Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2013, nr. 21-000527-12
ECLI:NL:GHARL:2013:CA0471
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-02-2013
- Zaaknummer
21-000527-12
- LJN
CA0471
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:CA0471, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑02‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1568, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 04‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Megazaak Doomer. Afwijzing voorwaardelijke verzoeken raadsman. Veroordeling ter zake van medeplegen van witwassen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Het hof legt aan verdachte op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000527-12
Uitspraak d.d.: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 december 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1955],
wonende [adres] [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2012, 19 november 2012, 7 december 2012, 14 december 2012, 15 januari 2013 en 21 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr P.H.L.M. Souren, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
- 1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 mei 2004 tot en met 11 februari 2005 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of (elders) in Nederland en/of Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten een grote hoeveelheid geld, (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of 184.400,-- euro), althans enig(e) geldbedrag(en)
- -
de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en) (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of 184.400,-- euro), althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of bovengenoemde geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het/de bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in en/of het transport van verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf;
en/of
- -
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of 184.400,-- euro), althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van enig misdrijf,
- 2.
hij op of omstreeks 25 november 2009 te [plaats 2], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
- -
een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver (North American Arms Corp) en/of
- -
een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver (Amadeo Rossi SA)
- -
een vuurwapen van categorie III, te weten: een seinpistool (merk GT)
- -
munitie van categorie III, te weten:
o3, althans meerdere, in ieder geval één patro(o)n(en), kaliber .22; en/of
o5, althans meerdere, in ieder geval één patro(o)n(en), merk Geco, kaliber .38 special en/of
o50, althans meerdere, in ieder geval één patro(o)n(en), merk PMC, kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verzoek toevoeging stukken en verhoor getuigen
Door de verdediging is verzocht om toevoeging aan de processtukken van drie rechtshulpverzoeken.
Het hof wijst dit verzoek af, omdat het zulks niet noodzakelijk acht. Het hof acht aannemelijk dat de rechtshulpverzoeken zijn gedaan ten behoeve van het onderzoek in de zaak tegen verdachte [medeverdachte 1]. (hierna: [medeverdachte 1]) en dat zij zijn ingetrokken nadat en omdat deze in januari 2011 is overleden. De door de verdediging genoemde grond – dat zij wenst te vernemen welke nadere informatie het Openbaar Ministerie blijkbaar relevant vond voor het strafrechtelijk onderzoek – maakt de inhoud van de betreffende stukken zelf niet relevant voor de beoordeling van de vragen van artikel 348 en 350 Wetboek van Strafvordering. Voor zover het verzoek op dezelfde grond berust als het hierna besproken verzoek om een aantal personen als getuigen te horen, wijst het hof het verzoek af op de gronden waarop dat verzoek wordt afgewezen.
Door de verdediging is verzocht om het horen van een viertal getuigen. Deze zouden in verband met de vraag of sprake is van een illegale herkomst van de geldbedragen kunnen verklaren over de (eventuele of mogelijke) betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de verkoop van de klassieke raceauto, uit de opbrengst waarvan de twee geldoverboekingen zijn gedaan van [bedrijf], het bedrijf van verdachte. De verdediging stelt dat het bijvoorbeeld om commissieloon zou kunnen gaan. Het hof acht het horen van de genoemde personen als getuigen niet noodzakelijk, omdat er op grond van de volgende feiten en omstandigheden geen begin van aannemelijkheid bestaat voor de stelling dat er sprake zou zijn van inkomsten van [medeverdachte 1] uit door de raadsman bedoelde legitieme activiteiten.
- -
Het geld was van [medeverdachte 1] afkomstig. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer verklaard: “Die bedragen waren meer dan ik aanvankelijk met [medeverdachte 1] had afgesproken. Ik wist wel dat het geld wat uit Libanon kwam van [medeverdachte 1] afkomstig was. Hij vertelde mij namelijk dat hij het geld door [bedrijf] zou laten overmaken en hij vroeg mij dat geld door te boeken”. En: “Het was het geld van [medeverdachte 1] en hij vroeg mij die betalingen voor hem te doen. Ik had er al in toegestemd dat te doen maar ik voelde mij er niet wel bij. Toen het geld via [bedrijf] op de rekening van [bedrijf] kwam heeft [medeverdachte 1] gedicteerd waar het geld naar toe moest. Op een briefje gaf hij aan waar hoeveel geld naartoe overgeboekt moest worden. Ook gaf hij mij aan welke bedragen hij contant wilde ontvangen”.
- -
Naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt, beschikte [medeverdachte 1] niet over reguliere, legale inkomsten (van enige omvang), maar wel over inkomsten uit hasj- en hennephandel.
- -
[medeverdachte 1] is enkele malen veroordeeld in verband met hennep- en hasjhandel, het meest recent in 2001. [medeverdachte 1] had daaruit nog een schuld van € 14 miljoen aan de Nederlandse staat.
- -
De grote omvang van de bedragen en de wijze waarop het geld van [medeverdachte 1] werd ontvangen en – na ontvangst – werd teruggesluisd sluiten uit dat er sprake zou zijn van een legale bron.
Dat degene van wie het geld (afkomstig) was [medeverdachte 1] was, werd aan het zicht onttrokken door de constructie via [bedrijf], een Libanees bedrijf, en [bedrijf], het bedrijf van verdachte. Op geen enkele wijze is gebleken van een rechtsgrond voor de storting van de bedragen. [bedrijf] had bij de verkoop van de klassieke Mercedes geen betrokkenheid. De namen van de personen die de verdediging als getuigen wenst te horen behoren bij dit onderdeel van het traject. In de aan het dossier toegevoegde stukken naar aanleiding van de uitgegane rechtshulpverzoeken (het rechtshulpverzoek van 28 april 2009, kenmerk [nummer], Luris nummer [nummer], het (aanvullend) rechtshulpverzoek van 13 oktober 2009, kenmerk [nummer], Luris nummer [nummer] en het (aanvullend) rechtshulpverzoek van 25 november 2011, kenmerk [nummer], Luris nummer [nummer]) over de achtergrond van de overboekingen door [bedrijf] komt de naam [medeverdachte 1] ook in het geheel niet voor.
Na ontvangst van de geldbedragen door verdachtes bedrijf [bedrijf] werd een deel daarvan door verdachte aan [medeverdachte 1] in de contante bedragen van aanzienlijke omvang uitgekeerd. Dit geschiedde in een auto op een parkeerplaats bij een restaurant of een autodealer, zoals verdachte zelf heeft verklaard.
Een en ander wordt niet anders als gevolg van de omstandigheid dat [medeverdachte 1] niet meer als getuige gehoord kan worden. Evenmin leidt het beroep op het beginsel van equality of arms tot een ander resultaat.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde – in het bijzonder omdat de illegale herkomst van het geld niet bewezen is –wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Op grond van de volgende feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de betreffende gelden van misdrijf afkomstig zijn:
- -
Het geld was van [medeverdachte 1] afkomstig. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer verklaard : “Die bedragen waren meer dan ik aanvankelijk met [medeverdachte 1] had afgesproken. Ik wist wel dat het geld wat uit Libanon kwam van [medeverdachte 1] afkomstig was. Hij vertelde mij namelijk dat hij het geld door [bedrijf] zou laten overmaken en hij vroeg mij dat geld door te boeken”. En: “Het was het geld van [medeverdachte 1] en hij vroeg mij die betalingen voor hem te doen. Ik had er al in toegestemd dat te doen maar ik voelde mij er niet wel bij. Toen het geld via [bedrijf] op de rekening van [bedrijf] kwam heeft [medeverdachte 1] gedicteerd waar het geld naar toe moest. Op een briefje gaf hij aan waar hoeveel geld naartoe overgeboekt moest worden. Ook gaf hij mij aan welke bedragen hij contant wilde ontvangen”.
- -
Naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt, beschikte [medeverdachte 1] niet over reguliere, legale inkomsten (van enige omvang).
- -
[medeverdachte 1] is enkele malen veroordeeld in verband met hennep- en hasjhandel, het meest recent in 2001. [medeverdachte 1] had daaruit nog een schuld van € 14 miljoen aan de Nederlandse staat.
- -
De grote omvang van de bedragen en de wijze waarop het geld van [medeverdachte 1] werd ontvangen en – na ontvangst – werd doorgesluisd sluiten uit dat er sprake zou zijn van een legale bron. Dat degene van wie het geld (afkomstig) was [medeverdachte 1] was, werd aan het zicht onttrokken, verhuld en versluierd door de constructie via [bedrijf], een Libanees bedrijf, en [bedrijf], het bedrijf van verdachte. Op geen enkele wijze is gebleken van een rechtsgrond voor de storting van de bedragen. [bedrijf] had bij de verkoop van de klassieke Mercedes geen betrokkenheid. In de aan het dossier toegevoegde stukken naar aanleiding van de uitgegane rechtshulpverzoeken over de achtergrond van de overboekingen door [bedrijf] komt de naam [medeverdachte 1] ook in het geheel niet voor.
Na ontvangst van de geldbedragen werd een deel daarvan door verdachte aan [medeverdachte 1] in de contante bedragen van aanzienlijke omvang uitgekeerd. Dit geschiedde in een auto op een parkeerplaats bij en restaurant of een autodealer.
In het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte wist dat de betreffende gelden van misdrijf afkomstig zijn:
- -
Verdachte wist dat de geldbedragen van [medeverdachte 1] afkomstig waren. Het hof verwijst naar de hiervoor weergegeven verklaringen van verdachte.
- -
Verdachte had – zo blijkt uit zijn verklaringen – zelf aanzienlijke bedenkingen bij de ontvangst van de gelden van [medeverdachte 1].
- -
Verdachte wist dat [medeverdachte 1] enkele malen veroordeeld was wegens hennep- en hasjhandel, het meest recent enkele jaren daarvoor.
- -
Verdachte wist dat [medeverdachte 1] nog een aanzienlijk bedrag aan de Staat moest betalen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij in de periode van 14 mei 2004 tot en met 11 februari 2005 te [plaats 1] en [plaats 2] en Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander telkens van een voorwerp, te weten een grote hoeveelheid geld, (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en 184.400,-- euro),
- -
de werkelijke aard en herkomst verborgen en verhuld van bovengenoemde geldbedragen (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of 184.400,-- euro), en bovengenoemde geldbedragen voorhanden hebben gehad, terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen;
en
- -
overgedragen en omgezet, terwijl verdachte en zijn mededader ten tijde van het overdragen en omzetten van bovengenoemde geldbedragen, (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en 184.400,-- euro), wisten dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren van enig misdrijf.
- 2.
hij op 25 november 2009 te [plaats 2],
- -
een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver (North American Arms Corp) en
- -
een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver (Amadeo Rossi SA)
- -
een vuurwapen van categorie III, te weten: een seinpistool (merk GT)
- -
munitie van categorie III, te weten:
3 patronen, kaliber .22; en
5 patronen, merk Geco, kaliber .38 special; en
50 patronen, merk PMC, kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof verwerpt het beroep op voortgezette handeling met betrekking tot feit 1. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat er sprake is van meerdere ongeoorloofde wilsbesluiten.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
En
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van de feiten 1 en 2 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met een proeftijd van twee jaren, een werkstraf van 240 uren en een geldboete van € 20.000.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van de feiten 1 en 2 tot de straf zoals door de officier van justitie in eerste aanleg geëist.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een periode van negen maanden twee geldsommen tot een totaal van bijna € 400.000,-, witgewassen door deze van [medeverdachte 1] afkomstige bedragen door derden op zijn, verdachtes, bankrekening te laten storten, waarna verdachte deze gelden in opdracht van [medeverdachte 1] deels op rekeningen van derden stortte, deels weer aan [medeverdachte 1] in contanten ter beschikking stelde. Door zo te handelen heeft verdachte criminele opbrengsten aan het zicht van justitie onttrokken en onttrokken gehouden door daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, waardoor de integriteit van het financiële en economische verkeer is geschonden. Daarnaast had verdachte enkele vuurwapens van categorie III voorhanden.
Gelet op de omvang en de duur van de periode waarin de witwasactiviteiten hebben plaatsgevonden en de ernst van delicten op grond van de Wet wapens en munitie acht het hof een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in beginsel passend. Ten voordele van verdachte overweegt het hof dat hij de hiervoor onder feit 1 omschreven handelingen niet uit financieel gewin heeft gepleegd. Hij beschouwde de handelingen meer als vriendendienst. Voorts heeft verdachte ook terechtzitting van het hof diverse malen aangegeven dat hij zich hiermee niet had moeten inlaten.
Ten voordele van verdachte overweegt het hof voorts dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 5 november 2012, niet eerder is veroordeeld ter zake van enig – voor de onderhavige context – relevant strafbaar feit. Daarbij neemt het hof ook de leeftijd van verdachte in aanmerking, zijn weinig rooskleurige huidige financiële situatie alsmede de omstandigheid dat de strafbare feiten bijna zeven jaren geleden zijn gepleegd. Het hof verwijst ook naar het reclasseringsadvies van 23 november 2010.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen grond voor oplegging van een geldboete. In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken is het hof van oordeel dat dient te worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, van hierna aan te geven duur. De strafdoelen van vergelding en preventie worden met deze strafoplegging voldoende gediend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af het verzoek van de raadsman om als getuigen te horen:
• [getuige 1],
• [getuige 2],
• [getuige 3],
• [getuige 4].
Wijst af het verzoek van de raadsman om toevoeging aan de processtukken van de drie ingetrokken rechtshulpverzoeken.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 4 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.