Rb. Noord-Holland, 25-04-2022, nr. 15/870172-17
ECLI:NL:RBNHO:2022:3677
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
25-04-2022
- Zaaknummer
15/870172-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2022:3677, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 25‑04‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Verduistering van € 425.000,00 uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking (meermalen gepleegd) en een poging om nog eens een bedrag van € 1.575.000,00 te verduisteren. De verdachte was werkzaam bij een bedrijf dat bankbiljetten drukt. Matiging van de straf vanwege overschrijding van de redelijke met 2 jaar en 6 maanden. Gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870172-17
Uitspraakdatum: 25 april 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Hollander en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden mr. J.T. Willemsen en mr. A.T. Leigh, beiden advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 te Haarlem, in elk geval (telkens) in Nederland,
opzettelijk een of meer hoeveelheden bankbiljetten, te weten:
-een of meer hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 375.000,00 euro en/of
-een of meer hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 50.000,00 euro (te weten: aangetroffen in de rugzak in de toiletruimte),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (plaatsvervangend) teamleider en/of (productie)medewerker bij de afdeling Inspection & Packaging , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had,
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 te Haarlem, in elk geval (telkens) in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer hoeveelheden bankbiljetten, te weten:
-een of meer hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 375.000,00 euro en/of
-een of meer hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 50.000,00 euro (te weten: aangetroffen in de rugzak in de toiletruimte),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Feit 2
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 te Haarlem, in elk geval (telkens) in Nederland,
opzettelijk een of meer hoeveelheden bankbiljetten, te weten:
-een of meer hoeveelheden vijftigeurobankbiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 1.575.000,00 euro,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (plaatsvervangend) teamleider en/of (productie)medewerker bij de afdeling Inspection & Packaging , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had,
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 te Haarlem, in elk geval (telkens) in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer hoeveelheden bankbiljetten, te weten:
-een of meer hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 1.575.000,00 euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Meer Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 te Haarlem, in elk geval (telkens) in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer hoeveelheden bankbiljetten, te weten:
-een of meer hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 1.575.000,00 euro,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (plaatsvervangend) teamleider en/of (productie)medewerker bij de afdeling Inspection & Packaging ,
in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich toe te eigenen,
vier, in elk geval een of meer dozen met daarin vijftigeurobiljetten van een pallet met opgestapelde dozen vijftigeurobiljetten heeft afgehaald en/of (vervolgens) in een zogenaamde "palletbak" heeft gezet en/of de inhoud van die palletbak heeft afgedekt en/of (vervolgens) die palletbak via een sluis
heeft verplaatst naar een opslagruimte,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
Uiterst Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 te Haarlem, in elk geval (telkens) in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer hoeveelheden bankbiljetten, te weten:
-een of meer hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 1.575.000,00 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, vier, in elk geval een of meer dozen met daarin vijftigeurobiljetten van een pallet met opgestapelde dozen vijftigeurobiljetten heeft afgehaald en/of (vervolgens) in een zogenaamde "palletbak" heeft gezet en/of de inhoud van die palletbak heeft afgedekt en/of (vervolgens) die palletbak via een sluis heeft verplaatst naar een opslagruimte,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid..
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft feit 1 primair gewezen op de bekennende verklaring van de verdachte, zowel ten aanzien van beide ten laste gelegde bedragen en het plegen van het feit in dienstbetrekking. Ten aanzien van feit 2 is geen sprake van toe-eigening. Het geld was weliswaar verplaatst naar een andere ruimte binnen het bedrijf, maar niet onttrokken aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende. Dit levert hooguit een poging tot verduistering op.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 primair en 2 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu geen sprake is geweest van toe-eigening van de biljetten door de verdachte.
Voor een veroordeling ter zake verduistering dan wel diefstal is vereist dat de verdachte zich genoemde geldbedragen in bankbiljetten heeft toegeëigend. Hieronder wordt verstaan dat hij zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden.
De verdachte had de dozen met de bankbiljetten apart gezet in een opslagruimte en verborgen onder inpakfolie. Van belang is dat deze ruimte zich nog in het door de rechthebbende beveiligde pand bevond. Als beveiligingsmaatregel werd ieder personeelslid bij het in- en uitgaan van het pand gewogen. Om de apart gezette grote hoeveelheid bankbiljetten uit het pand te krijgen, zou de verdachte nog verschillende malen delen van de bankbiljetten verstopt bij zich moeten dragen (bijvoorbeeld in zijn kleding) en daarmee ongedetecteerd langs deze beveiligingsmaatregel moeten komen. Aangezien dit een langere tijd in beslag zou nemen en de opslagruimte vrij toegankelijk was voor het personeel, konden de dozen ieder moment door iemand worden aangetroffen (hetgeen ook is gebeurd). Onder deze omstandigheden heeft de verdachte met het enkele verplaatsen en verstoppen van de dozen in de opslagruimte nog niet bovenbedoelde heerschappij over de biljetten verkregen dan wel de biljetten aan de feitelijke heerschappij van [slachtoffer] onttrokken. De wegneming van de in de opslagruimte aangetroffen biljetten kan daarmee dus niet als voltooid gelden.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 meer subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- -
de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 11 april 2022 afgelegd;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 25 januari 2017 (pagina 506 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2017 (dossierpagina 645 e.v.).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
Primair
hij op tijdstippen in de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 te Haarlem,
opzettelijk hoeveelheden bankbiljetten, te weten:
- hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van 375.000,00 euro en
- een hoeveelheid vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van 50.000,00 euro (te weten: aangetroffen in de rugzak in de toiletruimte),
die toebehoorden aan [slachtoffer] , en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (plaatsvervangend) teamleider bij de afdeling Inspection & Packaging onder zich had,
telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2
Meer Subsidiair
hij in de periode van 14 januari 2017 tot en met 23 januari 2017 te Haarlem,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk hoeveelheden bankbiljetten, te weten:
-hoeveelheden vijftigeurobiljetten met een totaalwaarde van (ongeveer) 1.575.000,00 euro,
die toebehoorden aan [slachtoffer] ,
welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (plaatsvervangend) teamleider bij de afdeling Inspection & Packaging ,
onder zich had, wederrechtelijk zich toe te eigenen,
vier dozen met daarin vijftigeurobiljetten van een pallet met dozen vijftigeurobiljetten heeft afgehaald en vervolgens in een zogenaamde "palletbak" heeft gezet en de inhoud van die palletbak heeft afgedekt en vervolgens die palletbak via een sluis heeft verplaatst naar een opslagruimte,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair
Verduistering gepleegd door hem die het geld uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair
Poging tot verduistering gepleegd door hem die het geld uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar eis rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn van twee jaren, ingaande op de eerste datum van inverzekeringstelling van de verdachte is overschreden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren, te rekenen vanaf de eerste datum van inverzekeringstelling, hetgeen neerkomt op een overschrijding van 39 maanden. Ook heeft hij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder dat hij zich na de feiten heeft ‘herpakt’, een baan heeft gevonden, is getrouwd, recent vader is geworden en alles op alles heeft gezet om met zijn gezin zo min mogelijk verdere schade op te lopen. De verdachte heeft inzicht dat de wijze waarop hij in het verleden heeft gehandeld niet de manier is om geld te verdienen. Onder deze omstandigheden kan – gelet op diverse uitspraken – worden volstaan met een taakstraf voor de duur van 240 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte was via een uitzendbureau als plaatsvervangend teamleider werkzaam bij [slachtoffer] , een bedrijf dat vanwege het drukken van bankbiljetten van (inter)nationaal belang is. De verdachte genoot kennelijk het vertrouwen van zijn inlener en wist binnen een aantal maanden een belangrijke positie te verwerven binnen het bedrijf. Dit vertrouwen heeft de verdachte op meer dan grove wijze beschaamd door in totaal € 425.000,00 te verduisteren. Daarnaast heeft hij geprobeerd om nog eens een bedrag van € 1.575.000,00 te verduisteren.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte geraffineerd te werk is gegaan, onder meer door een nieuwe pakbon uit te draaien ter verhulling van de weggenomen bankbiljetten. Dit rekent de rechtbank hem aan, evenals het feit dat de verdachte door zijn handelen het maatschappelijk betalingsverkeer heeft ontwricht. Een aantal bankbiljetten is boven komen drijven in het reguliere betalingsverkeer. Een groot deel van het verduisterde geld is niet teruggevonden, waarbij de verdachte over de locatie daarvan terughoudend heeft verklaard en weinig openheid van zaken heeft gegeven.
De rechtbank gaat er van uit dat de verdachte heeft gehandeld uit eigen financieel gewin. Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat de verdachte in elk geval meermalen met het ontvreemde geld is gaan gokken in casino’s en luxe goederen heeft gekocht.
Zijn verklaring dat hij heeft gehandeld onder bedreiging acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat hij hierover wisselend heeft verklaard, ter terechtzitting nog weer een andere verklaring heeft gegeven en op vragen van de rechtbank over die bedreiging geen concrete antwoorden kon geven over bijvoorbeeld waar en wanneer de bedreigingen waren geuit en waar deze uit bestonden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 maart 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel weegt.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 10 maart 2022 en 11 april 2017 van Reclassering Nederland. Tegenover de reclassering heeft de verdachte niet gesproken over zijn gokverslaving, waardoor hij in het verleden schulden had opgebouwd. Ter terechtzitting heeft hij dit wel onderkend. Ook heeft de verdachte aangegeven ondanks het thans op hem en zijn gezinsfinanciën drukkende loonbeslag, ook nu nog online (beperkt) te gokken. Dit baart de rechtbank zorgen voor de toekomst.
Strafoplegging
Gelet op de ernst en de omvang van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank de door de raadsman verzochte taakstraf niet in aanmerking en is alleen een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat bij wijze van uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden is.
Redelijke termijn
In het tijdsverloop in deze zaak ziet de rechtbank aanleiding om ten voordele van de verdachte van dit uitgangspunt af te wijken.
In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 24 januari 2017, omdat de verdachte op die dag in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt heden, op 25 april 2022, gewezen. Bij de berekening van de maatstaf voor de redelijke termijn heeft de rechtbank rekening gehouden met de complexiteit van de zaak. Het onderzoek is afgesloten in december 2017. Op 23 januari 2018 kreeg de politie een anonieme tip met nieuwe informatie betreffende de zaak, die aanleiding gaf tot verder onderzoek door de politie, waardoor het onderzoek uiteindelijk is afgerond in oktober 2018. Ervan uitgaand dat daarnaast met het aanbrengen en berechten van de zaak enige tijd is gemoeid, acht de rechtbank het passend om uit te gaan van een termijn van twee jaar en negen maanden waarbinnen tot een eindvonnis had moeten worden gekomen. De rechtbank stelt de duur van de overschrijding van de redelijke termijn daarom vast op twee jaar en zes maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn resulteert in deze zaak erin dat de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van 36 maanden zal opleggen en dat een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, met een proeftijd van twee jaren. Tevens kan dit voorwaardelijk deel dienen om de verdachte, ook gezien zijn gokgedrag, ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 45, 57, 321 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 meer subsidiair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zegge: zesendertig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zegge: zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2022.
mrs. Van der Veen en Van den Hoogen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.