NJB 2019/2190:Verjaring van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij: op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing. Indien overeenkomstig de voorschriften in art. 51g lid 1 en lid 3 Sv (in eerste aanleg) of art. 421 lid 1 Sv (in hoger beroep) sprake is van een rechtsgeldige voeging als benadeelde partij, geldt deze voeging als het ‘instellen van een eis’ als bedoeld in art. 3:316 lid 1 BW, waardoor de verjaring van de vordering van de benadeelde partij wordt gestuit. Onjuist is de opvatting dat het ingediende voegingsformulier (nog) geen stuitende werking heeft, zolang het de rechter niet heeft vastgesteld wanneer de verdachte op de hoogte is gekomen van die indiening. Opmerking verdient verder dat art. 3:310 lid 4 BW per 1 april 2013 inhoudt dat indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt een strafbaar feit oplevert waarop de Nederlandse strafwet van toepassing is, de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbare feit heeft begaan, niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen