Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag inzake nationaliteit
Artikel 18 Beginselen
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2000
- Bronpublicatie:
06-11-1997, Trb. 1998, 149 (uitgifte: 17-06-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-03-2001, Trb. 2001, 40 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
Internationaal publiekrecht / Fundamentele rechten van staten
1.
Bij nationaliteitsaangelegenheden in geval van statenopvolging respecteert elke betrokken Staat die Partij is, de beginselen van de voorrang van het recht, de regels inzake mensenrechten en de beginselen genoemd in artikel 4 en 5 van dit Verdrag en in het tweede lid van dit artikel, in het bijzonder om staatloosheid te voorkomen.
2.
Bij beslissingen over het toekennen of het behoud van de nationaliteit in gevallen van statenopvolging houdt elke Staat die Partij is, met name rekening met:
- a.
de daadwerkelijke en effectieve band van de betrokken persoon met de Staat;
- b.
de gewone verblijfplaats van de betrokken persoon ten tijde van de statenopvolging;
- c.
de wil van de betrokken persoon;
- d.
de territoriale herkomst van de betrokken persoon.
3.
Wanneer de verkrijging van de nationaliteit afhankelijk is van het verlies van een buitenlandse nationaliteit, zijn de bepalingen van artikel 16 van dit Verdrag van toepassing.