomen tot verdere liberalisatie van de regeling voor het verkeer van personen en motorrijtuigen in het reizigersverkeer tussen de lidstaten; […]
Overwegende dat dit soort vergemakkelijkingen in het reizigersverkeer een nieuwe stap betekenen in de richting van de wederzijdse opening van de markten der lidstaten en van het scheppen van een situatie die vergelijkbaar is met die van een binnenlandse markt;
Overwegende dat voor voertuigen die gewoonlijk zijn gestald in een lidstaat en die binnenkomen op het grondgebied van een andere lidstaat de opheffing van de controle op de groene kaart kan worden verwezenlijkt […]’
4
Artikel 1 van de Eerste richtlijn bepaalt:
‘In de zin van deze richtlijn moet worden verstaan onder:
- 1.
voertuigen: alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers;
[…]’
5
Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn luidt:
‘Iedere lidstaat treft, onverminderd de toepassing van artikel 4, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.’
6
Artikel 4 van deze richtlijn bepaalt:
‘Iedere lidstaat kan afwijken van de bepalingen van artikel 3:
[…]
- b)
ten aanzien van bepaalde typen voertuigen of bepaalde voertuigen met een speciale kentekenplaat, waarvan door deze Staat een lijst wordt opgemaakt, die aan de andere lidstaten en aan de [Europese] Commissie wordt toegezonden.
[…]’
7
Artikel 1, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 8, blz. 17; hierna: ‘Tweede richtlijn’) bepaalt:
‘De verzekering bedoeld in artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn dient zowel materiële schade als lichamelijk letsel te dekken.’
8
In lid 2 van dat artikel zijn de minimumbedragen bepaald die door deze verplichte verzekering zijn gewaarborgd. Deze bedragen zijn herzien bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166, 84/5, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 149, blz. 14), waarbij in de Tweede richtlijn tevens een periodieke herzieningsclausule is opgenomen waarbij het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen als referentiepunt dient.
9
In deze context bepaalt artikel 1, lid 4, eerste alinea, van de Tweede richtlijn dat ‘[e]lke lidstaat een orgaan [instelt] of erkent […] dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd of onvoldoende verzekerd voertuig, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering te vergoeden’. In de vierde alinea van dat lid 4 wordt bovendien bepaald dat ‘[d]e lidstaten […] in geval van materiële schade die door een niet-geïdentificeerd voertuig veroorzaakt werd, de tussenkomst door dit orgaan [kunnen] beperken of uitsluiten’. Deze mogelijkheid werd echter naderhand door richtlijn 2005/14 uitgesloten ‘[w]anneer het orgaan echter een vergoeding heeft betaald voor aanzienlijk lichamelijk letsel aan een slachtoffer van hetzelfde ongeval waarbij materiële schade is veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig’.
10
Artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn bepaalt:
‘Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen, opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis, afgegeven overeenkomstig artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn, op grond waarvan van de verzekering is uitgesloten het gebruik of het besturen van voertuigen:
- —
door personen die daartoe niet uitdrukkelijk of stilzwijgend gemachtigd zijn, of
- —
door personen die geen rijbewijs hebben om het betrokken voertuig te besturen, of
- —
door personen die de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid van het betrokken voertuig niet in acht hebben genomen,
voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn geacht worden niet te gelden inzake aanspraken van derden die slachtoffer zijn van een ongeval.
[…]’
11
Artikel 3 van de Tweede richtlijn luidt:
‘De familieleden van de verzekeringsnemer, van de bestuurder of van enig ander persoon die bij een ongeval wettelijk aansprakelijk wordt gesteld en daarvoor door de in artikel 1, lid 1, bedoelde verzekering is gedekt, kunnen voor wat betreft hun lichamelijk letsel niet op grond van deze verwantschap worden uitgesloten van het recht op een uitkering.’
12
Artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33; hierna: ‘Derde richtlijn’) preciseert:
‘[…] dekt de in artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] bedoelde verzekering de aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis op grond waarvan een inzittende wordt uitgesloten van een dergelijke dekking omdat hij wist of had moeten weten dat de bestuurder ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol of van enige andere bedwelmende stof verkeerde, geacht worden niet te gelden inzake vorderingen van deze inzittende.
[…]’
13
Artikel 1 bis van de Derde richtlijn bepaalt:
‘De in artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] bedoelde verzekering dekt lichamelijk letsel en materiële schade, geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers die, als gevolg van een ongeval waarbij een motorvoertuig is betrokken, recht hebben op een vergoeding uit hoofde van het nationale burgerlijk recht. […]’
14
Artikel 4 quater van deze richtlijn luidt:
‘Verzekeringsondernemingen mogen met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] bedoelde verzekering tegenover de benadeelde van een ongeval geen franchise inroepen.’
15
Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (PB L 181, blz. 65) bepaalt in artikel 3, ‘Rechtstreekse vordering’:
‘Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat de in artikel 1 bedoelde benadeelde wiens materiële schade of lichamelijk letsel voortvloeit uit een ongeval in de zin van die bepaling, een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij.’
16
Bovendien bepaalt de Eerste richtlijn (73/239/EEG) van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 288, blz. 3), zoals gewijzigd bij richtlijn 84/641/EEG van de Raad van 10 december 1984 (PB L 339, blz. 21), in lid 1:
- ‘1.
Deze richtlijn heeft betrekking op de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf […] door ondernemingen die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.
[…]
- 3.
De indeling per branche van in dit artikel bedoelde activiteiten wordt vermeld in de bijlage.’
17
De bijlage bij deze richtlijn preciseert:
‘A. Indeling van de risico's per branche
[…]
10. W.A. motorrijtuigen
Elke aansprakelijkheid welke het gevolg is van het gebruik van motorrijtuigen (de aansprakelijkheid van de vervoerder daaronder begrepen)
[…]’
Sloveens recht
18
Artikel 15 van de Zakon o obveznih zavarovanjih v prometu (wet betreffende de verplichte verzekering in het wegverkeer; hierna: ‘ZOZP’) bepaalt:
‘De eigenaar van een voertuig moet een overeenkomst sluiten voor de verzekering tegen aansprakelijkheid voor aan derden veroorzaakte schade door het gebruik van voertuigen, wegens overlijden, lichamelijk letsel, invaliditeit, verlies en beschadiging van zaken […], met uitzondering van de aansprakelijkheid voor schade aan zaken die hij met zijn instemming vervoert.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
19
Blijkens de verwijzingsbeslissing is op 13 augustus 2007 een tractor met een aanhangwagen tijdens het opstapelen van hooibalen op de zolder van een hooischuur, toen die op de binnenplaats van de boerderij achteruitreed om met de aanhangwagen de hooischuur binnen te rijden, tegen een ladder gereden waarop Vnuk was geklommen, waardoor hij ten val is gekomen. Vnuk heeft tegen Zavarovalnica Triglav, de verzekeringsmaatschappij waarbij de eigenaar van de tractor een wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering had afgesloten, een geding aangespannen teneinde voor een bedrag van 15 944,10 EUR aan vergoeding voor zijn immateriële schade te krijgen, vermeerderd met vertragingsrente.
20
De rechter in eerste aanleg heeft deze vordering afgewezen. De appelrechter heeft het hoger beroep dat Vnuk tegen dat vonnis had ingesteld, verworpen op grond dat de verplichte verzekeringspolis de door het gebruik van een tractor als vervoermiddel veroorzaakte schade dekte, doch niet de schade die was veroorzaakt bij het gebruik van een tractor als werktuig of sleeptuig.
21
De verwijzende rechter heeft Vnuk toegestaan hogere voorziening tegen laatstbedoelde rechterlijke uitspraak in te stellen met betrekking tot de vraag of de tractor is gebruikt als ‘voertuig’ in de zin van artikel 15 ZOZP.
22
Voor de verwijzende rechter voert Vnuk aan dat het begrip ‘gebruik van een voertuig in het wegverkeer’ niet kan worden beperkt tot het besturen van een voertuig op de openbare weg en bovendien dat op het tijdstip van het schadeverwekkende feit in het hoofdgeding het uit de tractor en de aanhangwagen bestaande geheel wel degelijk een aan het wegverkeer deelnemend voertuig vormde en dat het eindpunt van het traject van belang is. Zavarovalnica Triglav stelt daarentegen dat het hoofdgeding ziet op het gebruik van een tractor niet als voertuig in het wegverkeer, maar als werktuig voor een hooischuur.
23
De verwijzende rechter merkt op dat de ZOZP geen definitie bevat van het begrip ‘gebruik van voertuigen’, maar deze leemte wordt door de rechtspraak ingevuld. Hij wijst in dit verband erop dat de voornaamste doelstelling van de verzekeringsplicht op grond van de ZOZP bestaat in het afwentelen van het risico op de samenleving en de noodzaak zorg te dragen voor benadeelden en inzittenden in het verkeer op de openbare weg. Naar de mening van de verwijzende rechter is het volgens de Sloveense rechtspraak bij de beoordeling of bepaalde schade door de verplichte verzekering wordt gedekt, evenwel niet van doorslaggevend belang of de schade op de openbare weg is ontstaan. De verplichte verzekering biedt evenwel geen verzekeringsdekking wanneer het voertuig als werktuig is gebruikt, bijvoorbeeld op een landbouwerf, want in dat geval is er geen deelneming aan het wegverkeer.
24
De verwijzende rechter merkt op dat in de verschillende richtlijnen betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven — te weten de Eerste tot en met de Derde richtlijn, de Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering alsmede richtlijn 2005/14 (hierna samen: ‘richtlijnen betreffende de verplichte verzekering’) — sprake is van ‘verkeer’, ‘wegverkeer’ of nog ‘weggebruikers’, maar daarin wordt niet aangegeven wat kan worden beschouwd als deelneming aan het wegverkeer van voertuigen en welk criterium in dat verband beslissend is. Zo kan worden aangenomen dat de verplichte verzekering uitsluitend door een voertuig in het wegverkeer veroorzaakte schade dekt of alle schade die enigszins verband houdt met het gebruik of de werking van een voertuig, ongeacht of het gaat om een wegverkeerssituatie.
25
Daarom heeft het Vrhovno sodišče (hooggerechtshof) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Moet het begrip â‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ in de zin van artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de omstandigheden van de onderhavige zaak, waarin de verzekeringsnemer van verweerster tijdens het opstapelen van hooibalen in een hooischuur met een tractor die was voorzien van een aanhangwagen, is gebotst tegen een ladder waarop verzoeker was geklommen, omdat het ongeval zich niet in een wegverkeerssituatie heeft voorgedaan?’
Verzoeken tot heropening van de mondelinge behandeling
26
Bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 28 maart 2014, heeft Ierland krachtens artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof verzocht, de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten. Deze lidstaat heeft zijn verzoek gebaseerd op de noodzaak, mocht het Hof de conclusie van de advocaat-generaal volgen, om de gevolgen van het arrest in de tijd te beperken en dus op de noodzaak om de mondelinge behandeling te heropenen teneinde deze lidstaat in staat te stellen argumenten aan te voeren ter onderbouwing van zijn verzoek om de gevolgen van het arrest in de tijd te beperken.
27
Bij akten, neergelegd ter griffie van het Hof op 15 respectievelijk 21 mei 2014, hebben de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Duitse regering eveneens verzocht om heropening van de mondelinge behandeling krachtens datzelfde artikel 83. Daartoe stelt de regering van het Verenigd Koninkrijk dat de conclusie van de advocaat-generaal verschillende fouten bevat en zij daarover opmerkingen wenst te maken. De Duitse regering voert aan dat in deze conclusie een argument in beschouwing wordt genomen waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben uitgewisseld, namelijk de aanwezigheid van een mogelijke weg te werken leemte in de Eerste richtlijn, en dat het Hof niet voldoende voorgelicht is om uitspraak te doen.
28
Volgens artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.
29
In casu is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat het over alle gegevens beschikt die noodzakelijk zijn om op de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter te antwoorden en dat de zaak niet behoeft te worden onderzocht in het licht van een nieuw feit dat van beslissende invloed kan zijn voor zijn uitspraak of van een argument waarover de partijen voor het Hof niet voldoende hun standpunten hebben uitgewisseld.
30
Overigens dient met betrekking tot de kritiek op de conclusie van de advocaat-generaal eraan te worden herinnerd dat het Statuut van het Hof en zijn Reglement voor de procesvoering niet voorzien in de mogelijkheid voor de belanghebbende partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (beschikking Emesa Sugar, C-17/98, EU:C:2000:69, punt 2, en arrest Döhler Neuenkirchen, C-262/10, EU:C:2012:559, punt 29).
31
Voorts heeft de advocaat-generaal krachtens artikel 252, tweede alinea, VWEU tot taak in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof vereist is. Het Hof is noch door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan hij tot die conclusie komt, gebonden. Bijgevolg kan het feit dat een partij het oneens is met de conclusie van de advocaat-generaal als zodanig geen grond voor de heropening van de mondelinge behandeling vormen, ongeacht welke kwesties hij in die conclusie onderzoekt (arresten Hogan Lovells International, C-229/09, EU:C:2010:673, punt 26; E.ON Energie/Commissie, C-89/11 P, EU:C:2012:738, punt 62, en Weber, C-438/12, EU:C:2014:212, punt 30).
32
Derhalve kan niet worden ingegaan op de verzoeken van de Duitse regering, Ierland en de regering van het Verenigd Koninkrijk om de mondelinge behandeling te heropenen.
Beantwoording van de prejudiciële vraag
33
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘deelneming aan het wegverkeer van voertuigen’ mede ziet op omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin een tractor op de binnenplaats van een boerderij een manoeuvre uitvoert om met de aanhangwagen waarmee deze tractor is uitgerust, een schuur binnen te rijden.
34
De Duitse regering en Ierland stellen dat de verzekeringsplicht van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn enkel ziet op wegverkeerssituaties en bijgevolg niet geldt in omstandigheden als in het hoofdgeding.
35
De Commissie is daarentegen van mening dat deze bepaling van toepassing is op het gebruik van een voertuig, als vervoermiddel dan wel als werktuig, in elke ruimte, openbaar dan wel particulier, waar zich met het gebruik van een voertuig verbonden risico's kunnen voordoen, ongeacht of het voertuig in beweging is.
36
Ingevolge artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn treft iedere lidstaat, onverminderd de toepassing van artikel 4, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.
37
Het begrip voertuig is nader omschreven in artikel 1, punt 1, van deze richtlijn, dat bepaalt dat onder ‘voertuigen’ in de zin van deze richtlijn dient te worden verstaan ‘alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers’.
38
Vastgesteld zij dat een tractor met een aanhangwagen aan deze definitie beantwoordt. In dit verband dient te worden opgemerkt dat deze definitie losstaat van het gebruik dat wordt gemaakt of kan worden gemaakt van het betrokken voertuig. Het feit dat een tractor, al dan niet met aanhangwagen, in bepaalde omstandigheden kan worden gebruikt als landbouwwerktuig, is bijgevolg van geen invloed op de vaststelling dat een dergelijk voertuig onder het begrip ‘voertuig’ van artikel 1, punt 1, van de Eerste richtlijn valt.
39
Daaruit volgt echter niet noodzakelijkerwijs dat een tractor met een aanhangwagen is onderworpen aan de bij artikel 3, lid 1, van deze richtlijn opgelegde verzekeringsplicht tegen de wettelijke aansprakelijkheid. Overeenkomstig deze bepaling is immers vereist dat het voertuig gewoonlijk is gestald op het grondgebied van een lidstaat; in het hoofdgeding is niet in geding dat aan deze voorwaarde is voldaan. Bovendien kan elke lidstaat krachtens artikel 4, sub b, van deze richtlijn afwijken van de bepalingen van artikel 3 voor bepaalde typen voertuigen of bepaalde voertuigen met een speciale kentekenplaat, waarvan door deze Staat een lijst wordt opgemaakt, die aan de andere lidstaten en aan de Commissie wordt toegezonden.
40
Bijgevolg is een tractor met een aanhangwagen onderworpen aan de bij artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn opgelegde verzekeringsplicht wanneer hij gewoonlijk gestald is op het grondgebied van een lidstaat die dit type voertuig niet van de werkingssfeer van deze bepaling heeft uitgesloten.
41
Aangaande de vraag of het manœuvre dat een tractor op de binnenplaats van een boerderij uitvoert om een aanhangwagen een schuur binnen te rijden, onder het in deze bepaling bedoelde begrip ‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ valt, zij van meet af aan opgemerkt dat dit begrip niet aan de beoordeling van elke lidstaat kan worden overgelaten.
42
Noch in artikel 1 of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, noch in een andere bepaling ervan of van de andere richtlijnen betreffende de verplichte verzekering wordt voor de bepaling van dit begrip immers verwezen naar het recht van de lidstaten. Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel evenwel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend niet alleen met de bewoordingen van de bepaling, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie in die zin arrest Omejc, C-536/09, EU:C:2011:398, punten 19 en 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn betreft, blijkt uit een vergelijkend onderzoek van de verschillende taalversies van deze bepaling dat er verschillen bestaan aangaande de soort situaties waarop de verzekeringsplicht ziet; bovendien zijn deze verschillen terug te vinden in het opschrift zelf van deze richtlijn, met name in de Engelse en de Franse taalversie ervan.
44
Zo wordt in het Frans, net als in het Spaans, het Grieks, het Italiaans, het Nederlands, het Pools en het Portugees, in dat artikel 3, lid 1, verwezen naar de verplichting om zich te verzekeren tegen de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de ‘deelneming aan het verkeer’ van voertuigen, waardoor aldus de indruk ontstaat dat deze verzekeringsplicht uitsluitend ziet op ongevallen die zich voordoen in het wegverkeer, zoals de Duitse regering en Ierland stellen.
45
De Engelse taalversie, net zoals de Bulgaarse, de Tsjechische, de Estse, de Letse, de Maltese, de Slowaakse, de Sloveense en de Finse taalversie, van deze bepaling verwijst echter naar het ‘gebruik’ van voertuigen zonder nadere verduidelijking, terwijl de Deense, de Duitse, de Litouwse, de Hongaarse, de Roemeense en de Zweedse taalversies nog meer in het algemeen verwijzen naar de verplichting zich te verzekeren tegen de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot voertuigen, zodat de indruk ontstaat dat de verzekeringsplicht ziet op de wettelijke aansprakelijkheid uit het gebruik of de werking van een voertuig, ongeacht of het gebruik of de werking ervan in het wegverkeer plaatsvindt.
46
Volgens vaste rechtspraak kan een zuiver letterlijke uitlegging van een of meerdere taalversies van een meertalige Unierechtelijke tekst niet prevaleren boven alle andere taalversies, omdat de uniforme toepassing van de bepalingen van Unierecht vereist dat deze worden uitgelegd in het licht van onder meer de in alle talen opgestelde versies (zie in die zin arresten Jany e.a., C-268/99, EU:C:2001:616, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Commissie/Spanje, C-189/11, EU:C:2013:587, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Wanneer er tussen de verschillende taalversies van een tekst van de Unie verschillen bestaan, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie in die zin arresten ZVK, C-300/05, EU:C:2006:735, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak; Haasová, C-22/12, EU:C:2013:692, punt 48, en Drozdovs, C-277/12, EU:C:2013:685, punt 39).
47
Derhalve dient in de tweede plaats aansluiting te worden gezocht bij de algemene opzet en de doelstelling van de Unieregeling inzake de verplichte verzekering, waarvan artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn deel uitmaakt.
48
In dit verband zij opgemerkt dat in geen enkele richtlijn betreffende de verplichte verzekering wordt gedefinieerd wat dient te worden verstaan onder ‘ongeval’, ‘schadegeval’, ‘verkeer’ of ‘gebruik van een voertuig’ in de zin van deze richtlijnen.
49
Deze begrippen dienen evenwel te worden begrepen in het licht van de tweevoudige doelstelling bestaande in de bescherming van de slachtoffers van door een motorrijtuig veroorzaakt ongeval en de vrijmaking van het verkeer van personen en goederen met het oog op de door deze richtlijnen nagestreefde verwezenlijking van de interne markt.
50
Zo behoort de Eerste richtlijn tot een reeks richtlijnen waarin geleidelijk aan is gespecificeerd welke verplichtingen de lidstaten hebben inzake de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van voertuigen aanleiding kan geven. Weliswaar heeft het Hof meermaals geoordeeld dat uit de overwegingen van de considerans van de Eerste en de Tweede richtlijn blijkt dat deze het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van de gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden, maar het Hof heeft tevens meermaals de aandacht erop gevestigd dat zij ook beogen te verzekeren dat de slachtoffers van de door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (zie met name in die zin arresten Ruiz Bernáldez, C-129/94, EU:C:1996:143, punt 13, en Csonka e.a., C-409/11, EU:C:2013:512, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51
Hoewel uit met name de vijfde tot en met de zevende overweging van de considerans van de Eerste richtlijn blijkt dat zij de liberalisatie van de regeling voor het verkeer van personen en motorrijtuigen nastreeft met het oog op de totstandbrenging van de interne markt door de opheffing van de controle op de groene kaart aan de grenzen van de lidstaten, beoogt deze richtlijn immers tevens de bescherming van de slachtoffers (zie in die zin arrest Ruiz Bernáldez, EU:C:1996:143, punt 18).
52
Bovendien blijkt uit de evolutie van de Unieregeling inzake de verplichte verzekering dat de Uniewetgever deze doelstelling van bescherming van de slachtoffers van door voertuigen veroorzaakte ongevallen voortdurend heeft nagestreefd en versterkt.
53
Allereerst blijkt dit inzonderheid uit de artikelen 1 tot en met 3 van de Tweede richtlijn. Zo schrijft artikel 1 ervan voor dat de in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn bedoelde verzekering zowel materiële schade als lichamelijk letsel dekt. Tevens rust op grond van dit artikel op de lidstaten de verplichting, een orgaan in te stellen dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd of onvoldoende verzekerd voertuig te vergoeden, en zijn daarin minimumwaarborgen vastgesteld. Artikel 2 van deze richtlijn heeft de draagwijdte van een aantal wettelijke of contractuele uitsluitingsbedingen beperkt ten aanzien van het verhaal van derden die het slachtoffer zijn van een ongeval dat is veroorzaakt door het gebruik of het besturen van een verzekerd voertuig door bepaalde personen. Artikel 3 van deze richtlijn heeft de verzekeringsdekking voor lichamelijk letsel uitgebreid tot de familieleden van de verzekeringsnemer, van de bestuurder of van enig ander persoon die bij een ongeval wettelijk aansprakelijk wordt gesteld.
54
Vervolgens is in artikel 1 van de Derde richtlijn met name de verzekeringsdekking uitgebreid tot lichamelijk letsel van alle inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, en heeft de Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering onder meer in artikel 3 voor de benadeelden een rechtstreekse vordering tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij ingevoerd.
55
Ten slotte zijn in richtlijn 2005/14, in de artikelen 2 en 4 tot wijziging van de Tweede respectievelijk Derde richtlijn, met name de minimumwaarborgen aangepast, waarbij in een periodieke herziening is voorzien, en zijn de tussenkomst van het door de Tweede richtlijn ingestelde orgaan en de in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn voorziene verzekeringsdekking uitgebreid tot materiële schade en lichamelijk letsel van voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers. Voorts is een nieuwe beperking gesteld aan de mogelijkheid om bepaalde verzekeringsuitsluitingsbedingen toe te passen en is het verboden om tegen benadeelden van een ongeval een franchise in te roepen voor de in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn bedoelde verzekering.
56
Gelet op al deze elementen, en inzonderheid de door de Eerste tot en met de Derde richtlijn nagestreefde doelstelling van bescherming, kan niet worden aangenomen dat de Uniewetgever de benadeelden van een ongeval dat door het gebruik van een voertuig is veroorzaakt, heeft willen uitsluiten van de door deze richtlijnen geboden bescherming, wanneer dat gebruik overeenstemt met de gebruikelijke functie van dat voertuig.
57
In dit verband dient bovendien te worden benadrukt dat volgens deel A van de bijlage bij richtlijn 73/139, zoals gewijzigd bij richtlijn 84/641, de branche van het directe verzekeringswezen ‘W.A. [wettelijke aansprakelijkheid] motorrijtuigen’ ziet op ‘[e]lke aansprakelijkheid welke het gevolg is van het gebruik van motorrijtuigen (de aansprakelijkheid van de vervoerder daaronder begrepen)’.
58
In casu zij opgemerkt dat, zoals blijkt uit de door de Commissie bekendgemaakte informatie, de Republiek Slovenië krachtens artikel 4, sub b, van de Eerste richtlijn geen enkel type voertuig heeft uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn. Bovendien is, volgens de toelichting van de verwijzende rechter, het ongeval dat tot het hoofdgeding aanleiding heeft gegeven, veroorzaakt door een voertuig dat achteruitreed om zich op een welbepaalde plaats te positioneren en dus blijkt het ongeval te zijn veroorzaakt door het gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan, hetgeen de verwijzende rechter niettemin dient te controleren.
59
Gelet op al het voorgaande dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het daarin vervatte begrip ‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ mede ziet op elk gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan. Zo kan dit begrip zien op het manoeuvre dat een tractor op de binnenplaats van een boerderij uitvoert om met de aanhangwagen waarmee deze tractor is uitgerust, een schuur binnen te rijden, zoals in het hoofdgeding, hetgeen de verwijzende rechter dient te controleren.
Kosten
60
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid moet aldus worden uitgelegd dat het daarin vervatte begrip‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’mede ziet op elk gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan. Zo kan dit begrip zien op het manoeuvre dat een tractor op de binnenplaats van een boerderij uitvoert om met de aanhangwagen waarmee deze tractor is uitgerust, een schuur binnen te rijden, zoals in het hoofdgeding, hetgeen de verwijzende rechter dient te controleren.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑09‑2014
Conclusie 26‑02‑2014
P. Mengozzi
Partij(en)
Zaak C-162/131.
Damijan Vnuk
tegen
Zavarovalnica Triglav d.d.
[verzoek van het Vrhovno sodišče (Slovenië) om een prejudiciële beslissing]
1.
In deze zaak wordt het Hof verzocht de werkingssfeer te preciseren van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid.2.
2.
Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bepaalt dat ‘[i]edere lidstaat […], onverminderd de toepassing van artikel 4, de nodige maatregelen [treft] opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld’. Om de werkingssfeer van richtlijn 72/166 te preciseren, moet er dus eensgezindheid bestaan over de begrippen ‘voertuig’ en ‘deelneming aan het verkeer’.
I — Hoofdgeding en prejudiciële vraag
3.
Het ongeval dat tot het hoofdgeding aanleiding heeft gegeven, heeft zich op 13 augustus 2007 voorgedaan en is, volgens de toelichting van de verwijzende rechter, veroorzaakt door een tractor die was voorzien van een aanhangwagen — een voertuig waarvoor effectief een verplichte verzekering was afgesloten tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven — tijdens het opstapelen van hooibalen op de zolder van een hooischuur. Toen de bestuurder van de tractor met de aanhangwagen achteruitreed om met de aanhangwagen de hooischuur binnen te rijden, heeft de aanhangwagen een ladder omgestoten waarop verzoeker in het hoofdgeding, D. Vnuk, was geklommen. Vnuk is van de ladder gevallen en heeft zich hierbij verwond. Hij heeft bij de Sloveense rechterlijke instanties tegen de verzekeraar bij wie de eigenaar van de tractor zijn voertuig had verzekerd, een vordering ingesteld tot vergoeding van immateriële schade.
4.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is de vordering afgewezen op grond dat, in wezen, de verplichte verzekering voornamelijk strekt tot risicoverdeling en bescherming van de belangen van benadeelden en passagiers in het wegverkeer. De omstandigheden van Vnuks ongeval vertonen niet de typische kenmerken van een verkeerssituatie en het door Vnuk geleden nadeel is niet ontstaan door het besturen van een voertuig op de verkeerswegen. Voorts is, in de omstandigheden van het hoofdgeding, de tractor niet als voertuig maar als werktuig gebruikt. Een dergelijk gebruik van een tractor valt niet onder de dekking van de verplichte verzekering aangezien deze verzekering enkel ziet op verkeersongevallen, dat wil zeggen ongevallen die zich hebben voorgedaan naar aanleiding van het gebruik van een voertuig in het wegverkeer.
5.
Vnuk heeft toestemming gekregen om bij de verwijzende rechter hogere voorziening in te stellen tegen het arrest van de appelrechter. Artikel 15 van de Zakon o obveznih zavarovanjih v prometu (wet betreffende de verplichte verzekering in het wegverkeer; hierna: ‘ZOZP’) bepaalt dat ‘de eigenaar van een voertuig een overeenkomst moet sluiten voor de verzekering tegen aansprakelijkheid voor aan derden veroorzaakte schade door het gebruik van voertuigen, wegens overlijden, lichamelijk letsel, invaliditeit, verlies en beschadiging van zaken (hierna: ‘verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven’), met uitzondering van de aansprakelijkheid voor schade aan zaken die hij met zijn instemming vervoert’. Vnuk is dus van mening dat de appelrechter deze bepaling te eng heeft uitgelegd. Het begrip ‘deelneming aan het verkeer’ is ruimer dan enkel het verkeer op de openbare weg. Voorts is op het moment van het ongeval de tractor niet gebruikt als een werktuig, aangezien een tractor met een aanhangwagen als voertuig moet worden aangemerkt. Het ongeval valt derhalve onder de verplichte aansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in artikel 15 ZOZP.
6.
Verweerster in het hoofdgeding is daarentegen van mening dat het ongeval zich heeft voorgedaan in een werksituatie voor een hooischuur en niet tijdens het gebruik van de tractor als voertuig in het wegverkeer, en evenmin in een verkeerssituatie in de strikte zin van het woord. Voorts wijst zij erop dat de verzekeringspremie wordt berekend volgens een tarieflijst die rekening houdt met de risico's die aan elke categorie voertuigen eigen zijn. Tractoren behoren volgens deze tarieflijst tot de categorie van voertuigen die een geringer risico vormen, aangezien zij veel minder worden gebruikt als voertuig in het wegverkeer, waardoor de verzekeringspremies lager uitvallen. Dit zou anders zijn wanneer situaties als die in het hoofdgeding eveneens onder de verplichte aansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in artikel 15 ZOZP zouden vallen.
7.
De verwijzende rechter wijst erop dat het begrip ‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ niet in het nationale recht is omschreven en dat deze leemte incidenteel wordt opgevuld in de rechtspraak. In dit verband is het volgens de nationale rechters in beginsel niet doorslaggevend of de schade op de openbare weg is ontstaan, en/of het voertuig stilstond dan wel of de motor was uitgeschakeld. Daarentegen wordt niet ervan uitgegaan dat de verplichte aansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in artikel 15 ZOZP ziet op situaties waarin een voertuig als werktuig fungeert, bijvoorbeeld wanneer de tractor als werktuig op een veld wordt gebruikt.
8.
Aangezien de verzekeringsplicht inzake wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, haar oorsprong vindt in het Unierecht, merkt de verwijzende rechter verder op dat noch richtlijn 72/166, en in het bijzonder artikel 3, lid 1, ervan, noch de daaropvolgende richtlijnen3. een definitie geven van het begrip ‘deelneming aan het verkeer’. Dit begrip kan worden opgevat hetzij in de zin van het gebruik van een voertuig in het wegverkeer — en in dit geval heeft Vnuks ongeval zich niet voorgedaan in een verkeerssituatie aangezien het niet is veroorzaakt door een voertuig en niet in het verkeer plaatsvond —, hetzij in de zin van het gebruik en/of de werking van een voertuig, ongeacht of het ongeval zich heeft voorgedaan tijdens de deelneming aan het verkeer van voertuigen.
9.
Daarom heeft het Vrhovno sodišče (Slovenië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof bij verwijzingsbeslissing, die op 29 maart 2013 bij het Hof is ingekomen, krachtens artikel 267 VWEU de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Moet het begrip ‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn [72/166] aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de omstandigheden van de onderhavige zaak, waarin de verzekeringsnemer van verweerster tijdens het opstapelen van hooibalen in een hooischuur met een tractor die was voorzien van een aanhangwagen, is gebotst tegen een ladder waarop verzoeker was geklommen, omdat het ongeval zich niet in een wegverkeerssituatie heeft voorgedaan?’
II — Procesverloop voor het Hof
10.
De Duitse en de Ierse regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend bij het Hof.
III — Juridische beoordeling
11.
Alvorens tot de kern van de zaak te komen, wil ik opmerken dat deze zaak — hoewel de feiten van het hoofdgeding op het eerste gezicht iets van een anekdote weg hebben — meer haken en ogen heeft dan het lijkt. Er komt een lacune in het Unierecht aan het licht en het is thans de taak van het Hof om deze lacune weg te nemen in een rechtsgebied dat zeer polymorf is omdat door of met een voertuig veroorzaakte ongevallen vele gedaantes kunnen aannemen. Bijgevolg zou het voor het Hof nuttig zijn om een standpunt in te nemen dat kan bijdragen aan de beslechting van het hoofdgeding, door stil te staan bij de specifieke kenmerken van de onderhavige zaak zonder een definitieve uitlegging te willen geven van het begrip ‘deelneming aan het verkeer’.
12.
De bijzondere terughoudendheid waartoe ik oproep, is enkel ingegeven door het onvermogen om op een zodanig gevarieerd gebied met één enkele definitie te omvatten wat kan worden verstaan onder een ongeval ten gevolge van de deelneming aan het verkeer of het gebruik van een motorrijtuig. Het moge duidelijk zijn dat deze terughoudendheid niet wordt gedicteerd door de bezorgdheid die in het hoofdgeding is geuit door verweerster, die — hetgeen uiteindelijk niet zo verwonderlijk is uit het oogpunt van een verzekeringsmaatschappij — zich beroept op het financiële risico waaraan de verzekeraars en dus, op termijn, de consumenten zouden worden blootgesteld, mocht het Hof beslissen dat het ongeval dat tot het hoofdgeding heeft geleid, valt onder de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven.
13.
De ene, door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vraag is in feite tweeledig. Gelet op de discussie die is gevoerd voor de verschillende nationale rechterlijke instanties die van het hoofdgeding kennis hebben genomen, lijkt het mij allereerst nuttig om van meet af aan terstond te bevestigen dat een tractor kan worden aangemerkt als een voertuig in de zin van artikel 1, punt 1, van richtlijn 72/166. Vervolgens moet worden nagegaan of het door Vnuk geleden nadeel voortkomt uit hetzij de deelneming aan het wegverkeer van de tractor als voertuig, hetzij het gebruik ervan, en of het ongeval waarvan hij het slachtoffer is geworden ook werkelijk, om die reden, binnen de werkingssfeer valt van de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 bedoelde verzekeringsplicht inzake de wettelijke aansprakelijkheid.
A — De tractor die het ongeval heeft veroorzaakt, moet worden aangemerkt als een voertuig in de zin van artikel 1, punt 1, van richtlijn 72/166
14.
Ingevolge artikel 1, punt 1, van richtlijn 72/166 is de richtlijn van toepassing op ‘alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers’.
15.
Artikel 4 van richtlijn 72/166 bepaalt dat iedere lidstaat van het bepaalde in artikel 3 kan afwijken voor bepaalde categorieën personen en voertuigen. Hiervan moet een lijst worden opgemaakt die aan de andere lidstaten en de Commissie moet worden toegezonden.4. Een aantal lidstaten, zoals de Republiek Malta of de Republiek Finland, mag dan van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt — vaak juist om landbouwvoertuigen of tractoren die gewoonlijk op hun grondgebied gestald staan, van de verzekeringsplicht uit te sluiten —, voor de lidstaat waarin het hoofdgeding zich afspeelt, geldt dit evenwel niet.5.
16.
Het staat dus buiten kijf dat de tractor die het ongeval heeft veroorzaakt, wel degelijk als een ‘voertuig’ in de zin van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering moet worden aangemerkt. Verder blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de aanhangwagen die aan de tractor was gekoppeld, de ladder heeft omgestoten. Ook op dit punt is richtlijn 72/166 volstrekt duidelijk, aangezien hierin uitdrukkelijk is bepaald dat een aanhangwagen, zelfs wanneer die niet aan een voertuig is gekoppeld — hetgeen bij het ongeval in casu niet het geval lijkt te zijn — als een voertuig wordt beschouwd.
17.
Voorts biedt de regelgeving geen enkel tekstueel aanknopingspunt tot staving van het door verweerster in het hoofdgeding voor de verwijzende rechter gemaakte onderscheid tussen ‘werktuigen’ en ‘voertuigen’. Dienaangaande deel ik de door de Commissie geuite bezorgdheid die haar reden vindt in de praktische moeilijkheden en de onzekerheid voor de slachtsoffers van ongevallen die een dergelijk criterium met zich zou brengen. Het is namelijk vaak moeilijk om bij deze categorie van voertuigen voor ‘gemengd’ gebruik te bepalen wanneer zij niet langer als voertuig maar als werktuig worden ingezet. Hoe dan ook, een dergelijke beoordeling zou mogelijk gevolgen hebben voor de vraag of een ongeval al dan niet voortvloeit uit de deelneming van het voertuig aan het verkeer in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166, maar niet voor de kwalificatie, als zodanig, als voertuig in de zin van artikel 1, punt 1, van deze richtlijn.
B — Begrip ongeval als gevolg van de deelneming aan het verkeer van voertuigen in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166
18.
Teneinde de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, stel ik voor om allereerst even terug te gaan naar de redenen die bij deze rechter twijfels over de uitlegging van de nationale wetgeving tot omzetting van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 hebben doen rijzen als gevolg van de terminologische verschillen tussen de taalversies van deze bepaling. Vervolgens moet met het oog op een eensluidende uitlegging dit voorschrift aan een grammaticale, teleologische en systematische analyse worden onderworpen. Ten slotte moet worden nagegaan welke gevolgen het resultaat van deze analyse heeft voor het thans aan het Hof voorgelegde concrete geval.
1. Oorzaken van de twijfels: de terminologische onnauwkeurigheid van de Uniewetgever en de verschillen in de nationale praktijken
19.
Nu vaststaat dat het in casu gaat om een voertuig, rest de vraag of de hierdoor veroorzaakte schade daadwerkelijk uit een verkeerssituatie is voortgekomen. De problemen waarvoor de verwijzende rechter zich ziet geplaatst, vloeien voort uit taalkundige verschillen in de Uniewetgeving die de grondslag vormt voor de plicht tot verzekering van motorrijtuigen tegen wettelijke aansprakelijkheid.
20.
Voor een Franstalige lezer lijdt het, op het eerste gezicht, geen twijfel dat de richtlijnen motorrijtuigenverzekering — zoals reeds blijkt uit de titel ervan — betrekking hebben op de deelneming aan het verkeer van voertuigen.
21.
Men hoeft echter maar de Engelse versie van deze richtlijnen te raadplegen om te constateren dat bepaalde taalversies een regeling beogen van de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid die voortkomt uit het gebruik of de benutting van voertuigen.6. Dit is ook het geval voor de Sloveense taalversie.
22.
Ditzelfde taalkundige verschil vindt men ook terug in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166.
23.
Volgens de Franstalige versie treft iedere lidstaat ‘toutes les mesures utiles […] pour que la responsabilité civile relative à la circulation des véhicules ayant leur stationnement habituel sur son territoire soit couverte par une assurance’.7. Hetzelfde geldt voor de Spaanse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Poolse en de Portugese taalversie.
24.
De Engelstalige versie van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 verplicht de lidstaten om de nodige maatregelen te treffen ‘to ensure that civil liability in respect of the use of vehicles normally based in its territory is covered by insurance’.8. Ook de Bulgaarse, de Tsjechische, de Estse, de Letse, de Maltese, de Slowaakse, de Sloveense en de Finse taalversie hanteren de term het gebruik van voertuigen.
25.
In de versie in het Duits, het Deens, het Litouws, het Hongaars, het Roemeens en het Zweeds van dat artikel 3, lid 1, wordt verwezen naar de verplichting om een verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid voor voertuigen af te sluiten.
26.
Uiteraard scheppen dergelijke verschillen verwarring over de exacte omvang van de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 opgelegde verzekeringsplicht. Enerzijds kan deze plicht aldus worden opgevat dat de verzekeringsmaatschappijen enkel een schadevergoedingsverplichting hebben bij ongevallen in het wegverkeer — een begrip dat overigens nog uitlegging behoeft. Dit is het standpunt dat in het hoofdgeding voor de verwijzende rechter wordt ingenomen door de verwerende verzekeringsmaatschappij. Anderzijds kan deze verzekeringsplicht, in ruimere zin, aldus worden begrepen dat elk nadeel is gedekt, ongeacht hoe dit is verbonden met het gebruik of de werking van een voertuig en los van de vraag of het ongeval zich al dan niet heeft voorgedaan in een wegverkeerssituatie.
27.
Deze dubbelzinnigheid hebben de lidstaten bij de omzetting van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering niet weggenomen. Terwijl in de Duitse taalversie van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 sprake is van een verzekeringsplicht voor voertuigen, wordt in de Duitse en de Oostenrijkse omzettingsbepalingen verwezen naar het begrip gebruik van het voertuig.9. In andere nationale teksten worden, gelijktijdig en zonder onderscheid, de termen ‘deelneming aan het verkeer’ en ‘gebruik’ van voertuigen gehanteerd, zoals in Kroatië, Letland, Litouwen en Portugal.
28.
Ook komt het voor dat de nationale rechtspraak zich losmaakt van de bewoordingen van de omzettingsbepalingen en de werkingssfeer van de verzekeringsplicht verruimt dan wel verengt. Zo heeft de Cour de cassation (Luxemburg) verklaard dat, tenzij bij overeenkomst anders is bepaald, een voertuig waarvoor een wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen is afgesloten, onder de verzekeringsdekking valt ongeacht de plaats waar het zich bevindt en los van de vraag of de schade al dan niet tijdens de deelneming aan het verkeer is ontstaan.10. De Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste administratieve rechter van Litouwen) heeft een engere uitlegging gehanteerd dan die welke zijn nationaal recht lijkt toe te staan door te verklaren dat de eigenaar van een voertuig dat betrokken was bij een ongeval op een afgesloten terrein, niet verzekeringsplichtig was.11. Andere rechterlijke instanties hebben overigens verklaard dat ongevallen met een voertuig op een landbouwterrein of zogenoemd ‘afgesloten’ terrein niet onder de dekking van de verplichte verzekering vallen.12.
29.
Gelet op de verschillen tussen de taalversies van richtlijn 72/166 die aanleiding kunnen geven tot dergelijke uiteenlopende uitleggingen, heeft het Hof herhaaldelijk verklaard dat ‘het vereiste van een uniforme uitlegging van het [Unierecht] meebrengt dat de tekst van een bepaling in geval van twijfel niet op zichzelf mag worden beschouwd, maar integendeel moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de tekst in de andere officiële talen […], en met het oog op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt’.13.
30.
Dit vereiste is des te dwingender nu de dubbelzinnigheid hier een begrip treft dat centraal staat in het gehele stelsel van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering, zodat het in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 opgenomen begrip ‘deelneming aan het verkeer’ of ‘gebruik’ — waarvoor als zodanig voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten wordt verwezen — , moet worden beschouwd als een autonoom begrip van Unierecht en dus in de gehele Europese Unie autonoom en uniform moet worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling.14. Het zou namelijk zonder meer indruisen tegen de intentie van de wetgever en de door hem nagestreefde doelen — waarop ik zo meteen zal terugkomen — om de dekking van de verplichte verzekering te laten afhangen van de definitie die elke lidstaat voor zichzelf van de begrippen ‘deelneming aan het verkeer’ en/of ‘gebruik’ meent te moeten hanteren.
2. Grammaticale en teleologische uitlegging van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering
31.
Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 moet worden gelezen in het licht van de verduidelijkingen door latere richtlijnen wanneer moet worden bepaald welke verplichtingen voor de lidstaten gepaard gaan met het vereiste om de nodige maatregelen te treffen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.15.
32.
Van meet af aan zij erop gewezen dat de richtlijnen motorrijtuigenverzekering evenmin als van de begrippen ‘deelneming aan het verkeer’ of ‘gebruik’ van voertuigen een definitie bevatten van de begrippen ‘ongeval’ of ‘schade’.
33.
Voorts kan een zekere evolutie worden onderkend in het begrippenveld waarvan de wetgever zich telkens heeft bediend wanneer hij een andere richtlijn vaststelde. Zo staat in richtlijn 72/166 vooral het voertuig centraal, a priori in de context van de deelneming aan het verkeer: er wordt verwezen naar ‘voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald’16., ‘reizigersverkeer’ en ‘tot het verkeer […] toegelaten’.17. Geleidelijk wordt in de tekst van de richtlijnen deze ‘voertuigcentrische’ benadering losgelaten in het voordeel van een meer personalistische zienswijze en staat niet langer het voorwerp van de verzekering, te weten het voertuig, op de voorgrond, maar wordt steeds meer uitgegaan van de verschillende categorieën slachtoffers van ongevallen van wie de schade door de verplichte verzekering moet worden gedekt, waarbij het nu eens gaat om ‘inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder’18., ‘bij een verkeersongeval betrokken partijen’19. of ‘inzittenden’20., en dan weer om ‘voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers’21. en de ‘benadeelde van een ongeval’.22.
34.
Het ongeval zelf wordt op verschillende wijze aangeduid en niet altijd in verband gebracht met het wegverkeer of het gebruik van een voertuig. Er is tegelijk sprake van ‘een ongeluk dat […] wordt veroorzaakt door een voertuig’23., ‘ongevallen met motorrijtuigen’24., ‘ongevallen die zijn veroorzaakt door […] voertuigen’25., ‘een ongeval met een motorrijtuig’26., ‘verkeersongevallen’27., ‘ongevallen die […] veroorzaakt zijn door de deelneming aan het verkeer door voertuigen’28., en van ‘ongevallen met motorrijtuigen’.29.
35.
Voorts lijkt het nuttig om op te merken dat artikel 8 van richtlijn 2000/26 een — gedeeltelijke — wijziging bewerkstelligt van richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan.30. Deze wijziging heeft evenwel geen betrekking op de indeling van de risico's die onder de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 bedoelde verplichte verzekering vallen, zoals die voortvloeit uit branche 10 van bijlage A bij richtlijn 73/239, die met betrekking tot de wettelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen ziet op ‘[e]lke aansprakelijkheid welke het gevolg is van het gebruik van motorrijtuigen (de aansprakelijkheid van de vervoerder daaronder begrepen)’.31. Volgens de bewoordingen van richtlijn 73/239 lijkt het te dekken risico niet beperkt te zijn tot uitsluitend wegverkeerssituaties.
36.
Uit deze grammaticale analyse blijkt niet dat de wetgever een intrinsiek en uitsluitend verband heeft gelegd tussen de regeling van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering en het vereiste van een wegverkeerssituatie in de meest strikte, gewone zin van het woord, dat wil zeggen de verplaatsing van voertuigen over de hiertoe bestemde openbare weg. Dat bij de formulering van de richtlijnbepalingen geen begripsmatige rechtlijnigheid is gevolgd, doet bij mij de opvatting groeien dat de deelneming aan het wegverkeer weliswaar als uitgangspunt is genomen, maar dit uitgangspunt — zoals gezegd — een uitsluitend noch een doorslaggevend vereiste vormt.
37.
Deze vaststelling stuit niet af op de teleologische analyse van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering. De verankering in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 van een verzekeringsplicht was aanvankelijk gefundeerd door het vereiste van de afschaffing van de controle van de verzekering die aan de grenzen van elke lidstaat plaatsvond alvorens het voertuig tot zijn grondgebied werd toegelaten, omdat die controle zowel het vrije verkeer van personen als het vrije verkeer van goederen belemmerde. Hoewel de afschaffing van de systematische controles sinds de eerste van deze richtlijnen is verwezenlijkt, heeft de wetgever zijn arsenaal van wetteksten voortdurend aangevuld, voornamelijk om geleidelijk te komen tot een nadere omschrijving van de behandeling die de slachtoffers moet worden gewaarborgd.32. Zo blijkt volgens vaste rechtspraak van het Hof ‘uit de considerans van de [richtlijnen 72/166 en 84/5] duidelijk […] dat deze richtlijnen enerzijds het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden, en anderzijds willen verzekeren dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan’.33. De doelstelling van bescherming van de slachtoffers, die reeds met richtlijn 72/166 werd beoogd34., kan dus niet als ondergeschikt worden aangemerkt ten opzichte van de doelstelling van vrijmaking van het verkeer van personen en goederen met het oog op de totstandkoming van de interne markt. Uit de rechtspraak ter zake kan worden afgeleid dat het Hof duidelijk ertoe neigt, de bepalingen die voor de slachtoffers mogelijk gunstig zijn, ruim en in hun voordeel uit te leggen en de bepalingen die een bepaalde categorie personen van de schadevergoedingsplicht zouden kunnen uitsluiten, daarentegen restrictiever uit te leggen.35.
3. Toepassing op het onderhavige geval
38.
Het Hof heeft met het oog op de uitlegging van het begrip ‘schade’ van artikel 1, punt 2, van richtlijn 72/166 geoordeeld dat, bij gebreke van een nadere omschrijving ervan door de wetgever, niets erop wijst dat bepaalde schade van dat begrip zou moeten worden uitgesloten en dat niets in de eerste drie richtlijnen motorrijtuigenverzekering erop wijst dat de Uniewetgever de door die richtlijnen geboden bescherming had willen beperken door aan het begrip ‘schade’ een enge uitlegging te geven.36.
39.
Mijns inziens is in casu een redenering a pari mogelijk.
40.
Het is namelijk een feit dat het begrip ‘deelneming aan het verkeer’ in slechts zeven van de tweeëntwintig beschikbare taalversies van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 voorkomt. Bovendien lijkt de woordkeuze die de Uniewetgever in de richtlijnen motorrijtuigenverzekering heeft gemaakt, niet uitsluitend en strikt beperkt te zijn tot ongevallen in het wegverkeer. Ten slotte heeft de Uniewetgever de waarborgen voor verkeersslachtoffers gestaag versterkt.
41.
Wanneer van het begrip ‘deelneming aan het verkeer’ een ruime opvatting wordt gegeven, die nauwer aansluit bij het begrip dat in het merendeel van de taalversies wordt gebruikt, zou dit in deze omstandigheden niet erop neerkomen dat de bedoeling van de wetgever wordt verdraaid en bovendien blijkt een dergelijke ruime opvatting te sporen met de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het Hof. Op dit punt deel ik niet de bezorgdheid van de Ierse regering in verband met het beginsel van de rechtszekerheid en de voorzienbaarheid van de normen en ik wijs erop dat de indeling van het door de aansprakelijkheidsverzekering gedekte risico, waarvan sprake is in richtlijn 72/166, zelf verwijst naar het begrip ‘gebruik’ van een voertuig en niet uitsluitend naar de deelneming aan het wegverkeer.37.
42.
De uit hoofde van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 afgesloten verplichte verzekering moet dus, met naleving van de in alle richtlijnen motorrijtuigenverzekering bepaalde voorwaarden en grenzen, de schade dekken die wordt veroorzaakt door het gebruik van een voertuig, voor zover dit gebruik overeenkomt met de gewone functie van een voertuig. Dit betekent a fortiori dat de dekking zich uitstrekt tot alle wegverkeerssituaties.
43.
Het feit dat het ongeval waarvan Vnuk het slachtoffer is geworden, heeft plaatsgevonden op een privéterrein, lijkt niet doorslaggevend te zijn. In de eerste plaats werd het manœuvre uitgevoerd op de binnenplaats van een boerderij, dat wil zeggen een berijdbaar terrein, hetgeen inhoudt dat personen dus worden blootgesteld aan de risico's die inherent zijn aan het gebruik van voertuigen. In de tweede plaats zouden de bescherming van de slachtoffers — door de Uniewetgever terecht aangeduid als ‘zwakste partij’38. — en hun dienovereenkomstige behandeling als doelstelling gevaar lopen wanneer de door deze slachtoffers geleden schade niet zou zijn gedekt op grond van het feit dat het betrokken voertuig niet op de openbare weg is gebruikt. Wordt uitgegaan van een ruime opvatting van het begrip ‘deelneming aan het verkeer’ in de zin van het ‘gebruik’ van een voertuig, dan moet mijns inziens ook het standpunt worden aanvaard dat de door de verzekering gedekte ongevallen niet enkel de ongevallen zijn die zich op een openbare weg hebben voorgedaan. In de derde plaats zou een dergelijke benadering ook tegemoetkomen aan de andere, met name door richtlijn 72/166 nagestreefde doelstelling, namelijk het vrije verkeer van personen en goederen, aangezien de verplichte verzekering alle situaties dekt waarin gebruik wordt gemaakt van een voertuig — binnen de in het vorige punt aangegeven grenzen — , ongeacht het rechtsstatuut of de kwalificatie van de grond waarop het ongeval zich heeft voorgedaan.
44.
Aangezien het ongeval waarvan Vnuk het slachtoffer is geworden, is veroorzaakt doordat het voertuig achteruitreed, is ten slotte het schadeverwekkende feit in casu wel degelijk het gebruik van het voertuig als zodanig, zonder dat het voor de beslechting van het hoofdgeding nodig is nader te onderzoeken welke impact het gebruik van een voertuig als werktuig zou kunnen hebben op de werkingssfeer van de verzekeringsplicht.
45.
Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om te antwoorden dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166, gelezen in het licht van het autonome karakter van het begrip ‘deelneming aan het verkeer’ zoals dat ook blijkt uit de richtlijnen motorrijtuigenverzekering, aldus moet worden uitgelegd dat dit begrip mede ziet op het manoeuvre waarbij een tractor op de binnenplaats van een boerderij achteruitrijdt om de eraan gekoppelde aanhangwagen een hooischuur binnen te rijden.
IV — Conclusie
46.
Gelet op al het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van het Vrhovno sodišče te beantwoorden als volgt:
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, gelezen in het licht van het autonome karakter van het begrip ‘deelneming aan het verkeer’ zoals dat ook blijkt uit de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 8, blz. 17), de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33), richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (PB L 181, blz. 65), en van richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 149, blz. 14), moet aldus worden uitgelegd dat dit begrip mede ziet op het manoeuvre waarbij een tractor op de binnenplaats van een boerderij achteruitrijdt om de eraan gekoppelde aanhangwagen een hooischuur binnen te rijden.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑02‑2014
Oorspronkelijke taal: Frans.
PB L 103, blz. 1.
Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 8, blz. 17), Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33), richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (PB L 181, blz. 65), en richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 149, blz. 14) (hierna gezamenlijk: ‘richtlijnen motorrijtuigenverzekering’). Ook moet worden gewezen op richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263, blz. 11), waarmee op nuttige wijze deze materie is gecodificeerd maar die, ratione temporis, niet op het hoofdgeding van toepassing is.
Artikel 1, lid 3, van richtlijn 2005/14 is vastgesteld ter vervollediging van artikel 4 van richtlijn 72/166.
De lijst van personen die zijn vrijgesteld van de verzekeringsplicht en de autoriteiten en instellingen die met de schadevergoeding zijn belast, kan worden geraadpleegd op het volgende internetadres: http://ec.europa.eu/internal_market/insurance/consumer/motor/index_fr.htm.
In het Engels ‘the use’.
Cursivering van mij.
Cursivering van mij.
Zie, in het Oostenrijkse recht, de wet inzake de verplichte verzekering tegen aansprakelijkheid voor motorrijtuigen (Kraftfahrzeug-Haftpflichtversicherungstgesetz, BGBl. 651/1994) en, in het Duitse recht, artikel 1 van de wet inzake de verplichte verzekering (Pflichtversicherungsgesetz).
Arrest nr. 65/12 de Cour de Cassation van 20 december 2012.
Zie beslissing nr. N575-1685/2011 van 23 september 2011. De Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste administratieve rechter van Litouwen) heeft niettemin een beperktere opvatting gehanteerd van hetgeen een afgesloten terrein kan vormen, door, in diezelfde beslissing, te verklaren dat een bos, een bosrand of een greppel niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
Dit is met name het geval in de Bulgaarse, de Litouwse rechtspraak of de rechtspraak van het Verenigd Koninkrijk.
Arrest van 17 september 2009, Vorarlberger Gebietskrankenkasse (C-347/08, Jurispr. blz. I-8661, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie tevens in die zin arresten van 24 oktober 2013, Haasová (C-22/12, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en Drozdovs (C-277/12, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 21 februari 2008, Tele2 Telecommunication (C-426/05, Jurispr. blz. I-685, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie punt 27 van mijn conclusie bij het arrest van 11 juli 2013, Csonka e.a. (C-409/11).
Artikelen 1, punt 4, 2, lid 2, en 3, lid 1, van richtlijn 72/166.
Respectievelijk de zesde overweging van de considerans en artikel 6 van richtlijn 72/166.
Artikel 1 van richtlijn 90/232.
Artikel 5 van richtlijn 90/232.
Punt 15 van de considerans van richtlijn 2005/14.
Zie punt 16 van de considerans en artikel 4 van richtlijn 2005/14.
Artikel 4 van richtlijn 2005/14.
Artikel 5 van richtlijn 72/166.
Vierde overweging van de considerans van richtlijn 90/232.
Achttiende overweging van de considerans van richtlijn 90/232, artikel 1, lid 3, van richtlijn 2000/26, punten 5, 7 en 8 van de considerans en artikel 4 van richtlijn 2005/14.
Punten 8, 11 en 20 van de considerans van richtlijn 2000/26.
Punt 14 van de considerans van richtlijn 2000/26.
Artikel 1, lid 1, eerste alinea, en lid 2, van richtlijn 2000/26. Voor een gelijkaardige formulering zie artikel 1, lid 1, tweede alinea, van die richtlijn.
Punten 20 tot en met 23 van de considerans van richtlijn 2005/14.
PB L 228, blz. 3.
Cursivering van mij. De Franse taalversie komt hier dicht in de buurt van — om maar enkele te noemen — de Engelse (‘the use’) of de Italiaanse (‘l'uso’) taalversie.
Een korte schets van de evolutie in deze slachtofferbescherming is hier op zijn plaats. Richtlijn 84/5 heeft het beginsel vastgesteld van de verplichte dekking van zowel materiële schade als lichamelijk letsel, de gegarandeerde minimale schadevergoedingsbedragen bepaald en de oprichting voorgeschreven van een orgaan dat tot taak heeft, de vergoeding van materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd of niet-verzekerd voertuig (artikel 1 van richtlijn 85/5), de uitsluitingsclausules in verzekeringspolissen beperkt (artikel 2 van richtlijn 84/5), en de dekking uitgebreid tot de familieleden van de verzekeringsnemer, van de bestuurder of van enig ander persoon die bij een ongeval wettelijk aansprakelijk wordt gesteld (artikel 3 van richtlijn 84/5). Richtlijn 90/232 heeft de dekking uitgebreid tot lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer (artikel 1 van richtlijn 90/232) en het recht van de bij een verkeersongeval betrokken partijen gewaarborgd om kennis te nemen van de identiteit van de betrokken verzekeringsonderneming (artikel 5 van richtlijn 90/232). Vervolgens heeft richtlijn 2000/26 bijzondere bepalingen vastgesteld die van toepassing zijn op benadeelden (artikel 1 van richtlijn 2000/26), zoals het recht op een rechtstreekse vordering (artikel 3 van richtlijn 2000/26), de verplichte aanwijzing van een schaderegelaar (artikel 4 van richtlijn 2000/26), de oprichting van een nieuw informatiecentrum (artikel 5 van richtlijn 2000/26) en de oprichting van een schadevergoedingsorgaan (artikel 6 van richtlijn 2000/26). Tot slot heeft richtlijn 2005/14 de vaststelling mogelijk gemaakt van minimale dekkingsbedragen en de herziening ervan elke vijf jaar, alsmede de verruiming van het werkterrein van het in richtlijn 84/5 bedoelde orgaan tot materiële en letselschade (artikel 2 van richtlijn 2005/14). Zij heeft de uitsluitingsclausules in verzekeringspolissen nog meer beperkt en deze dekking uitgebreid tot het lichamelijk letsel en de materiële schade die worden geleden door voetgangers, fietsers en andere weggebruikers, verboden dat door verzekeringsondernemingen tegenover de slachtoffers van een ongeval een franchise wordt ingeroepen, en het recht van laatstgenoemden op inlichtingen nog uitgebreid (artikel 4 van richtlijn 2005/14).
Arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida (C-300/10, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Cursivering van mij.
Zie in die zin arresten van 28 maart 1996, Ruiz Bernáldez (C-129/94, Jurispr. blz. I-1829, punt 18), en 1 december 2011, Churchill Insurance Company en Evans (C-442/10, Jurispr. blz. I-12639, punt 30). Deze doelstelling is onlangs nog in herinnering gebracht [zie arresten Haasová (aangehaald in voetnoot 13, punten 47 en 49), en Drozdovs (aangehaald in voetnoot 13, punten 38 en 40)].
Zie met name arresten van 14 september 2000, Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira (C-348/98, Jurispr. blz. I-6711); 19 april 2007, Farrell (C-356/05, Jurispr. blz. I-3067), en arresten Haasová (aangehaald in voetnoot 13) en Drozdovs (aangehaald in voetnoot 13, in het bijzonder punt 45).
Arrest Haasová (aangehaald in voetnoot 13, punten 53 en 54).
Zie punt 36 van deze conclusie.
Zie artikel 4 van richtlijn 2005/14.