NJB 2020/1393
Aannemen van ‘uitbuiting’ bij mensenhandel in de zin van ‘medenemen’ met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie, art. art. 273f lid 1, aanhef en onder 3°, Sr: uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze bepaling. In casu kon het hof oordelen dat sprake is van uitbuiting bij het door de verdachte medenemen van het slachtoffer vanuit Nederland naar Duitsland. Daartoe is onder meer van belang: dat de verdachte het slachtoffer vrijwel direct na haar aankomst vanuit Roemenië op drie opeenvolgende dagen telkens vanaf haar verblijfplaats in Vaals naar Aken heeft gebracht waar zij als prostituee werkdagen van dertien uur maakte; dat onder meer de kosten voor de woning (waar de verdachte, zijn broer en nog een derde alsmede het slachtoffer en twee andere vrouwen verbleven) uitsluitend uit de opbrengsten van de prostitutiewerkzaamheden door de vrouwen werd voorzien; dat de slaapkamer nauwelijks was gemeubileerd en er werd geslapen op luchtmatrassen; dat van een affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer geen sprake was; dat het slachtoffer wat betreft haar verblijfplaats, vervoer en communicatie met derden volledig afhankelijk was van de verdachte en zijn broer; en dat het slachtoffer voor haar aankomst uit Roemenië niet eerder in de prostitutie had gewerkt, dat zij dit werk alleen voor het geld deed, maar dat zij van het door haar verdiende bedrag niets in haar bezit had.
HR 19-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:891
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 mei 2020
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, V. van den Brink
- Zaaknummer
18/04881
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:891, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑05‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:280, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2020
- Wetingang
(art. 273f Sr)
Essentie
Aannemen van ‘uitbuiting’ bij mensenhandel in de zin van ‘medenemen’ met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie, art. art. 273f lid 1, aanhef en onder 3°, Sr: uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze bepaling. In casu kon het hof oordelen dat sprake is van uitbuiting bij het door de verdachte medenemen van het slachtoffer vanuit Nederland naar Duitsland. Daartoe is onder meer van belang: dat de verdachte het slachtoffer vrijwel direct na haar aankomst vanuit Roemenië op drie opeenvolgende dagen telkens vanaf ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.