ABRvS, 25-09-2013, nr. 201211915/1/R4
ECLI:NL:RVS:2013:1260
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-09-2013
- Zaaknummer
201211915/1/R4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1260, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑09‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum ’s-Gravenzande" (hierna: het plan) vastgesteld.
201211915/1/R4.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Keep Smiling B.V. en [appellant sub 1], gevestigd dan wel wonend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
2. [appellant sub 2] en andere, alle wonend dan wel gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
3. [appellant sub 3], wonend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
4. [appellante sub 4 A] en [appellante sub 4 B] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellante sub 4]), beide gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
5. [appellant sub 5] en anderen, allen wonend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
6. [appellant sub 6], wonend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
7. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Vingerling B.V. en Jac.-Pim Beheer B.V. (hierna gezamenlijk in enkelvoud: Vingerling), beide gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland,
8. [appellant sub 8 A] en [appellant sub 8 B], handelend onder de naam Top1Toys (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 8]), beiden wonend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
9. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Driehof B.V. en Intrahof Gouda B.V. (hierna: Driehof en Intrahof), beide gevestigd te Gouda,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum ’s-Gravenzande" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Keep Smiling en [appellant sub 1], [appellant sub 2] en andere, [appellant sub 3], [appellante sub 4], [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], Vingerling, [appellant sub 8] en Driehof en Intrahof beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Keep Smiling en [appellant sub 1], [appellant sub 6], Vingerling, de raad en de Ontwikkelingscombinatie Hart van ‘s-Gravenzande B.V. (hierna: de Ontwikkelingscombinatie) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2013, waar [appellant sub 2] en andere, vertegenwoordigd door mr. D. van Tilborg, advocaat te Breda, en [gemachtigde], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. K. de Wit, [appellante sub 4], vertegenwoordigd door [gemachtigde] door mr. P. Obbeek, advocaat te Delft, Driehof en Intrahof, vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, drs. S. van der Zwan en mr. H. van der Zwan, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, ir. O. van der Kaaij, mr. A.D. Kishoenmisier, ir. ing. J.A. van den Berk, ir. H. Barend, allen werkzaam bij de gemeente, ing. H. Verkuil, werkzaam bij ODH, R. Huizinga, werkzaam bij DHV, T. Prins, werkzaam bij Goudappel, J. Haringsma, werkzaam bij WPM, en G. Keers, werkzaam bij RIGO, zijn verschenen. Tevens is als partij gehoord de Ontwikkelingscombinatie, vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, mr. M. Straatman, advocaat te Rotterdam, ing. E. Schoof, ing. H.J. de Haas en ir. A.M. Versteeg.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het centrum van ’s-Gravenzande. Het plan voorziet tevens in de realisering van het project "Hart van ’s-Gravenzande", dat bestaat uit de herontwikkeling en uitbreiding van bestaand winkelgebied en de bouw van 100 woningen.
Intrekking beroepsgronden
2. [appellant sub 2] en andere hebben ter zitting de beroepsgrond over het beëindigen van het overleg over de invulling van de Horticoop-locatie ingetrokken.
[appellante sub 4] heeft ter zitting de beroepsgrond over het maximumaantal wooneenheden binnen het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" ingetrokken.
Algemeen toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
In categorie 3.1 van bijlage I bij de Chw is als project als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aangewezen de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
Nu het plan de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk maakt, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw daarop van toepassing.
Ontvankelijkheid
5. De raad stelt dat het beroep van [appellant sub 2] en andere niet-ontvankelijk is, omdat de beroepsgronden niet binnen de beroepstermijn zijn ingediend.
5.1. Uit artikel 1.6, tweede lid, van de Chw, gelezen in samenhang met artikel 1.6a van de Chw en de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en 6:6, aanhef onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is, indien de gronden van het beroep niet binnen de termijn voor het instellen van beroep zijn ingediend.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
5.2. Het bestreden besluit is op 21 december 2012 ter inzage gelegd, zodat de beroepstermijn is aangevangen op 22 december 2012. De laatste dag van de beroepstermijn was 1 februari 2013. Het aanvullend beroepschrift van [appellant sub 2] en andere met daarin de gronden van hun beroep is op 1 februari 2013, derhalve vóór het verstrijken van de beroepstermijn, per fax bij de Afdeling ingekomen. Er bestaat dan ook geen aanleiding het beroep van [appellant sub 2] en andere niet-ontvankelijk te verklaren.
6. De raad betoogt dat het beroep van Keep Smiling en [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is. Volgens de raad heeft [appellant sub 1] zijn beroep ingetrokken en is Keep Smiling geen belanghebbende bij het door haar bestreden plandeel. In dat verband stelt de raad dat Keep Smiling geen eigenaar is van het pand Langestraat 107 te ’s-Gravenzande.
6.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.2. Anders dan de raad stelt, heeft [appellant sub 1] het beroep dat hij tezamen met Keep Smiling heeft ingesteld niet ingetrokken. De intrekking van [appellant sub 1] betreft een ander door hem ingesteld beroep met betrekking tot een ander plandeel.
Uit de stukken blijkt dat Keep Smiling is gevestigd op het adres Langestraat 107 te ‘s-Gravenzande. Hoewel Keep Smiling een deel van haar bedrijfsactiviteiten mogelijk elders verricht, kan zij naar het oordeel van de Afdeling als gebruiker van het pand Langestraat 107 worden aangemerkt als belanghebbende bij het door haar bestreden plandeel.
Gelet hierop bestaat geen aanleiding het beroep van Keep Smiling en [appellant sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren.
7. De raad betoogt dat het beroep van Driehof en Intrahof niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbenden zijn bij de door hen bestreden plandelen. De raad stelt dat Driehof en Intrahof op het moment van het instellen van het beroep geen eigenaar waren van de percelen aan de Langestraat 56-60 te ’s-Gravezande. De eigendom van de percelen met de kadastrale nummer 5613, 5096 en 6662 is volgens de raad reeds in 2011 overgegaan op de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Interdact IV B.V. (hierna: Interdact). Het perceel met het kadastrale nummer 5095 is volgens de raad eigendom van de Vereniging van Eigenaars Langestraat 58 en 60 te ‘s-Gravenzande (hierna: de VvE).
7.1. In het beroepschrift hebben Driehof en Intrahof gesteld dat zij, afzonderlijk dan wel tezamen, eigenaar zijn van de binnen het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" gelegen kadastrale percelen met de nummers 5613, 5095, 5096 en 6662.
Uit de ter zitting overgelegde kadastrale gegevens blijkt dat het kadastrale perceel 5095 sinds 1988 eigendom is van de VvE. Uit deze gegevens blijkt verder dat kadastrale percelen 5613, 5096 en 6662 sinds 23 december 2011 eigendom zijn van Interdact. Ten tijde van het instellen van het beroep waren Driehof en Intrahof dan ook geen eigenaar van de in geding zijnde kadastrale percelen.
Met betrekking tot de kadastrale percelen 5613, 5096 en 6662, waarvan Interdact eigenaar is, overweegt de Afdeling het volgende. Intrahof is enig aandeelhouder van Interdact. Het belang van Intrahof is daarom zo verweven en loopt zo parallel met dat van Interdact, dat Intrahof ten aanzien van deze percelen kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Ten aanzien van Driehof is echter niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat haar belang verweven is en parallel loopt met dat van Interdact. Driehof is dan ook geen belanghebbende bij de vaststelling van de planregeling voor deze percelen. Het beroep van Driehof en Intrahof is derhalve niet-ontvankelijk, voor zover het door Driehof is ingesteld.
Voorts zijn Driehof en Intrahof naar het oordeel van de Afdeling geen belanghebbende bij de vaststelling van de planregeling voor het kadastrale perceel 5095, waarvan de VvE eigenaar is. Blijkens het beroepschrift beogen Driehof en Intrahof immers, voor zover het de bestemming "Centrum - 1" betreft, alleen de planregeling voor hun eigen percelen te bestrijden. Zij zijn geen eigenaar van het kadastrale perceel 5095, noch zijn zij daarmee gelijk te stellen. Ook overigens is niet gebleken dat Driehof en Intrahof op dit punt een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben. Gelet hierop is het beroep van Driehof en Intrahof niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de planregeling voor het kadastrale perceel 5095.
8. De raad betoogt dat het beroep van [appellante sub 4] niet-ontvankelijk is, voor zover het is ingesteld door [appellante sub 4 A]. Volgens de raad is [appellant sub 4 A] geen belanghebbende bij het door [appellante sub 4] bestreden plandeel, omdat zij geen eigenaar is van het kantoor of de appartementen aan de [locatie 1] te ’s-Gravenzande, ter plaatse waarvan volgens haar nadelige gevolgen van het nieuwe winkelcentrum worden ondervonden.
8.1. [appellant sub 4 A] houdt kantoor in het pand aan de [locatie 1]. Zij stelt dat zij als gevolg van de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt nadelige gevolgen voor haar bedrijfsvoering zal ondervinden, onder meer vanwege het wegvallen van parkeerplaatsen in de directe omgeving van haar kantoor. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 4 A] als gebruiker van het pand [locatie 1] een voldoende rechtstreeks bij de door haar bestreden plandelen betrokken belang om haar aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding het beroep van [appellante sub 4], voor zover ingesteld door [appellant sub 4 A], niet-ontvankelijk te verklaren.
9. De raad stelt dat [appellante sub 4] geen zienswijze naar aanleiding van het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Volgens de raad is het beroep van [appellante sub 4] daarom niet-ontvankelijk, behalve voor zover het is gericht tegen de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan.
9.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellante sub 4] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, in samenhang gelezen met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Het beroep is ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht en voor zover aannemelijk is dat [appellante sub 4] door die wijzigingen in een ongunstiger positie is geraakt.
9.2. Het beroep van [appellante sub 4] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum - 2". Dit plandeel is gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan.
Voor zover [appellante sub 4] betoogt dat zij hinder zal ondervinden vanwege het verlies aan parkeergelegenheid bij haar kantoor, is niet gebleken dat [appellante sub 4] op dit punt door wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan in een nadeliger positie is geraakt.
Daarnaast bestrijdt [appellante sub 4] in beroep de maximale bouwhoogte van de woon- en winkeltoren op de hoek van het Marktplein en de Pompe van Meerdervoortstraat. In het ontwerpplan was hiervoor een maximale bouwhoogte opgenomen van 16 m met een accent van ten hoogste 1,5 m extra op maximaal 30 procent van het totale maatvoeringsvlak. Het vastgestelde plan bevat een maximale bouwhoogte van 17 m met een accent van ten hoogste 1,5 m extra op maximaal 30 procent van het totale maatvoeringsvlak. Aangenomen kan worden dat [appellante sub 4] door deze wijziging in een ongunstiger positie is geraakt.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 4] niet-ontvankelijk, behalve voor zover het is gericht tegen de verhoging van de maximale bouwhoogte voor de woon- en winkeltoren van 16 m naar 17 m.
Procedureel
10. [appellant sub 2] en andere voeren aan dat het plan via de website van de gemeente niet goed en niet volledig kon worden geraadpleegd. Dit betreft volgens hen in ieder geval de verbeelding en de legenda.
Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van Langestraat 50-52 te ‘s-Gravenzande
11. Het beroep van Keep Smiling en [appellant sub 1] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" en de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 2" wat betreft het perceel Langestraat 50-52 te ’s-Gravenzande.
12. Keep Smiling en [appellant sub 1] voeren in de eerste plaats aan dat het plan ten onrechte horeca van categorie 2 mogelijk maakt op het perceel Langestraat 50-52. Volgens hen is op deze plaats alleen horeca van categorie 1 toelaatbaar. Horeca van categorie 2 op deze plaats veroorzaakt volgens hen te veel overlast. Keep Smiling en [appellant sub 1] stellen dat voor horecabedrijven van categorie 2 in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) een afstand van 10 tot 30 m tot woningen wordt aanbevolen. Aan die afstand wordt in dit geval niet voldaan, omdat het bedrijfspand direct grenst aan woningen. Keep Smiling en [appellant sub 1] stellen verder dat het horecabedrijf in het verleden reeds veelvuldig overlast voor omwonenden heeft veroorzaakt. Bovendien is volgens hen de exploitatievergunning voor het bedrijf bij besluit van 12 december 2012 ingetrokken; ten tijde van de vaststelling van het plan lag al een daartoe strekkend advies van de bezwaarschriftencommissie voor.
Subsidiair voeren Keep Smiling en [appellant sub 1] aan dat, voor zover horeca van categorie 2 op het perceel Langestraat 50-52 kan worden toegestaan, voor deze locatie niet de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 6, lid 6.5, van de planregels mag gelden die afwijking ten behoeve van de vestiging van horeca van categorie 3 mogelijk maakt. Zij betogen onder meer dat horeca van categorie 2 op deze plaats al tot overlast en klachten van omwonenden heeft geleid. Verder wijzen Keep Smiling en [appellant sub 1] erop dat in de VNG-brochure horecabedrijven van categorie 3 in het algemeen slechts toelaatbaar worden geacht als de afstand tot woningen ten minste 30 m bedraagt. Daarnaast moet voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn. Volgens Keep Smiling en [appellant sub 1] wordt aan die voorwaarden niet voldaan.
12.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder f en g, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Gemengd - 1" onder meer bestemd voor horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, mits deze inpasbaar is in de omgeving en een representatieve uitstraling heeft, en ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 2" tevens voor horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.
Ingevolge artikel 6, lid 6.5, onder a, van de planregels kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1 om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 6.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 genoemd.
Ingevolge de in bijlage 2 bij de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten wordt onder horeca van categorie 1 (lichte horeca) verstaan: bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Als voorbeelden worden onder meer genoemd broodjeszaken, ijssalons en snackbars.
Onder horeca van categorie 2 wordt volgens bijlage 2 verstaan: bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Als voorbeelden worden onder meer genoemd cafés en bars.
Onder horeca van categorie 3 wordt volgens bijlage 2 verstaan: bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen. Als voorbeelden worden onder meer genoemd discotheken en nachtclubs.
12.2. De raad stelt dat op grond van het door de raad van de toenmalige gemeente ’s-Gravenzande bij besluit van 17 september 1991 vastgestelde "Bestemmingsplan Dorp" (hierna: het vorige plan) horeca van categorie 1 tot en met 3 was toegestaan op het perceel Langestraat 50-52. In het nieuwe plan is voor nieuwe horecabedrijven in gemengde gebieden maximaal categorie 1 toegestaan en op het Marktplein maximaal categorie 2. Bestaande, legaal gevestigde horecabedrijven van categorie 2 zijn in het plan als zodanig bestemd, aldus de raad. Het horecabedrijf dat thans op het perceel is gevestigd, Bar de Promenade, is volgens de raad een bestaand, legaal gevestigd bedrijf.
De afwijkingsbevoegdheid geldt uitsluitend voor horecabedrijven van categorie 3 die naar aard en invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen met een horecabedrijf van categorie 2. Om die reden acht de raad het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid in de planregels ook voor deze locatie aanvaardbaar.
12.3. De Afdeling acht de keuze van de raad om in gemengde gebieden alleen nieuwe horecabedrijven van categorie 1 mogelijk te maken, maar bestaande, legaal gevestigde horecabedrijven van categorie 2 als zodanig te bestemmen niet onredelijk. Keep Smiling en [appellant sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat van horeca van categorie 2 in zijn algemeenheid zodanige overlast is te verwachten dat de raad van dit uitgangspunt had moeten afwijken. De Afdeling acht hierbij mede van belang dat de richtafstanden uit de VNG-brochure alleen betrekking hebben op nieuwe situaties. De Afdeling wijst er bovendien op dat mogelijke overlast die in het verleden heeft plaatsgevonden door de overtreding van voorschriften door de exploitant - wat daarvan ook zij - niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of een goede ruimtelijke ordening zich verzet tegen het toelaten van horecabedrijven van een bepaalde categorie op deze locatie.
Met bestaande, legaal gevestigde horecabedrijven doelt de raad op bestaande horecabedrijven die op grond van het vorige plan ter plaatse mochten zijn gevestigd. Uit de stukken blijkt dat in het vorige plan aan het perceel Langestraat 50-52 de bestemming "Secundaire centrumvoorzieningen" was toegekend. Het vorige plan maakte op gronden met die bestemming horecabedrijven mogelijk zonder beperking naar categorie. De raad heeft de ter plaatse gevestigde Bar de Promenade dan ook terecht beschouwd als een bestaand, legaal gevestigd horecabedrijf van categorie 2. Daarbij is niet van belang of voor dit horecabedrijf ten tijde van de vaststelling van het plan al dan niet een exploitatievergunning was vereist en of het bedrijf op dat moment over een geldige exploitatievergunning beschikte.
Het betoog faalt.
12.4. Met betrekking tot de afwijkingsbevoegdheid overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling stelt allereerst vast dat op grond van het vorige plan ter plaatse horeca van categorie 3 was toegestaan. De mogelijkheden voor de vestiging van horeca van categorie 3 zijn derhalve beperkt ten opzichte van het vorige plan. Uit artikel 6, lid 6.5, onder a, van de planregels volgt dat - in het geval van Langestraat 50-52 - een omgevingsvergunning voor het afwijken van het plan om de vestiging van horeca van categorie 3 mogelijk te maken alleen kan worden verleend voor zover dat horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot categorie 2. Voor horecabedrijven van categorie 3 die meer hinder voor de omgeving veroorzaken dan horeca van categorie 2, bijvoorbeeld wegens grotere geluidbelasting, meer parkeeroverlast door grotere aantallen bezoekers of ruimere openingstijden, kan derhalve geen toepassing worden gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid. Anders dan Keep Smiling en [appellant sub 1] betogen, hoeft bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dus niet voor een toename van de hinder voor omwonenden te worden gevreesd.
Het betoog faalt.
13. Keep Smiling en [appellant sub 1] betogen verder dat de aanwezigheid van het horecabedrijf leidt tot parkeerhinder, omdat er een grote parkeerdruk rust op de Langestraat, parkeerplaatsen aan het Marktplein en elders in het centrum verdwenen zijn en er nog geen nieuwe parkeerplaatsen zijn aangelegd. Het bedrijf beschikt volgens hen niet over eigen parkeerplaatsen.
13.1. De raad stelt dat ter compensatie van de parkeerplaatsen die verdwijnen aan het Marktplein in de directe omgeving een zelfde aantal nieuwe parkeerplaatsen zal worden aangelegd. De parkeerdruk zal door deze ontwikkeling volgens de raad daarom niet toenemen.
13.2. De Afdeling overweegt dat bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid voor de vestiging van horeca van categorie 3 de voorwaarde geldt dat een dergelijk bedrijf kan worden geacht te behoren tot categorie 2. Dit geldt onder meer voor de mate waarin in de omgeving van het bedrijf parkeeroverlast kan ontstaan.
Voor het overige maakt het plan op deze plaats geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die tot een toename van de parkeerbehoefte kunnen leiden. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat de parkeerplaatsen die in de omgeving van Langestraat 50-52 verdwijnen, voldoende worden gecompenseerd. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van de exploitant niet kan worden verlangd dat hij voor bestaande bedrijfsactiviteiten in een oplossing voorziet voor een bestaand tekort aan parkeerplaatsen in het openbare gebied.
Het betoog faalt.
Planregeling voor de percelen Vaartplein 9-19 te ‘s-Gravenzande
14. Het beroep van [appellant sub 2] en andere richt zich in de eerste plaats tegen de vaststelling van de planregeling voor de percelen Vaartplein 9-19 te ’s-Gravenzande.
15. [appellant sub 2] en andere voeren aan dat de gebruiksmogelijkheden voor deze percelen ten onrechte zijn beperkt ten opzichte van het vorige plan. De raad heeft volgens hen hiervoor geen deugdelijke motivering gegeven.
15.1. Blijkens de stukken, waaronder de Nota van beantwoording zienswijzen, en het verhandelde ter zitting heeft de raad beoogd de gebruiksmogelijkheden die het vorige plan bevatte voor de percelen Vaartplein 9-19 te handhaven. Aan deze percelen was in het vorige plan de bestemming "Tertiaire Centrumvoorzieningen" toegekend. De gebruiksmogelijkheden van die bestemming komen overeen met de gebruiksmogelijkheden van de huidige bestemming "Gemengd - 1", aldus de raad.
De Afdeling stelt vast dat in het plan aan de percelen Vaartplein 9-19 de bestemming "Wonen" is toegekend. Uit artikel 14, leden 14.1 en 14.4, van de planregels volgt dat de gronden met deze bestemming slechts mogen worden gebruikt voor wonen en - onder bepaalde voorwaarden - aan huis gebonden ondernemingen, alsmede voor bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. De in artikel 14, lid 14.1, van de planregels vermelde aanduidingen die onder meer bedrijven, detailhandel en kantoren op de begane grond mogelijk maken, zijn niet toegekend aan de percelen Vaartplein 9-19. De gebruiksmogelijkheden voor de voor "Wonen" bestemde percelen aan het Vaartplein 9-19 wijken dan ook af van hetgeen op grond van het vorige plan ter plaatse was toegestaan. Nu de raad de gebruiksmogelijkheden uit het vorige plan heeft willen handhaven, is het plan op dit punt anders vastgesteld dan de raad heeft beoogd. Het bestreden besluit is in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Awb, niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Plandelen met de bestemmingen "Bedrijf" en "Verkeer-verblijfsgebied"
16. Het beroep van [appellant sub 2] en andere richt zich tevens tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemmingen "Bedrijf" en "Verkeer-verblijfsgebied" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" wat betreft het terrein gelegen tussen de Veilingkade en de Hoflaan te ’s-Gravenzande (hierna: de Horticoop-locatie).
17. Aan de Horticoop-locatie is in het plan gedeeltelijk de bestemming "Bedrijf" en gedeeltelijk de bestemming "Verkeer-verblijfsgebied" toegekend. Aan de gehele Horticoop-locatie is tevens de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" toegekend.
18. [appellant sub 2] en andere betogen dat in het plan ten onrechte de bestemming "Bedrijf" is toegekend aan het bedrijfsgebouw op de Horticoop-locatie, nu ten tijde van de vaststelling van het plan al bekend was dat dit gebouw gesloopt zou worden.
18.1. De Horticoop-locatie zal in de toekomst worden herontwikkeld tot woongebied. Hiervoor is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In het vorige plan was aan een deel van de Horticoop-locatie de bestemming "Bedrijven" toegekend. In hetgeen [appellant sub 2] en andere hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid niet kon besluiten tot voortzetting van die bestemming tot het moment dat een wijzigingsplan in werking treedt.
Het betoog faalt.
19. [appellant sub 2] en andere kunnen zich voorts niet verenigen met de wijzigingsbevoegdheid die voor de Horticoop-locatie in het plan is opgenomen.
In de eerste plaats voeren zij aan dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met het eigen beleid en plannen van de gemeente ten aanzien van de stedelijke invulling, zoals de Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkelingskaders voor de kernen, het Ruimtelijk Ontwikkelingskader ‘s-Gravenzande 2020 en het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.
19.1. De raad is in de plantoelichting ingegaan op het regionale en gemeentelijke beleid en heeft geconcludeerd dat het plan daarmee in overeenstemming is. Voorts heeft de raad erop gewezen dat in de wijzigingsregels is opgenomen dat moet worden voldaan aan het Ruimtelijk Ontwikkelingskader 's-Gravenzande 2020 en de normen uit het WVVP. [appellant sub 2] en andere hebben niet nader aangeduid op welke punten het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het plan volgens hen in strijd is met het gemeentelijke en regionale beleid. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid zich niet verdraagt met het regionale en gemeentelijke beleid.
Het betoog faalt.
20. Daarnaast voeren [appellant sub 2] en andere aan dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende objectief is begrensd. Dit is volgens hen met name het geval omdat in de wijzigingsregels geen eisen zijn gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld de maximale bouwhoogte en de afstand tot bestaande bebouwing.
20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toekomstige invulling van de woningbouwplannen en de stedenbouwkundige uitwerking bij de vaststelling van een wijzigingsplan aan de orde dienen te komen. De criteria die in de wijzigingsregels zijn opgenomen, zijn volgens de raad toereikend.
20.2. Ingevolge artikel 24, lid 24.5, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders de in het plan opgenomen bestemmingen ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied-3" wijzigen naar de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Verkeer-verblijfsgebied" ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie 'De Horticoop' met inachtneming van de volgende regels:
a. er worden ten hoogste 31 woningen gebouwd;
b. er mogen zowel gestapelde als vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
c. langs de Veilingkade bedraagt de bebouwing ten hoogste 4 bouwlagen met kap, zonder woonlaag in deze kap;
d. langs de Hoflaan bedraagt de bebouwing ten hoogste 2 bouwlagen met een derde bouwlaag in de kap;
e. binnen het wijzigingsgebied worden voldoende parkeerplaatsen geprojecteerd waarbij geldt dat de parkeernormen en berekeningswijze zoals uiteengezet in het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (hierna: WVVP) worden gehanteerd;
f. in het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met de uitgangspunten uit het Ruimtelijk Ontwikkelingskader 's-Gravenzande 2020 (ROK);
g. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.
20.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan gegeven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. Of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid.
20.4. In artikel 24, lid 24.5, van de planregels is het maximale aantal en het type woningen vastgelegd dat het wijzigingsplan mogelijk mag maken. In de wijzigingsregels is geen maximale bouwhoogte opgenomen, maar wel een maximumaantal bouwlagen voor de bebouwing langs de Veilingkade en de Hoflaan. In zoverre is de wijzigingsbepaling objectief begrensd. De wijzigingsregels bevatten geen voorwaarden voor de situering van de woningen binnen het wijzigingsgebied. Dit kan echter niet tot het oordeel leiden dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende objectief is begrensd. In dat verband is van belang dat het wijzigingsgebied zich beperkt tot het terrein tussen de bestaande woningen aan het Vaartplein, de Hoflaan en de Veilingkade met een oppervlakte van in totaal ongeveer 0,38 ha en binnen dit gebied bovendien een deel van de openbare weg de Veilingkade ligt. Nu de ruimte voor de situering van de 31 woningen binnen het wijzigingsgebied derhalve beperkt is, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt onvoldoende duidelijkheid biedt over de wijze waarop van de wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid in de planregels voldoende objectief is begrensd.
Het betoog faalt.
21. Verder betogen [appellant sub 2] en andere dat de raad de behoefte aan de woningen die door de wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, niet deugdelijk heeft onderbouwd. De raad heeft volgens hen ten onrechte volstaan met een verwijzing naar demografische verwachtingen tot 2040 en de vergrijzing. [appellant sub 2] en andere wijzen in dit verband ook op de gevolgen van de economische crisis voor de vraag naar nieuwe woningen.
21.1. De behoefte aan nieuwe woningen in het wijzigingsgebied dient primair bij de vaststelling van een wijzigingsplan te worden onderzocht en beoordeeld. Indien geen behoefte aan de woningen bestaat, kan - mede gelet op artikel 24, lid 24.5, onder g, sub 3, van de planregels - geen wijzigingsplan worden vastgesteld. De raad had echter niet voor de opname van een wijzigingsbevoegdheid in het plan mogen kiezen als hij bij de vaststelling van het plan op voorhand had moeten inzien dat aan de wijzigingsbevoegdheid geen toepassing kon worden gegeven vanwege een gebrek aan behoefte aan de woningen binnen de planperiode.
In zijn reactie op de zienswijze van [appellant sub 2] en andere heeft de raad onder meer vermeld dat in de gemeente Westland tot 2040 een bevolkingstoename en een afname van het aantal personen per huishouden wordt verwacht, waardoor nieuwbouwwoningen nodig zijn. Inbreiding, zoals op de Horticoop-locatie, heeft daarbij volgens de raad de voorkeur boven uitbreiding. Vanwege onder meer de toenemende vergrijzing bestaat behoefte aan woningen in de nabijheid van het centrum en voorzieningen, aldus de raad. Deze aannames ziet de Afdeling bevestigd in het nader overgelegde rapport "Woningbehoefte Centrumplan ’s-Gravenzande" van RIGO Research en Advies B.V. van juni 2013. Volgens dat rapport bestaat in ’s-Gravenzande in een centrumdorps woonmilieu voor de periode 2013-2022 behoefte aan ongeveer 270 appartementen en 70 eengezinswoningen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat vanwege een gebrek aan behoefte aan nieuwe woningen op de Horticoop-locatie binnen de planperiode geen toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.
Het betoog faalt.
22. [appellant sub 2] en andere voeren aan dat woningbouw op de Horticoop-locatie het dorpse karakter van het centrum van ‘s-Gravenzande aantast en niet past in de omgeving. Voorts voeren zij aan dat de bebouwingsmogelijkheden leiden tot aantasting van privacy en wegneming van zonlicht in de ochtenduren. De raad heeft volgens hen hiernaar onvoldoende onderzoek verricht.
Daarnaast betogen [appellant sub 2] en andere dat niet in voldoende parkeerplaatsen voor de Horticoop-locatie wordt voorzien. Zij brengen naar voren dat er nu al een tekort aan parkeerplaatsen in het centrum van ’s-Gravenzande bestaat en dat niet is gewaarborgd dat het terrein, dat momenteel intensief wordt gebruikt voor parkeren, kan blijven. Volgens hen dient voor de nieuwe woningen te worden voorzien in een ondergrondse parkeergarage. Dit is volgens hen ten onrechte niet in de wijzigingsregels opgenomen.
22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de precieze invulling van de woningbouw bij de vaststelling van een wijzigingsplan aan de orde dient te komen en dat de criteria die in de wijzigingsregels zijn opgenomen toereikend zijn. In het bijzonder stelt de raad dat in de wijzigingsregels is opgenomen dat moet worden voldaan aan het Ruimtelijk Ontwikkelingskader 's-Gravenzande 2020 en de normen uit het WVVP. Met betrekking tot de bouwhoogte stelt de raad zich op het standpunt dat vierlaagse bebouwing past in de omgeving, omdat daar reeds bebouwing van die hoogte aanwezig is.
22.2. Met betrekking tot het betoog dat de voorziene woningbouw het dorpse karakter aantast en niet past in de omgeving, overweegt de Afdeling het volgende. De wijzigingsregels maken langs de Veilingkade ten hoogste vier bouwlagen met kap mogelijk, zonder woonlaag in de kap, en langs de Hoflaan ten hoogste twee bouwlagen met een derde bouwlaag in de kap. Uit de stukken blijkt dat in het gebied rond de Horticoop-locatie reeds gestapelde woningen aanwezig zijn. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] en andere hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad in de wijzigingsbevoegdheid in redelijkheid geen gestapelde woningen met maximaal vier bouwlagen heeft kunnen toestaan.
De wijzigingsregels maken verschillende invullingen van het wijzigingsgebied mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk dat geen invulling van het wijzigingsgebied mogelijk is waarbij wat betreft de aspecten privacy en lichtwegneming ter plaatse van de woningen aan het Vaartplein een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Daarbij is van belang dat op grond van de wijzigingsregels kan worden gekozen voor een invulling waarbij niet direct achter de woningen aan het Vaartplein mag worden gebouwd of voor een invulling waarbij achter deze woningen slechts niet-gestapelde woningen mogen worden gebouwd. Voor het overige dient dit aspect in het kader van de vaststelling van een wijzigingsplan nader te worden beoordeeld.
Ten aanzien van het parkeren bepaalt artikel 24, lid 24.5, onder e, van de planregels dat binnen het wijzigingsgebied voldoende parkeerplaatsen moeten worden geprojecteerd, waarbij geldt dat de parkeernormen en berekeningswijze zoals uiteengezet in het WVVP worden gehanteerd. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling gewaarborgd dat wat betreft parkeren een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verzekerd; het aspect parkeerhinder dient voor het overige in het kader van het wijzigingsplan te worden beoordeeld.
Het betoog faalt.
23. Daarnaast stellen [appellant sub 2] en andere dat een omgevingsvergunning voor een bouwplan op de Horticoop-locatie in voorbereiding is. Ook hierom is de opname van een wijzigingsbevoegdheid in het plan volgens hen onjuist.
23.1. Voor een deel van de Horticoop-locatie is op 29 maart 2012 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van 31 appartementen ingediend. Ten tijde van de vaststelling van het plan was de gevraagde vergunning nog niet verleend. De Afdeling stelt voorop dat de omgevingsvergunning, of de aanvraag daarvoor, in deze procedure niet ter beoordeling staat. Het enkele feit dat ten tijde van de vaststelling van het plan een omgevingsvergunning was aangevraagd voor afwijken van het toen geldende plan ten behoeve van de bouw van woningen is op zichzelf ontoereikend voor het oordeel dat de raad voor dezelfde ontwikkeling geen wijzigingsbevoegdheid in het plan kon opnemen.
Het betoog faalt.
Plandelen met de bestemmingen "Centrum - 1" en "Centrum - 2"
Langestraat 56-60
24. Het beroep van Driehof en Intrahof richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" wat betreft de percelen Langestraat 56-60 te ’s-Gravenzande en tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" wat betreft de gronden gelegen tussen de Pompe van Meerdervoortstraat, Van de Kasteelestraat, Langestraat en het Marktplein te ’s-Gravenzande.
25. Driehof en Intrahof kunnen zich niet verenigen met de maximale bouwhoogte die in het plan voor hun percelen is opgenomen. Driehof en Intrahof betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in het door hen gewenste hoogteaccent met een hoogte van 18 m op hun percelen als entree naar het nieuwe winkelcentrum. Zij voeren in dat verband onder meer aan dat de raad hoogteaccenten in het winkelcentrum in zijn algemeenheid wel toelaatbaar acht.
Daarnaast betogen Driehof en Intrahof dat de raad de maximale bouwhoogte zonder deugdelijke motivering heeft verlaagd ten opzichte van hetgeen in het voorontwerp- en het ontwerpplan was opgenomen. Volgens hen bestond voor een verlaging geen aanleiding, nu door derden geen zienswijzen over de bouwhoogte op hun percelen naar voren zijn gebracht.
25.1. De raad stelt dat in het ontwerp van het nieuwe winkelcentrum op twee plaatsen hoogteaccenten zijn aangebracht. Deze hoogteaccenten markeren volgens de raad bijzondere plaatsen en ruimtes in het ontwerp. De hoogteaccenten van 18 en 22 m markeren de entree van het winkelcentrum en de parkeergarage vanaf de hoek van de Pompe van Meerdervoortstraat-Marktplein-Graaf Florisstraat respectievelijk vanaf de Langestraat. Het hoogteaccent van 22 m ligt in het hart van het nieuwe winkelcentrum. Nu zich ter hoogte van de percelen van Driehof en Intrahof geen entree tot het nieuwe winkelcentrum bevindt, heeft de raad geen aanleiding gezien op die plaats een hoogteaccent toe te staan.
Verder stelt de raad dat de bouwmogelijkheden voor de percelen Langestraat 56-60 in het plan niet zijn beperkt ten opzichte van het vorige plan.
25.2. Ter zitting hebben Driehof en Intrahof toegelicht dat zij hun percelen deel willen laten uitmaken van het nieuwe winkelcentrum. Zij willen een hoogteaccent aan de achterzijde van het perceel Langestraat 60 aanbrengen met een entree vanaf het Marktplein. De bestaande bebouwing op hun percelen willen zij daarvoor vervangen.
Voorop staat dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van de begrenzing van het nieuwe winkelcentrum en bij de keuze om hoogteaccenten, zoals door Driehof en Intrahof gewenst, al dan niet toe te staan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad de percelen Langestraat 56-60 buiten het nieuwe winkelcentrum heeft gehouden, omdat geen overeenstemming is bereikt over de verwerving van de percelen. Aan deze percelen is daarom niet de bestemming "Centrum - 2" toegekend, maar de bestemming "Centrum - 1", die een conserverende regeling voor het bestaande gebruik en de bestaande bouwmogelijkheden bevat. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad er onder deze omstandigheden in redelijkheid toe kunnen besluiten de percelen Langestraat 56-60 buiten de bestemming "Centrum - 2" te houden. Voorts heeft de raad er in redelijkheid toe kunnen besluiten hoogteaccenten alleen ter plaatse van de entrees van het nieuwe winkelcentrum toe te staan. Ter plaatse van de percelen Langestraat 56-60 bevindt zich geen entree. Evenmin is een entree beoogd op de door Driehof en Intrahof bedoelde plaats aan het Marktplein die uitkomt aan de achterzijde van Langestraat 60.
Het betoog faalt.
25.3. Ten aanzien van de maximale bouwhoogte wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels, in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, geldt voor hoofdgebouwen op een deel van de als "Centrum - 1" bestemde percelen van Driehof en Intrahof een maximale bouwhoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 6 m en op de rest van deze percelen een maximale bouwhoogte van 11 m en een maximale goothoogte van 7 m. In het ontwerpplan was voor deze percelen een maximale bouwhoogte van 12 m opgenomen zonder aanduiding voor de maximale goothoogte.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af dat de verlaging van de maximale bouwhoogte ten opzichte van het ontwerpplan samenhangt met het feit dat de percelen Langestraat 56-60 in het plan, anders dan in het ontwerpplan, alsnog buiten de centrumontwikkeling zijn gehouden en de bestemming "Centrum - 1" hebben gekregen. De raad heeft beoogd de percelen met de bestemming "Centrum - 1" overeenkomstig het bestaande gebruik te bestemmen en de bestaande bouwmogelijkheden te handhaven. Niet in geschil is dat met de bouwregels uit artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels de bestaande bebouwing als zodanig is bestemd en dat de bouwmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan niet zijn beperkt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad er in redelijkheid toe kunnen besluiten voor de percelen van Driehof en Intrahof een lagere maximale bouwhoogte in het plan op te nemen dan in het ontwerpplan en een lagere maximale bouwhoogte dan voor de percelen aan de Langestraat waaraan de bestemming "Centrum - 2" is toegekend. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de raad er in redelijkheid toe kunnen besluiten de percelen Langestraat 56-60 buiten de bestemming "Centrum - 2" te houden. Voorts is van belang dat de percelen Langestraat 56-60 wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden overeenkomstig de bestaande situatie zijn bestemd en dat niet aannemelijk is gemaakt dat Driehof en Intrahof ten tijde van de vaststelling van het plan - afgezien van het hiervoor reeds besproken hoogteaccent - concrete voornemens hadden om op deze percelen te bouwen met een bouwhoogte van meer dan 11 m of een goothoogte van meer dan 7 m.
Het betoog faalt.
26. Driehof en Intrahof voeren aan dat door de ontwikkeling van het nieuwe winkelcentrum parkeerplaatsen in de directe omgeving van hun percelen verloren gaan. Nu hun percelen geen deel uitmaken van het nieuwe winkelcentrum, kan het verlies aan parkeerplaatsen voor deze percelen volgens hen niet worden gecompenseerd door de aanleg van parkeerplaatsen binnen het winkelcentrum. Dit heeft tot gevolg dat voor deze percelen op eigen grond in de parkeerbehoefte moet worden voorzien, aldus Driehof en Intrahof.
26.1. Het plan voorziet voor de percelen Langestraat 56-60 niet in een nieuwe ontwikkeling. Bij voortzetting van de bestaande functies vereist het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals neergelegd in het WVVP, niet dat de gebruikers van deze percelen zelf dienen te voorzien in vervangende parkeerplaatsen indien door de ontwikkeling van het nieuwe winkelcentrum parkeerruimte in de omgeving van de percelen verdwijnt. In het plan is een dergelijke verplichting evenmin opgenomen. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag. Daar komt bij dat volgens de raad de weggevallen parkeerplaatsen worden gecompenseerd en er binnen de bestemming "Centrum - 2" voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om aan de toename van de parkeerbehoefte te voldoen, zodat de totale parkeerdruk in de omgeving van Langestraat 56-60 niet zal toenemen. Driehof en Intrahof hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
Het betoog faalt.
Langestraat 88
27. Het beroep van Vingerling richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" wat betreft het perceel Langestraat 88 te ’s-Gravenzande en tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" wat betreft de gronden gelegen tussen de Pompe van Meerdervoortstraat, Van de Kasteelestraat, Langestraat en het Marktplein te ’s-Gravenzande. Vingerling exploiteert een boek- en kantoorboekhandel op het perceel Langestraat 88.
28. Vingerling kan zich er niet mee verenigen dat in het plan voor haar perceel een lagere maximale bouwhoogte is opgenomen dan voor de aangrenzende percelen. Volgens haar heeft de raad voor dit verschil geen deugdelijke onderbouwing gegeven. Daarnaast heeft de raad volgens Vingerling niet deugdelijk gemotiveerd waarom voor haar perceel een maximale goothoogte in het plan is opgenomen.
28.1. Aan het perceel van Vingerling is de bestemming "Centrum - 1" toegekend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad voor die bestemming heeft gekozen, omdat nog geen overeenstemming is bereikt over de verwerving van het perceel van Vingerling. Het perceel van Vingerling is daarom buiten het nieuwe winkelcentrum, waaraan de bestemming "Centrum - 2" is toegekend, gehouden. De raad heeft beoogd de percelen met de bestemming "Centrum - 1" overeenkomstig het bestaande gebruik te bestemmen en de bestaande bouwmogelijkheden te handhaven.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels, in samenhang met de aanduiding op de verbeelding, geldt voor het perceel van Vingerling voor hoofdgebouwen een maximale bouwhoogte van 11 m en een maximale goothoogte van 7 m. Niet in geschil is dat hiermee de bestaande bebouwing als zodanig is bestemd en dat de bouwmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan niet zijn beperkt. Uit de stukken blijkt dat voor de als "Centrum - 2" bestemde percelen aan de Langestraat een maximale bouwhoogte van 12 m geldt, zonder aanduiding voor de maximale goothoogte.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad er in redelijkheid toe kunnen besluiten voor het perceel van Vingerling een lagere maximale bouwhoogte in het plan op te nemen dan voor de percelen aan de Langestraat met de bestemming "Centrum - 2". Daarbij is van belang dat het perceel van Vingerling geen deel uitmaakt van het nieuwe winkelcentrum, dat het perceel wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden overeenkomstig de bestaande situatie is bestemd en dat niet aannemelijk is gemaakt dat Vingerling ten tijde van de vaststelling van het plan concrete voornemens had om op haar perceel te bouwen met een bouwhoogte van meer dan 11 m of een goothoogte van meer dan 7 m.
Het betoog faalt.
Privaatrechtelijke belemmeringen
29. Vingerling voert aan dat evidente privaatrechtelijke belemmeringen aan de realisatie van het nieuwe winkelcentrum in de weg staan. Dit geldt volgens haar in het bijzonder voor de realisatie van het parkeerdek.
Vingerling vreest allereerst dat bij de bouw van het winkelcentrum inbreuk zal worden gemaakt op haar eigendomsrecht. Volgens haar houden de bouwplannen in dat bouwwerken op of boven haar eigendom worden gebouwd. In het bijzonder vreest Vingerling dat het parkeerdek bovenop de achterzijde van haar pand zal worden gebouwd. Het plan maakt dit volgens haar mogelijk, omdat het op haar percelen parkeervoorzieningen toestaat.
Daarnaast vormt de bouw van het nieuwe winkelcentrum volgens Vingerling een inbreuk op haar door verjaring verkregen recht van overpad, omdat het bereiken van de achterzijde van het pand voor laden en lossen daardoor onmogelijk wordt gemaakt.
29.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de eigendomsverhoudingen en andere privaatrechtelijke aanspraken niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan. Omdat het perceel van Vingerling nog niet door de gemeente is verworven, heeft de raad hieraan in het plan de bestemming "Centrum - 1" toegekend. Met deze bestemming is beoogd de rechten uit het vorige plan te behouden.
29.2. Uit artikel 4, lid 4.1, van de planregels volgt dat de percelen van Vingerling mede kunnen worden gebruikt voor bij de bestemming "Centrum - 1" behorende voorzieningen, zoals onder meer parkeervoorzieningen. Voor zover daaronder ook parkeervoorzieningen ten behoeve van het als "Centrum - 2" bestemde nieuwe winkelcentrum kunnen worden verstaan, overweegt de Afdeling dat er op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van kan worden uitgegaan dat het nieuwe winkelcentrum en de bijbehorende parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd zonder gebruikmaking van de percelen of panden van Vingerling. Bovendien is niet gebleken dat de initiatiefnemer voornemens is het parkeerdek geheel of gedeeltelijk op het pand of het perceel van Vingerling te bouwen, zoals Vingerling heeft gesteld.
Ter zitting heeft de raad gesteld dat Vingerling geen recht van overpad heeft op de strook grond achter haar perceel die zij thans gebruikt voor laden en lossen aan de achterzijde van het pand. In dat verband heeft de raad naar voren gebracht dat deze strook grond, die grenst aan het huidige parkeerterrein bij het winkelcentrum, tot de openbare weg behoort. Vingerling heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
Gelet op het voorgaande doen zich met betrekking tot de bouw van het winkelcentrum en de bijbehorende parkeervoorzieningen geen privaatrechtelijke belemmeringen voor waarvan op voorhand moet worden aangenomen dat die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staan.
Het betoog faalt.
Bouwhoogte "Centrum - 2"
30. [appellant sub 3], [appellant sub 6], [appellant sub 5] en anderen, die allen wonen aan de Pompe van Meerdervoortstraat te ’s-Gravenzande, en [appellant sub 8], die woont aan de Van de Kasteelestraat te ’s-Gravenzande, kunnen zich niet verenigen met de toegelaten hoogte en de situering van de bebouwing in het plandeel met de bestemming "Centrum - 2". Zij vrezen als gevolg hiervan verlies van uitzicht, aantasting van hun privacy en verminderde zonlichttoetreding in hun woning.
[appellant sub 5] en anderen stellen voorts dat onduidelijk is wat artikel 5, lid 5.2, onder e, van de planregels met betrekking tot dakopbouwen mogelijk maakt.
30.1. De raad is van mening dat de hoogte en de situering van de bebouwing in het bestreden plandeel geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. De Pompe van Meerdervoortstraat zal na de realisering van het plan vergelijkbaar zijn met straten met aan twee zijden bebouwing, die zowel binnen als buiten de gemeente veel voorkomen. De bebouwing zal iets dichter bij de bestaande woningen komen te staan, omdat uit kostenoverwegingen is gekozen voor een rechte gevel. De raad acht op grond van onderzoek de gevolgen voor de bezonning bij de woningen aan de Pompe van Meerdervoortstraat acceptabel. De woning van [appellant sub 8] bevindt zich ten zuiden van het bestreden plandeel, zodat hier geen gevolgen voor de bezonning te verwachten zijn. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat uit artikel 5, lid 5.2, onder e, van de planregels volgt dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 5" op de verbeelding een dakopbouw is toegestaan over maximaal twee derde van de breedte van de desbetreffende woning.
30.2. Het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" is gelegen ten westen van de woningen van [appellant sub 3], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] en anderen aan de Pompe van Meerdervoortstraat. De maximale bouwhoogte direct tegenover deze woningen is 9 m voor een strook van ongeveer 4 m breed. Aan een deel van deze strook is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 5" toegekend. Verder in westelijke richting wordt de maximale bouwhoogte 12 m voor een strook van ongeveer 14 m breed, waarvan aan een deel de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 5" is toegekend, 9 m voor een strook van ongeveer 4 m breed en 18 m voor een strook van ongeveer 20 m breed, waarvan een gedeelte een maximale hoogte van 22 m heeft.
De gronden in het bestreden plandeel grenzen aan de noordzijde van het perceel van [appellant sub 8] aan de Van de Kasteelestraat. De maximale bouwhoogte is 9 m voor een strook van ongeveer 6 breed. Verder in noordelijke richting wordt de bouwhoogte 12 m voor een strook van ongeveer 5 m breed, 18 m voor een strook van vergelijkbare breedte en 22 m voor een strook van ongeveer 24 m breed.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Centrum - 2" aangewezen gronden onder meer bestemd voor detailhandel en dienstverlening op de eerste twee bouwlagen, horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten en wonen, uitsluitend op de verdiepingen.
Ingevolge lid 5.2, onder e, zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 5" dakopbouwen toegestaan op ten hoogste 2/3 van de breedte van de betreffende woning.
30.3. De gronden in het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" zijn in het voorheen geldende bestemmingsplan "Dorp", voor zover hier van belang, gedeeltelijk bestemd voor "Verkeer" en gedeeltelijk voor "Secundaire Centrumvoorzieningen". Uit de voorschriften van dat plan volgt dat in het plandeel met de bestemming "Verkeer" uitsluitend mogen worden gebouwd duikers, bruggen en straatmeubilair, met uitzondering van lichtmasten, tot ten hoogste 6 m. In het plandeel met de bestemming "Secundaire Centrumvoorzieningen" zijn onder meer winkels en woningen toegestaan en mogen gebouwen worden gebouwd met een maximale goothoogte van 7 m en een kap met een helling van tussen de 30 en 55 graden.
30.4. Gelet op de verschillen tussen de bouwmogelijkheden voor de gronden in het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan staat vast dat het voorliggende plan voor de woningen van [appellant sub 3], [appellant sub 6], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 8] kan leiden tot minder privacy en minder uitzicht. Hun woningen zijn evenwel gelegen in een stedelijke omgeving met verschillende functies op relatief korte afstand van elkaar. De afstand tussen de woningen en de voorziene bebouwing in het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" is vergelijkbaar met andere situaties in het plangebied. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft de privacy en het uitzicht voor de woningen van [appellant sub 3], [appellant sub 6], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 8] geen onaanvaardbare gevolgen heeft.
30.5. De raad heeft bij zijn besluitvorming over het plan gebruik gemaakt van twee bezonningsstudies van OD205SL. In de ene studie is de situatie onder het voorheen geldende en het voorliggende plan vergeleken voor de woningen aan de Pompe van Meerdervoortstraat en de Van de Kasteelestraat. De conclusie van die studie is dat het voorliggende plan ’s avonds tot iets vroegere schaduw leidt voor de Pompe van Meerdervoortstraat en bijna geen gevolgen heeft voor de Van de Kasteelestraat. In de andere studie is voor de woningen aan de Pompe van Meerdervoortstraat beoordeeld of zal worden voldaan aan de zogenoemde TNO-norm, die inhoudt dat een woning minimaal 2 uur per dag zonlicht dient te ontvangen. De conclusie van die studie voor de woningen van [appellant sub 3], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] en anderen luidt dat daar aan die norm wordt voldaan.
[appellant sub 3], [appellant sub 6], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 8] hebben de juistheid van de bezonningsstudies niet betwist. Gelet op de conclusies van deze studies heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat mogelijke schaduwwerking betreft voor deze appellanten geen onaanvaardbare gevolgen heeft.
30.6. Uit artikel 5, lid 5.2, onder e, van de planregels volgt dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 5" op de verbeelding voor elke woning een dakopbouw is toegestaan die niet breder mag zijn dan twee derde van die woning. Naar het oordeel van de Afdeling is dit artikelonderdeel niet onduidelijk en voldoet het aan de eisen van de rechtszekerheid.
31. [appellante sub 4] betoogt dat de verhoging van de toegelaten bebouwing tegenover zijn perceel met 1 m ten opzichte van het ontwerp van het plan voor hem meer schaduwwerking tot gevolg zal hebben.
31.1. De raad heeft een bezonningsstudie van OD205SL overgelegd waarin de gevolgen van het verhogen van de maximale bouwhoogte voor de appartementen Pastorielaan 1 en 3 worden beoordeeld. De conclusie van de studie is dat het hoogteverschil geen invloed heeft op de zonlichttoetreding in deze appartementen. [appellante sub 4] heeft de juistheid van de bezonningsstudie niet bestreden. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verhoging van de maximale bouwhoogte met 1 m wat betreft mogelijke schaduwwerking voor [appellante sub 4] geen onaanvaardbare gevolgen heeft.
Geluidhinder
32. [appellant sub 6] betoogt dat de te verwachten geluidhinder van de voorzieningen in het nieuwe winkelgebied niet zorgvuldig is onderzocht. Hiertoe stelt hij dat in het rapport "Bouwplan Hart van ’s-Gravenzande. Geluiduitstraling van de met het bouwplan verbonden activiteiten" van DHV van 21 september 2012 wordt uitgegaan van het inpandig laden en lossen van vrachtwagens, terwijl dit in het bestemmingsplan niet verplicht is gesteld. Om dezelfde reden gaat het rapport er ten onrechte van uit dat alleen tussen 7:00 en 19:00 uur zal worden geladen en gelost. Voorts staat in het rapport dat met betrekking tot de parkeergarage wordt gerekend met 3.100 voertuigbewegingen per werkdag, maar onduidelijk is waarop dit getal is gebaseerd, aldus [appellant sub 6].
32.1. De raad stelt dat het plan laden en lossen op de Pompe van Meerdervoortstraat, waar [appellant sub 6] woont, niet toestaat. Er dient inpandig te worden geladen en gelost. De verwachte 3.100 voertuigbewegingen zijn berekend door Goudappel Coffeng, aldus de raad.
32.2. Aan het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" is, voor zover het betreft een strook van ongeveer 16 m breed die grenst aan de Pompe van Meerdervoortstraat en is gelegen tegenover de bestaande woningen aan die straat, de aanduiding "laad- en losplaats" toegekend. Dit gedeelte van het plandeel is gelegen binnen het bouwvlak. Binnen dit gedeelte is aan een strook van ongeveer 8,5 m lang en 1 m breed de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 10" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder e, van de planregels zijn de voor "Centrum - 2" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "laad- en losplaats" bestemd voor maximaal 3 laad- en losvoorzieningen.
Ingevolge lid 5.2, onder j, geldt voor het bouwen dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 10" de deuropening van de in lid 5.1, onder e, genoemde laad- en losruimte gesitueerd dient te worden.
Aan het gedeelte van de Pompe van Meerdervoortstraat tussen het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" en de bestaande woningen en tuinen aan die straat is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, onder b, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - 1" geen laden en lossen toegestaan.
Ingevolge lid 13.3 zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - 1" laad- en losplaatsen niet toegestaan.
Ingevolge artikel 1, lid 1.49, wordt onder laad- en losplaats verstaan een locatie waar onmiddellijk nadat (een) voertuig(en) tot stilstand is gebracht, bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht plaatsvindt, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
32.3. Gelet op de aangehaalde planregels, in hun onderlinge samenhang bezien, is laden en lossen op de Pompe van Meerdervoortstraat niet toegestaan en dient het laden en lossen hier inpandig te geschieden. De raad is bij het bepalen van de te verwachten geluidhinder van het vernieuwde winkelgebied terecht hiervan uitgegaan.
De raad heeft een toelichting van Goudappel Coffeng op de berekening van het aantal verkeersbewegingen bij de parkeergarage overgelegd. Hierin staat dat het te verwachten verkeer per dag is bepaald met gebruikmaking van cijfers in de CROW-publicatie "Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden - vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer". De verdeling van het verkeer over de dagdelen is bepaald met de CROW-publicatie ASVV 2004. In een tabel zijn de resultaten van de berekening weergegeven. [appellant sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze toelichting onjuistheden bevat.
Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden plandeel wat betreft de te verwachten geluidhinder niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Parkeren
33. [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en Vingerling betogen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerruimte voor het vernieuwde winkelgebied. [appellant sub 5] en anderen stellen dat, uitgaande van 1,3 parkeerplaatsen per woning voor 100 woningen en 2,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor 9.300 m2 bvo commerciële ruimte, in totaal 390 parkeerplaatsen benodigd zijn. De inmiddels aangevraagde omgevingsvergunning voorziet echter slechts in 281 parkeerplaatsen. [appellant sub 6] stelt dat de parkeerbalans uitgaat van 7.700 m2 bvo aan commerciële ruimte terwijl de plandelen "Centrum - 1" en "Centrum - 2" voorzien in 8.400 m2 detailhandel en 900 m2 horeca. Ook houdt de parkeerbalans geen rekening met de woningen in het plandeel met de bestemming "Centrum - 1". Vingerling voert aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar het aantal bestaande parkeerplaatsen en de parkeerbehoefte na realisatie van het plan. Ook is volgens haar onvoldoende duidelijk dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient te worden geweigerd als niet aan het WVVP is voldaan.
33.1. De raad stelt dat uit een onderzoek van DTV Consultants blijkt dat de parkeerdruk in de huidige situatie in het plangebied aanvaardbaar is. Voor het project "Hart van ’s-Gravenzande" dat in het plandeel "Centrum - 2" is voorzien, is een parkeerbalans is opgesteld aan de hand van de parkeernormen van het WVVP. De parkeerbalans gaat volgens de raad uit van een representatieve maximale invulling van het plandeel met de bestemming "Centrum - 2", waar maximaal 100 woningen en 6.700 m2 detailhandel en 900 m2 horeca en dienstverlening zijn toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal volgens de regels van het plan moeten worden voldaan aan de parkeernormen uit het WVVP, aldus de raad.
33.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.3, van de regels van het plan gelden met betrekking tot het gebruik van de gronden met de bestemming "Centrum - 2" de volgende regels:
a. met uitzondering van het bepaalde in artikel 22, lid 22.1, gelden ten aanzien van het maximum aantal m² bvo detailhandel, dienstverlening en horeca geen beperkingen;
(…)
f. er worden in totaal ten hoogste 100 woningen gerealiseerd;
(…)
g. er zijn maximaal 2 supermarkten toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 3.500 m², waarbij geldt dat de grootste supermarkt een oppervlakte heeft van ten hoogste 2.000 m²;
h. ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (bvo) (m²)" is ten hoogste 6.700 m² bvo detailhandel en 900 m² bvo horeca en dienstverlening toegestaan;
(…).
Ingevolge artikel 1, lid 1.73, wordt onder WVVP verstaan Westlands Verkeer en Vervoersplan (Verkeer- en vervoerbeleid 2005-2015 met bijbehorende bijlagen), zoals vastgesteld in 2006.
Ingevolge artikel 22, lid 22.1, onder a, bedraagt het maximum bvo aan detailhandel in totaal 8.400 m² op de gronden met de bestemming "Centrum - 1", voor zover deze zijn aangeduid als "specifieke vorm van centrum - 1" en "specifieke vorm van centrum - 2", en op de gronden met de bestemming "Centrum - 2", waarbij de volgende specificaties gelden:
1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - 1" in de bestemming "Centrum - 1" bedraagt het bvo detailhandel ten hoogste 1.200 m²;
2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - 2" in de bestemming "Centrum - 1" bedraagt het bvo detailhandel ten hoogste 500 m²;
3. binnen de bestemming "Centrum - 2" bedraagt het bvo detailhandel ten hoogste 6.700 m².
Ingevolge artikel 21, lid 21.7, wordt bij elke ontwikkeling het WVVP toegepast.
33.3. Het betoog van [appellant sub 5] en anderen dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van het winkelgebied niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen dient, wat hiervan ook zij, buiten bespreking te blijven, nu in deze procedure slechts het bestemmingsplan ter toetsing voorligt.
33.4. Als bijlage bij de plantoelichting bevindt zich het stuk "Parkeerbalans Hart van ’s-Gravenzande" van 10 september 2012. In deze parkeerbalans is, aan de hand van de parkeernormen van het WVVP, de behoefte berekend voor de herontwikkeling van het winkelgebied in het plandeel met de bestemming "Centrum - 2". Hierbij is uitgegaan van de realisering van in totaal 100 woningen, waarvan 30 van de categorie goedkoop, 30 middelduur en 40 duur, met parkeernormen van onderscheidenlijk 1,3, 1,5 en 1,7 parkeerplaatsen per woning. Voorts is uitgegaan van 6.800 m2 bvo detailhandel à 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo en 900 m2 overige commerciële ruimte, bestaande uit 400 m2 commerciële dienstverlening à 2,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo, 400 m2 voor een cafétaria/lunchroom à 6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo en 100 m2 restaurant à 10 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Volgens de parkeerbalans zijn voor deze functies in totaal 469,2 parkeerplaatsen benodigd. Hiervan zullen 90 plaatsen als privéparkeerplaatsen gerealiseerd worden. Daarnaast zijn, rekening houdend met de aanwezigheidspercentages van het WVVP, 358,8 openbare parkeerplaatsen nodig. Hiervan zijn 155 parkeerplaatsen bestaand en toerekenbaar aan het plan. Voor de overige 203,8 benodigde parkeerplaatsen voorziet het plan volgens de parkeerbalans in 206 parkeerplaatsen, zodat een positief saldo van 2,2 parkeerplaatsen resteert.
33.5. Niet in geschil is dat het plandeel met de bestemming "Centrum - 1 " betrekking heeft op bestaande voorzieningen en dat de herontwikkeling van het winkelgebied is voorzien in het plandeel met de bestemming "Centrum - 2". Uit de aangehaalde planregels volgt dat het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" voorziet in maximaal 6.700 m² bvo detailhandel, 900 m² bvo horeca en dienstverlening en 100 woningen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat de parkeerbalans wat betreft de ontwikkeling in dit plandeel uitgaat van een te klein oppervlak aan commerciële ruimte en te weinig woningen. De berekening van [appellant sub 5] en anderen houdt bovendien geen rekening met de differentiatie van de parkeernormen van het WVVP binnen de verschillende categorieën functies. [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en Vingerling hebben hun betoog dat als gevolg van de realisering van het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" onvoldoende parkeerplaatsen zullen resteren voor de bestaande voorzieningen in het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" niet nader onderbouwd.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" wat betreft de benodigde parkeerruimte niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
33.6. De Afdeling deelt niet het standpunt van Vingerling dat onvoldoende duidelijk is dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient te worden geweigerd als niet aan het WVVP is voldaan. In lid 21.7 van artikel 21 van de planregels, dat algemene bouwregels bevat, is immers bepaald dat bij elke ontwikkeling het WVVP wordt toegepast.
34. [appellant sub 3] en [appellant sub 6] kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 23, lid 23.1, onder i, van de planregels. [appellant sub 3] stelt dat onduidelijk is welke parkeernormen zullen gelden als van de afwijkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. [appellant sub 6] is van mening dat onduidelijk is wanneer sprake is van "bijzondere omstandigheden" als bedoeld in het artikelonderdeel. Tevens acht [appellant sub 6] het in strijd met de rechtszekerheid dat van de afwijkingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als van het WVVP afwijkende parkeernormen worden vastgesteld, omdat volgens hem de gelding van een planregel op deze wijze afhankelijk is van de wijziging van beleid.
34.1. De raad stelt dat de voorwaarden voor de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet ongebruikelijk zijn. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ook in de gemeentelijke bouwverordening is bepaald dat van de parkeernormen van het WVVP kan worden afgeweken bij "bijzondere omstandigheden" en dat met de desbetreffende planregel is beoogd te voorkomen dat verschillen ontstaan tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan.
34.2. Ingevolge artikel 21, lid 21.7, van de planregels wordt bij elke ontwikkeling het WVVP toegepast.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, onder i, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend - afwijking van de regels in het plan te verlenen voor de parkeernormering, zoals opgenomen in het WVVP, indien:
1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
3. er binnen de werkingsduur van dit plan afwijkende parkeernormen worden vastgesteld.
34.3. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het vierde lid, onder a, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
34.4. Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat onduidelijk is welke normen zullen gelden als gebruik wordt gemaakt van één van afwijkingsbevoegdheden in artikel 23, lid 23.1, onder i, overweegt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient te beoordelen of in het desbetreffende geval wordt voorzien in voldoende parkeerruimte. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de rechtszekerheid vereist dat de raad in het plan had dienen voor te schrijven van welke afwijkende parkeernormen het college bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient uit te gaan. Derhalve faalt het betoog van [appellant sub 3].
34.5. Zoals hiervoor onder 33.6 is overwogen, volgt uit artikel 21, lid 21.7, van de planregels dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient te worden geweigerd indien niet aan het WVVP is voldaan. Gelet op de toelichting van de raad ter zitting is met artikel 23, lid 23.1, onder i, sub 1, van de planregels beoogd om van deze verplichting te kunnen afwijken in dezelfde gevallen als waarin de gemeentelijke bouwverordening afwijking van de parkeernormen toestaat. Naar het oordeel van de Afdeling is het plan in zoverre niet in strijd met de rechtszekerheid. In zoverre faalt het betoog van [appellant sub 6].
34.6. Uit artikel 23, lid 23.1, onder i, sub 3, volgt dat indien de raad parkeernormen vaststelt die afwijken van het WVVP zoals aangeduid in artikel 1, lid 1.73, van de planregels, het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft van het WVVP af te wijken. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze bepaling niet aan de eisen van de rechtszekerheid voldoet. Derhalve faalt het betoog van [appellant sub 6] ook in zoverre.
Verkeer
35. [appellant sub 5] en anderen betogen dat de herontwikkeling van het winkelgebied een toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg heeft waarop de bestaande wegen niet zijn berekend. Tevens stellen zij dat bij de voorziene op- en afrit van de parkeergarage gevaarlijke situaties zullen ontstaan, omdat aan beide zijden daarvan een blinde muur zal worden opgericht.
35.1. De raad stelt dat de capaciteit van de Pompe van Meerdervoortstraat 4.000 motorvoertuigen per weekdag is en dat op basis van tellingen en berekeningen is vastgesteld dat de verkeersdruk na de herontwikkeling van het winkelcentrum gemiddeld 2.674 motorvoertuigen per weekdag zal zijn. Goudappel Coffeng heeft onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid van de ontsluiting van de parkeervoorziening en op basis daarvan enkele aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zullen worden overgenomen in het bouwplan en bij de inrichting van de openbare ruimte, aldus de raad.
35.2. [appellant sub 5] en anderen hebben niet gemotiveerd weersproken dat de capaciteit van de Pompe van Meerdervoortstraat 4.000 motorvoertuigen per weekdag is en dat de verkeersdruk na de herontwikkeling van het winkelgebied gemiddeld 2.674 motorvoertuigen per weekdag zal zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden plandeel wat betreft de gevolgen voor het verkeer in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
35.3. De raad heeft bij zijn besluitvorming gebruik gemaakt van het rapport "Onderzoek naar verkeersveiligheid kernwinkelgebied ’s-Gravenzande" van Goudappel Coffeng van 1 oktober 2012. Hierin worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot de verkeersveiligheid van de toegang naar de parkeervoorziening aan de Pompe van Meerdervoortstraat. De aanbevelingen betreffen het aanbrengen van een uitritconstructie bij de in- en uitrit van de parkeergarage, het verruimen van zichthoeken door bebouwing minder dicht op de in- en uitritten te plaatsen en het vervangen van het parkeervak tegenover de in- en uitrit van het parkeerdek door een groenvlak.
[appellant sub 5] en anderen hebben de juistheid van het onderzoek van Goudappel Coffeng niet bestreden. Zij hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plan aan de uitvoering van de aanbevelingen in de weg staat. Derhalve bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden plandeel wat betreft de gevolgen voor de verkeersveiligheid van de parkeergarage niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Sociale woningbouw
36. [appellant sub 5] en anderen betogen dat 30 procent van de in het bestreden plandeel voorziene woningen tot de sociale woningbouw dient te behoren.
36.1. De raad heeft ter zitting gesteld dat op grond van de gemeentelijke Woonvisie Westland 2020 het streven is dat 30 procent van te bouwen woningen tot de sociale woningbouw behoort. De precieze verhouding kan per locatie echter verschillen. In dit geval zullen ter compensatie elders in de gemeente sociale woningen gebouwd worden, aldus de raad ter zitting.
36.2. In de Woonvisie Westland 2020 staat dat het indicatieve bouwprogramma voor Westland in de periode 2008 tot 2020 bestaat uit in totaal 8.200 woningen, waarbij is vermeld dat 22 procent van het programma behoort tot de categorie sociale huur en circa 30 procent koop in de categorieën sociaal, bereikbaar en middelduur.
36.3. Gelet op hetgeen over sociale woningbouw is vermeld in de Woonvisie en de toelichting van de raad ter zitting, die door [appellant sub 5] en anderen niet is bestreden, is het plan in zoverre niet in strijd met het gemeentelijk beleid vastgesteld.
Ontsluiting perceel [appellant sub 8]
37. [appellant sub 8] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de huidige ontsluitingsmogelijkheid aan de achterzijde van zijn winkel die is gevestigd aan de Van de Kasteelestraat 22. Aan de achterzijde van de winkel vindt de bevoorrading plaats en hebben klanten rechtstreeks toegang vanaf het parkeerterrein. Het plandeel met de bestemming "Centrum - 2" voorziet achter de winkel echter in hoogbouw en een smal pad. Zodoende hebben leveranciers en klanten geen goede toegang meer tot de achterzijde van de winkel. Hetzelfde geldt voor motorvoertuigen van de hulpdiensten, aldus [appellant sub 8].
37.1. De raad stelt dat een doorgang aan de achterzijde van de bebouwing aan de Van de Kasteelestraat behouden blijft. Het is niet noodzakelijk dat de hulpdiensten hier met motorvoertuigen kunnen rijden. De winkel van [appellant sub 8] blijft volgens de raad toegankelijk via de voorzijde aan de Van de Kasteelestraat.
37.2. Niet in geschil is dat de winkel van [appellant sub 8] na realisering van het plan aan de achterzijde bereikbaar blijft via een pad, dat evenwel niet geschikt is voor motorvoertuigen. In zoverre zal de winkel aan de achterzijde als gevolg van het plan minder goed te bereiken zijn. [appellant sub 8] heeft evenwel niet gemotiveerd weersproken dat het niet noodzakelijk is dat de hulpdiensten met motorvoertuigen toegang hebben tot de achterzijde van de winkel. Voorts is niet in geschil dat de winkel van [appellant sub 8] voor motorvoertuigen bereikbaar blijft aan de voorzijde bij de Van de Kasteelestraat en dat de bevoorrading ook langs die weg kan plaatsvinden. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de beoogde herontwikkeling van het winkelcentrum dan aan het belang van [appellant sub 8] bij de bereikbaarheid voor motorvoertuigen van de achterzijde van diens winkel.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
38. Vingerling betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege problemen rond de tijdelijke huisvesting voor ondernemers tijdens de bouw van het winkelcentrum. Zij betoogt allereerst dat de tijdelijke locatie niet geschikt is voor de huisvesting van detailhandel, omdat volgens haar niet aan de brandveiligheidseisen kan worden voldaan en vanwege overlast voor de omgeving door laden en lossen en een gebrek aan parkeerplaatsen. Volgens Vingerling kan daarom geen omgevingsvergunning voor het tijdelijke winkelcentrum worden verleend. Daarnaast stelt Vingerling dat in het tijdelijke winkelcentrum onvoldoende verkoopvloeroppervlak voor haar boek- en kantoorboekhandel beschikbaar zal zijn, zodat zij schade zal lijden. Verder is volgens Vingerling onzeker of haar nog ruimte in het tijdelijke winkelcentrum zal worden aangeboden. In dat verband stelt zij dat geen overeenstemming is bereikt met de gemeente over de verkoop van het bedrijfspand en dat de gemeente te kennen heeft gegeven dat de verwerving van het pand niet meer noodzakelijk is.
38.1. De raad heeft een locatie aan de Sand-Ambachtstraat te ’s-Gravenzande aangewezen als tijdelijk winkelcentrum. Aan de desbetreffende gronden is in het plan de bestemming "Centrum - Voorlopig" toegekend. In het tijdelijke winkelcentrum kunnen bestaande ondernemers gedurende de periode van sloop van het bestaande winkelcentrum en bouw van het nieuwe winkelcentrum worden gehuisvest. Uit artikel 15 van de planregels volgt dat het tijdelijke winkelcentrum een bedrijfsvloeroppervlakte heeft van maximaal 3.000 m2.
38.2. De raad heeft gesteld dat aan de brandveiligheidseisen zal worden voldaan. Vingerling heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat dit niet mogelijk is. Daarnaast is bij de voorbereiding van het plan onderzoek verricht naar de geluidbelasting, de verkeersaantrekkende werking en parkeren bij het tijdelijke winkelcentrum. Volgens de raad zijn voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om aan de parkeerbehoefte te voldoen en heeft het pand voldoende laad- en losvoorzieningen. In hetgeen Vingerling heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad er op voorhand in redelijkheid van moest uitgaan dat vanwege brandveiligheidseisen, milieu- of parkeerhinder geen omgevingsvergunning voor het tijdelijke winkelcentrum zal kunnen worden verleend.
Voor zover Vingerling heeft aangevoerd dat de tijdelijke winkelruimte te klein is voor haar bedrijf, dan wel dat onzeker is of haar tijdelijke winkelruimte zal worden aangeboden, overweegt de Afdeling het volgende. De tijdelijke winkelruimte is volgens de raad beschikbaar voor ondernemers die hiervan gebruik willen maken, maar het gebruik ervan is niet verplicht. Als Vingerling geen gebruik maakt van de tijdelijke locatie, kan zij volgens de raad de exploitatie in het huidige winkelpand voortzetten. Dat voortzetting van de bedrijfsvoering op de huidige locatie tijdens en na de sloop en nieuwbouw van het winkelcentrum - waarin het winkelpand van Vingerling niet wordt betrokken - niet mogelijk is, is niet aannemelijk gemaakt. Reeds hierom bestaat ook in zoverre geen grond voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan heeft kunnen uitgaan.
Het betoog faalt.
Behoefte uitbreiding vloeroppervlak detailhandel
39. [appellant sub 5] en anderen en Vingerling betogen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat behoefte bestaat aan de oppervlakte aan nieuwe winkelruimte waarin het plan voorziet.
39.1. De raad heeft ter zitting gesteld dat uit onder meer de Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland volgt dat de toename van de oppervlakte detailhandel in het kader van de herontwikkeling van het winkelgebied voorziet in een actuele regionale behoefte. [appellant sub 5] en anderen en Vingerling hebben dit niet weersproken. Derhalve faalt het betoog.
Financieel-economische uitvoerbaarheid
40. Vingerling betoogt dat de raad onvoldoende inzicht heeft verschaft in de financiële uitvoerbaarheid van het plandeel met de bestemming "Centrum - 2". In de plantoelichting wordt slechts verwezen naar een samenwerkingsovereenkomst, maar deze is niet met het ontwerp van het plan ter inzage gelegd. Om deze reden kan niet worden nagegaan of bijvoorbeeld sprake is van verboden staatssteun. Daar lijkt sprake van te zijn, nu in de plantoelichting is vermeld dat de samenwerkingsovereenkomst een bepaling bevat die verplicht tot overleg als sprake mocht blijken te zijn van strijd met de regelgeving over staatssteun.
40.1. De raad stelt dat in de plantoelichting voldoende inzicht is gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Van staatssteun is volgens de raad geen sprake, omdat de gemeente met de ontwikkelaars marktconforme afspraken heeft gemaakt en de verkoop van gronden door de gemeente is gebaseerd op een taxatie van een deskundige.
40.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar. Aan dit criterium is in beginsel niet reeds voldaan, indien aannemelijk wordt gemaakt dat staatssteun die plaats heeft of heeft gehad kan worden teruggevorderd. Daarnaast dient ook aannemelijk te worden gemaakt dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg daarvan het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.
40.3. In de plantoelichting staat dat de raad met de ontwikkelende partijen een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd dat de gemeente gronden en onroerende zaken verkoopt aan de ontwikkelaars, welke prijs hiervoor wordt betaald en hoe die prijs tot stand gekomen is. Het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst brengt met zich dat het kostenverhaal van de grondexploitatie is verzekerd. Om die reden heeft de raad afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. In de plantoelichting staat voorts dat de gemeente zich bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst nadrukkelijk rekenschap heeft gegeven van de (Europese) regelgeving met betrekking tot staatssteun en aanbestedingen. De gemeente heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de overeenkomst strijd met deze regelgeving oplevert. Niettemin is in de overeenkomst zekerheidshalve een bepaling opgenomen voor het geval onverhoopt mocht blijken dat dit toch het geval is. In die situatie zullen de gemeente en de ontwikkelaars met elkaar in overleg treden om tot wijziging van de overeenkomst te komen teneinde de geconstateerde strijdigheid weg te nemen, aldus de plantoelichting.
40.4. De Ontwikkelingscombinatie heeft het door Fakton opgestelde rapport "Waardering kernwinkelgebied ’s-Gravenzande" van 11 juni 2013 overgelegd. Hierin staat dat de gemeente met de Ontwikkelingscombinatie afspraken heeft gemaakt over de herontwikkeling van het kernwinkelgebied in 's-Gravenzande die erop neerkomen dat de gemeente de gronden in het plangebied verwerft, een gemeentelijke grondexploitatie voert (bestaande uit onder meer sloop, bouwrijp maken en woonrijp maken van het openbaar gebied) en de bouwrijpe grond verkoopt aan de Ontwikkelingscombinatie die de verdere ontwikkeling zal verzorgen. Voorts is vermeld dat Fakton de bij deze afspraken betrokken gronden heeft getaxeerd op een waarde die lager is dan de koopprijs die de gemeente is overeengekomen met de Ontwikkelingscombinatie. Tevens staat in het rapport dat Fakton verwacht dat de Ontwikkelingscombinatie of elke andere ontwikkelaar het plan kan uitvoeren, omdat beleggers geïnteresseerd zullen zijn in de aankoop van (delen van) het nieuwe winkelprogramma, dat is voorzien op een A1-locatie. Daarnaast verwacht Fakton dat voor de woningen kopers gevonden zullen worden. Mocht de koopwoningmarkt zich in de aankomende jaren niet herstellen, dan ziet Fakton mogelijkheden om de woningen in de huursector te realiseren en te verkopen aan een belegger.
40.5. Vingerling heeft de juistheid van het rapport van Fakton niet bestreden. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan de betrokkenheid van de Ontwikkelingscombinatie niet van doorslaggevende betekenis is en dat één of meerdere andere marktpartijen de realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen - al dan niet in een aangepaste vorm die binnen het plan past - zouden kunnen uitvoeren. Vingerling heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Gelet op de aangehaalde passage uit de plantoelichting bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende inzicht heeft geboden in de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan.
Herhaling zienswijzen Vingerling
41. Vingerling heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Vingerling heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
42. Het beroep van [appellant sub 2] en andere is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft de percelen Vaartplein 9-19 te ‘s-Gravenzande.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, de raad op te dragen om ten aanzien van het vernietigde plandeel met de bestemming "Wonen" met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
43. Het beroep van [appellant sub 2] en andere is voor het overige ongegrond. De beroepen van Keep Smiling en [appellant sub 1], [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], Vingerling en [appellant sub 8] zijn ongegrond. De beroepen van [appellante sub 4] en Driehof en Intrahof zijn, voor zover ontvankelijk, eveneens ongegrond.
44. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat de beroepsgronden falen, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.
Proceskosten
45. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en andere op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van Keep Smiling en [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellante sub 4], [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], Vingerling, [appellant sub 8] en Driehof en Intrahof bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4 A] en M.C.W. [appellante sub 4] Beheer B.V. niet-ontvankelijk, behalve voor zover het is gericht tegen de verhoging ten opzichte van het ontwerpplan van de maximale bouwhoogte voor de woon- en winkeltoren op de hoek van het Marktplein en de Pompe van Meerdervoortstraat te ’s-Gravenzande;
II. verklaart het beroep van Driehof B.V. en Intrahof Gouda B.V. niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door Driehof B.V. en voor zover het is gericht tegen de planregeling voor het kadastrale perceel 5095 ter plaatse van Langestraat 58-60 te ’s-Gravenzande;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en andere gedeeltelijk gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 30 oktober 2012, kenmerk 12-0067087, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft de percelen Vaartplein 9-19 te ’s-Gravenzande;
V. draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van het hiervoor onder IV vermelde planonderdeel en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en andere voor het overige ongegrond;
VII. verklaart de beroepen van [appellant sub 4 A] en M.C.W. [appellante sub 4] Beheer B.V. en Driehof B.V. en Intrahof Gouda B.V., voor zover ontvankelijk, ongegrond;
VIII. verklaart de beroepen van Keep Smiling B.V. en [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], Vingerling B.V. en Jac.-Pim Beheer B.V. en [appellant sub 8 A] en [appellant sub 8 B], handelend onder de naam Top1Toys, ongegrond;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
X. gelast dat de raad van de gemeente Westland aan [appellant sub 2] en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoede, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Jacobs
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
483-717.