GHvJ, 13-09-2021, nr. BON2019H00121, nr. BON2019H00136
ECLI:NL:OGHACMB:2021:348
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
13-09-2021
- Zaaknummer
BON2019H00121
BON2019H00136
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2021:348, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 13‑09‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Belanghebbende exploiteert een bouwbedrijf en is begin 2015 uitsluitend opgericht voor de bouw van één hotel op Bonaire. In hoger beroep zijn de naheffingsaanslagen ABB in geschil. Met name is in geschil of belanghebbende ter zake van de realisatie van het hotel kan worden aangemerkt als ‘ondernemer’ en ‘producent’ in de zin van de ABB. Naar het oordeel van het Hof oefent belanghebbende met haar beschreven werkzaamheden een bedrijf uit en daarom dient zij als ondernemer voor de ABB te worden aangemerkt. Met betrekking tot het zijn van ‘producent’ volgt het Hof belanghebbendes stelling dat uit het gebruik van de meervoudsvorm ‘goederen’ in artikel 6.1 sub b BBES volgt dat een ondernemer slechts als ‘producent’ kan worden aangemerkt indien die ondernemer méér dan één goed voortbrengt. Het Hof oordeelt daarnaast dat uit de factuur blijkt dat de prestaties van belanghebbende bestaan uit de levering van meerdere gebouwen. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende meerdere goederen heeft geleverd. Het hoger beroep is ongegrond.
Partij(en)
Uitspraak
BON2019H00121 en BON2019H00136
Datum uitspraak: 13 september 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende], gevestigd te Bonaire
appellant in hoger beroep (hierna: de belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (het Gerecht) van 15 juli 2019 in de zaken met BBZ nrs. BON201800372 en BON201800373, in het geding tussen de belanghebbende
en
de inspecteur der Belastingen op Bonaire
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).
1. Procesverloop
1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 14 juli 2017 een naheffingsaanslag in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) over het tijdvak 2015 opgelegd van USD 30.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van USD 1.500 (5%).
1.2.
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 juli 2017 een naheffingsaanslag ABB over het tijdvak januari t/m maart 2017 opgelegd van USD 30.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van USD 1.500 (5%).
1.3.
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 april 2018 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft op 20 juni 2018 bij het Gerecht beroep ingesteld tegen de uitspraken.
1.5.
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 15 juli 2019 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en de verzuimboetes vernietigd.
1.6.
Belanghebbende heeft op 10 september 2019 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft op 5 februari 2020 een nader stuk ingediend.
1.8.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.9.
De zitting van het Hof heeft op 26 februari 2021 door middel van een beeldverbinding tussen Curaçao, Aruba en Bonaire plaatsgevonden. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao. Bij het Gerecht in Aruba was namens belanghebbende aanwezig [A], bijgestaan door haar gemachtigde [B] vergezeld van [C] en [D]. Bij het Gerecht in Bonaire was namens de Inspecteur aanwezig [E], bijgestaan door [F], [G] en [H].
1.10.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben ieder een pleitnota ingezonden.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende exploiteert een bouwbedrijf. Belanghebbende is begin 2015 uitsluitend opgericht voor de bouw van het [hotel], ook wel [het hotel], (hierna: het hotel).
2.2.
2.3.
Belanghebbende heeft zich in februari 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel op Bonaire. Belanghebbende heeft met dagtekening 13 maart 2015 bij de Inspecteur een ingevuld en ondertekend formulier ‘Startende onderneming bv, nv of andere rechtspersoon’ ingediend. De aard van de onderneming wordt daarin beschreven als:
“1. Het uitoefenen van bouw- constructie en aannemersbedrijf waaronder begrepen metaal- en laswerken, loodgieterswerken, schilder, metsel en timmerwerken en elektrische installaties.
2. Het aannemen, (doen) uitvoeren, onderhouden en renoveren van bouwwerken, alsmede werken op het gebied van loodgieterij, sanitaire techniek, dakbedekking.”
Bij de vraag of belanghebbende naar haar mening belastingplichtig is voor de ABB, heeft belanghebbende geantwoord:
“Ja, want [belanghebbende] NV kwalificeert als ABB producent”
Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur aan belanghebbende een “verklaring producentschap” verstrekt.
2.4.
Belanghebbende heeft op 22 juni 2015 en 3 maart 2017, als ‘çontractor’ (aannemer) bouwovereenkomsten gesloten met de NV als ‘principal’(opdrachtgever) met betrekking tot de bouw van het hotel op grond van de NV.
2.5
In het contract van 22 juni 2015 (“Construction Agreement”) is tussen belanghebbende en de NV - onder meer - overeengekomen als volgt:
“(…)
2.1
The contractor will perform all the work as required by the contract documents and drawings attached hereto, which constitute part of this agreement (‘Work’).
2.2
The contractor agrees to provide and pay for all the labor required to perform the Work.
2.3
The contractor agrees to provide and pay for all material, tools and equipment required for the prosecution and timely completion of the Work. (…)
(…)
2.7
The Contract Sum is determined at a fixed amount of USD 777,000 plus all expense as made for the Project Manager (…). Every expense as additionally made as to the aforementioned budget will be reimbursed by Principal to Contractor (…).
(…)
3.1
The Principal will pay the Contractor in accordance with 2.7 and following this Agreement.
(…)
5.1
The costs for obtaining the construction permit is for the Contractor.
5.2
Contractor warrants that it will solely employ individuals with a valid work and residency title, the costs of work permits is for the Contractor.
(…)
5.6
Contractor warrants that all employee’s or subcontractors while performing work under this Agreement will adhere to the safety, fire and security rules and procedures acceptable in the construction industry.
(…)
9.1
Contractor may at his discretion engage other contractors to perform work hereunder, provided Contractor will fully pay said contractor and in all instanced remain responsible for the proper completion of this Agreement.
(…)
9.5
Contractor warrants all non-structural work for a period of twelve (12) months following completion.
9.6
Contractor warrants all structural work for a period of five (5) years following completion.
(…)
15.1
Parties agree that the total expenditure tax (in Dutch: “algemene bestedingsbelasting”) due as to the Work will be paid at the moment of transfer of the hotel form Contractor to Principal.
(…)”
2.6.
In de overeenkomst van 3 maart 2017 (“Addendum to the Construction Agreement of June 22, 2015”) is onder meer vermeld:
(…)
- Parties agree that all terms and conditions as specified in the Construction Agreement will continue to apply.
(…)
- Parties agree to withdrawn the Contract Sum as determined in the Construction Agreement of June 22, 2015 and set a new Contract Sum for the Project of USD 10,500,000. This value regards the construction cost for the Project.”
2.7.
Voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden is door belanghebbende vooral gebruik gemaakt van onderaannemers (‘subcontractors’). De facturen van de onderaannemers zijn ten name van belanghebbende uitgereikt en zijn verwerkt in de administratie van belanghebbende.
2.8.
Belanghebbende heeft in november 2015 een bankrekening geopend bij MCB Bank te Bonaire. Voordien werden de onderaannemers rechtstreeks betaald door de NV.
2.9.
In 2016 heeft belanghebbende werknemers in dienst genomen, waarvoor verblijfsvergunningen en tewerkstellingsvergunningen zijn aangevraagd.
2.10.
Gedurende de bouwwerkzaamheden heeft de NV betalingen aan belanghebbende verricht zonder dat door belanghebbende facturen zijn uitgereikt. Zo zijn onder meer op 5, 12 en 25 november 2015 betalingen verricht van respectievelijk USD 400.000, USD 450.000 en USD 120.000. In het eerste kwartaal 2017 heeft de NV betalingen verricht op de bankrekening van belanghebbende voor een totaalbedrag van USD 830.000 (zie bijlage 4 rapport boekenonderzoek). Bij een tekort aan liquide middelen werd de bankrekening van belanghebbende door de NV aangevuld. Dit is wekelijks of tweewekelijks geschied, gebaseerd op de betalingen aan de onderaannemers.
2.11.
Belanghebbende heeft voor het tweede kwartaal 2015 een aangifte ABB ingediend waarbij zij de haar in rekening gebrachte ABB ten bedrage van USD 25.643 in aftrek heeft gebracht. Belanghebbende heeft in de periode derde kwartaal 2015 tot en met eerste kwartaal 2017 enkel zogenoemde nihilaangiften ABB ingediend. De over de jaren 2015, 2016 en 2017 in totaal geclaimde vrijstelling van ABB bij invoer bedraagt USD 209.968.
2.12.
De bouw van het hotel is in mei 2017 voltooid. In die maand zijn ook de laatste prestaties verricht en zijn de laatste werknemers uit dienst getreden, respectievelijk werden zij ingezet bij andere groepsmaatschappijen.
2.13.
Bij brief van 24 mei 2017 van de Inspecteur aan belanghebbende, heeft de Inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek bij belanghebbende in te stellen betreffende – onder meer – de verschuldigdheid van ABB over de periode 2015 tot en met het eerste kwartaal van 2017.
2.14.
Belanghebbende heeft op 12 juli 2017 aan de NV een factuur voor de bouwwerkzaamheden uitgereikt ten bedrage van USD 19.248.681. Daarbij is geen ABB in rekening gebracht. De bouwwerkzaamheden zijn op de factuur als volgt omschreven:
“Delivery of the [het hotel]
The delivery consist as follows:
- Six (6) blocks of buildings that have one hundred and forty (140) rooms,
- Two (2) buildings that have Restaurant/Bar,
- A reception building with ballrooms space, Gym and Administrative offices,
- Dive Center building,
- Pool Area,
- Parking lot and public area with landscaping and hardscaping included”
2.15.
Aan belanghebbende zijn op 14 en 17 juli 2017 ambtshalve onderhavige (eerste) naheffingsaanslagen ABB over de tijdvakken 2015 en eerste kwartaal 2017 opgelegd van elk USD 30.000. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd van elk USD 1.500.
2.16.
De bevindingen van het boekenonderzoek door de Inspecteur zijn neergelegd in een rapport van 27 maart 2018. Blijkens dit rapport, onderdeel 5.8, bedraagt de na te heffen ABB over het tijdvak 2015 USD 466.426 en over het tijdvak eerste kwartaal 2017 USD 41.225, wegens de verschuldigdheid van ABB over de voortbrengingskosten van het hotel. Belanghebbende heeft zich daarbij – nader – op het standpunt gesteld dat zij geen ondernemer en derhalve ook geen producent is in de zin van de ABB.
2.17.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn op 26 april 2018 (tweede) naheffingsaanslagen over dezelfde tijdvakken opgelegd van respectievelijk USD 436.426 (2015) en USD 11.225 (eerste kwartaal 2017), waarbij rekening is gehouden met de reeds opgelegde (eerste) naheffingsaanslagen, en is over het tijdvak 2016 een naheffingsaanslag ABB opgelegd van USD 1.069.065.
2.18.
De Inspecteur heeft de tegen de naheffingsaanslagen ingediende bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft het daartegen gerichte beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en de verzuimboetes vernietigd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerecht hoger beroep ingesteld.
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep zijn in geschil de naheffingsaanslagen ABB van 14 juli en 17 juli 2017. Daarbij is met name in geschil of belanghebbende ter zake van de realisatie van het hotel kan worden aangemerkt als ‘ondernemer’ en ‘producent’ in de zin van de ABB, zoals de Inspecteur stelt doch belanghebbende bestrijdt. Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zo door haar al ABB verschuldigd zou zijn, die verschuldigdheid pas na de onderhavige naheffingsperioden, is ontstaan.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het begrip ‘ondernemer’ in de ABB autonoom dient te worden uitgelegd, en dat dit met zich brengt dat belanghebbende niet als ondernemer kan worden aangemerkt aangezien zij niet duurzaam, dat wil volgens belanghebbende zeggen met regelmaat, heeft geleverd. Er is immers – aldus nog steeds belanghebbende – slechts één prestatie verricht, een eenmalige levering van één enkel goed. Bovendien, zo stelt belanghebbende, is zij niet opgetreden in het economisch verkeer, doch heeft zij haar prestatie verricht ten behoeve van een gelieerde partij. Verder volgt uit het gebruik van de meervoudsvorm ‘goederen’ in de wettekst van artikel 6.1 sub b Belastingwet BES dat een ondernemer slechts als ‘producent’ kan worden aangemerkt indien die ondernemer – anders dan belanghebbende – méér dan één goed voortbrengt. Tot slot stelt belanghebbende dat indien zij – anders dan belanghebbende meent – wel als ondernemer en producent in de zin van de ABB zou moeten worden aangemerkt, zij pas op 12 juli 2017 bij het uitreiken van de factuur door belanghebbende aan de NV, en dus buiten onderhavige naheffingsperioden, ABB verschuldigd is geworden.
3.3.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en van de Inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen.
3.6.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.
4. Uitspraak van het Gerecht
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 15 juli 2019 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en de verzuimboetes vernietigd. Daarbij heeft het Gerecht – kort gezegd – geoordeeld dat sprake is van een duurzaam handelen door belanghebbende, dat belanghebbende daarmee is opgetreden in het economisch verkeer en dat een eventuele verbondenheid tussen belanghebbende en de opdrachtgever daaraan niet afdoet en dat belanghebbende voldoende zelfstandig is in de zin van artikel 6.8, lid 1, Belastingwet BES (hierna: BwBES). Verder oordeelde het Gerecht dat vaststaat dat belanghebbende in de tijdvakken 2015 en eerste kwartaal 2017 vergoedingen heeft ontvangen van ten minste USD 970.000 respectievelijk USD 830.000 en dat op grond van het bepaalde in artikel 6.14, lid 2, BwBES daarover in die tijdvakken ABB is verschuldigd naar een tarief van 8%, zodat de onderhavige naheffingsaanslagen ABB over de tijdvakken 2015 en 2017 ten bedrage van elk USD 30.000 niet te hoog zijn vastgesteld.
5. Beoordeling van het geschil
Ondernemer
5.1.
Het eerste lid van artikel 6.8 BwBES luidt:
“Ondernemer is een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent, alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.”
5.2.
In de Memorie van Toelichting (TK, 32 189, nr 3, blz 48) bij deze bepaling is daarover onder meer opgemerkt:
“Dat is een ieder die een bedrijf of een beroep zelfstandig uitoefent. Deze definitie strookt geheel met die opgenomen in OB en BBO.”
Met de OB en BBO is de daarop betrekking hebbende destijds bestaande Nederlands-Antilliaanse regelgeving bedoeld. De bepaling dient derhalve autonoom te worden uitgelegd (vgl. Raad van Beroep voor Belastingzaken, 25 april 2005, nr. 2004-0689, ECLI:NL:NLORBBNAA:2005:BT2894). Daaruit volgt dat onder ‘bedrijf’ moet worden verstaan een organisatie van kapitaal en arbeid, welke erop gericht is om in een duurzaam streven door deelneming aan het maatschappelijke ruilverkeer maatschappelijke behoeften te bevredigen. Een winststreven is niet vereist.
5.3.
Belanghebbende heeft zich in februari 2015 bij de KvK doen inschrijven met als omschrijving van haar activiteiten het uitoefenen van een bouw- constructie en aannemersbedrijf. Belanghebbende heeft op 22 juni 2015 en 3 maart 2017, als ‘çontractor’ (aannemer) bouwovereenkomsten gesloten met de NV als ‘principal’ (opdrachtgever) met betrekking tot de bouw van het hotel op grond van de NV. Zij heeft in dat verband in november 2015 een bankrekening geopend bij MCB Bank te Bonaire en werknemers in dienst genomen, waarvoor verblijfsvergunningen en tewerkstellingsvergunningen zijn aangevraagd.
Verder heeft zij voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden gebruik gemaakt van onderaannemers. De facturen van de onderaannemers zijn ten name van belanghebbende uitgereikt en zijn verwerkt in de administratie van belanghebbende. De bouw van het hotel is in mei 2017 voltooid, zijn de laatste bouwprestaties verricht en zijn de laatste werknemers uit dienst getreden. Belanghebbende heeft zich contractueel garant gesteld voor een periode van twaalf maanden na oplevering, voor het ‘non-constructural’ deel van het werk en voor een periode van vijf jaar voor het ‘structural’ deel.
5.4.
Naar het oordeel van het Hof oefent belanghebbende met haar hiervoor beschreven werkzaamheden een bedrijf uit als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid BwBES. Ook aan het vereiste van duurzaamheid is voldaan. Belanghebbende heeft in ieder geval in de periode 2015 – medio 2017 een groot aantal handelingen in het economisch verricht, en blijft gedurende geruime tijd garant staan voor haar prestaties. Anders dan belanghebbende stelt werden de handelingen door belanghebbende in het economisch verkeer verricht. Dat de enig aandeelhouder van belanghebbende tevens insteller is van SPF, en SPF middellijk 10% van de aandelen in de NV houdt maakt dat niet anders. Ondernemers worden zelfstandig in de heffing betrokken, ook in het geval enkele ondernemers onderling een zekere financiële, organisatorische of economische verwevenheid hebben (vgl. de hiervoor reeds vermelde uitspraak van de Raad van Beroep ECLI:NL:NLORBBNAA:2005:BT2894).
5.5.
Op grond van het voorgaande dient belanghebbende als ondernemer voor de ABB te worden aangemerkt.
Producent
5.6.
De BwBES – voor zover hier relevant – bepaalt:
“Art. 6.1. In dit hoofdstuk en in de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:
a. goederen: alle lichamelijke zaken, (…);
b. producent: een ondernemer die in een openbaar lichaam goederen voortbrengt met behulp van grond- of hulpstoffen of van halffabricaten, (…);
Art. 6.2. Onder de naam algemene bestedingsbelasting wordt in een openbaar lichaam een belasting geheven ter zake van:
a. de leveringen van door producenten voortgebrachte goederen welke in dat openbaar lichaam door producenten in het kader van hun onderneming onder bezwarende titel worden verricht;
(…)
Art. 6.4. 1. Leveringen van goederen zijn:
(…)
g. de oplevering van een als onroerende zaak aan te merken nieuw gebouw of nieuw werk, een nieuw gedeelte van een gebouw of werk daaronder begrepen, door degene die dat gebouw of werk heeft vervaardigd.”
5.7.
Belanghebbende stelt dat zij niet als producent kan worden aangemerkt omdat zij slechts één goed heeft voortgebracht en geleverd, terwijl uit het gebruik van de meervoudsvorm ‘goederen’ in de wettekst van artikel 6.1 sub b BwBES volgt dat een ondernemer slechts als ‘producent’ kan worden aangemerkt indien die ondernemer méér dan één goed voortbrengt.
5.8.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar stelling. De in de artikelen 6.1 sub b BwBES en 6.2 sub a BwBES gegeven definities zijn algemeen gesteld. Dat de wetgever daarmee bedoeld zou hebben het begrip ‘producent’ te beperken op de wijze als door belanghebbende wordt voorgestaan kan noch uit de wettekst noch uit de toelichting daarop worden afgeleid. Uit de tekst van artikel 6.4, eerste lid sub g BwBES volgt juist het tegendeel. Bovendien heeft het volgende te gelden.
5.9.
Blijkens de factuur bestaan de prestaties van belanghebbende onder meer uit de levering van zes gebouwen bestaande uit woonblokken, twee gebouwen ten behoeve van een restaurant en bar, een gebouw voor de receptie, gym en administratie, een duikcentrum, zwemgelegenheid en een parkeerterrein. Tegenover de gemotiveerde stelling van de Inspecteur dat hier geen sprake is van een incidentele prestatie omdat het gebouwde hotel bestaat uit meerdere zelfstandig te exploiteren gebouwen die op verschillende momenten in de bouwperiode zijn geleverd, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat die verschillende gebouwen binnen het complex zodanig onzelfstandig waren dat de levering daarvan als één levering (prestatie) zou moeten worden aangemerkt. Anders dan belanghebbende stelt is dus aannemelijk dat belanghebbende meerdere goederen heeft geleverd.
Vergoeding en tijdstip verschuldigdheid ABB
5.10.
Artikel 6.9 BwBES – voor zover hier van belang luidt:
“1. De belasting wordt berekend over de vergoeding.
2. De vergoeding is het totale bedrag – of voor zover de tegenprestatie niet in een geldsom bestaat, de totale waarde van de tegenprestatie welke – ter zake van de levering of de dienst in rekening wordt gebracht, de algemene bestedingsbelasting niet daaronder begrepen. (…).”
5.11.
Artikel 14 BwBES – voor zover hier van belang luidt:
1. De belasting wordt verschuldigd:
a. in gevallen waarin een factuur moet worden uitgereikt, op het tijdstip van de uitreiking of, indien deze niet tijdig plaatsvindt, het tijdstip waarop zij uiterlijk had moeten geschieden;
b. in andere gevallen op het tijdstip waarop de levering of de dienst wordt verricht.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de belasting of het desbetreffende gedeelte daarvan uiterlijk verschuldigd op het tijdstip waarop de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen. (…)”
5.12.
Vaststaat dat belanghebbende in de tijdvakken 2015 en eerste kwartaal 2017 voor haar vergoedingen heeft ontvangen van ten minste USD 970.000 respectievelijk USD 830.000 (zie 2.10.) hetgeen kennelijk tussen partijen nader werd overeengekomen. Dat, zoals belanghebbende stelt, daarbij sprake zou zijn van leningen acht het Hof tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 6.14, tweede lid BwBES is daarover in die tijdvakken ABB verschuldigd (naar een tarief van 8%). Zoals het Gerecht terecht heeft overwogen zijn de onderhavige naheffingsaanslagen ABB over de tijdvakken 2015 en 2017 ten bedrage van elk USD 30.000 dus niet te hoog vastgesteld.
Slotsom
5.13.
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.M.J. Bucx, als griffier.
De beslissing is op 13 september 2021 in het openbaar uitgesproken. Wegens ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Toelichting op de rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld en in veel gevallen verplicht (zie daarover www.hogeraad.nl). Daarvoor is echter een geschikt inlogmiddel nodig. Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het betreffende webportaal. Zij kunnen, zolang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken per post procederen, zoals hiervoor vermeld.