ABRvS, 29-04-2015, nr. 201405688/1/A2
ECLI:NL:RVS:2015:1385
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29-04-2015
- Zaaknummer
201405688/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1385, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑04‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 september 2013 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om een verklaring van vakbekwaamheid als arts afgewezen.
201405688/1/A2.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], Kosovo
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2014 in zaak nr. SGR 14/1113 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2013 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om een verklaring van vakbekwaamheid als arts afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Molema en mr. R.P.N. Coenraad, beiden werkzaam bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) wordt in die wet onder een andere overeenkomstsluitende staat verstaan: een staat, niet zijnde een lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
Ingevolge het vierde lid wordt in de Wet BIG en de daarop berustende bepalingen onder register een overeenkomstig artikel 3, eerste lid, ingesteld register verstaan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, als - onder meer - arts.
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, wordt de inschrijving geweigerd indien de aanvrager niet voldoet aan de in hoofdstuk III van de Wet BIG bedoelde opleidingseisen.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder b, wordt in afwijking van het in artikel 6, onder a, bepaalde aan een persoon die niet voldoet aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in een register gestelde eisen, inschrijving in het register deswege niet geweigerd, indien hij in het buitenland een door de minister aangewezen getuigschrift heeft verkregen dat geldt als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan vorenbedoelde eisen mag worden afgeleid.
Ingevolge het vijfde lid stelt de minister voor elk daarvoor in aanmerking komend beroep een commissie van deskundigen in, die tot taak heeft hem op zijn verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen inzake de toepassing van artikel 41.
Volgens paragraaf 4.2 van de Circulaire Vakbekwaamheid buitenlands gediplomeerden volksgezondheid van 31 maart 2010 (hierna: de circulaire), gepubliceerd in de Staatscourant 2010, nr. 4923, worden kennis en vaardigheden van buitenlandse artsen getoetst door middel van een assessmentprocedure. Door middel van deze procedure worden kennis en vaardigheden van deze beroepsgroep in twee delen getoetst. Eerst wordt een serie algemene kennis- en vaardighedentoetsen afgenomen. Deze worden gevolgd door de beroepsinhoudelijke toets. De uitslagen van de assessmentprocedure helpen de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid (hierna: CBGV) bij het opstellen van een gewogen advies. Via dit advies geeft het CBGV aan of de aanvrager een vakbekwaamheid heeft die gelijkwaardig is aan die van een in Nederland opgeleide beroepsbeoefenaar, dan wel waar de specifiek de tekorten zijn geconstateerd en hoe deze kunnen worden weggewerkt. Op grond van dit advies neemt de minister vervolgens een besluit.
2. Aan zijn besluit van 27 september 2013, gehandhaafd bij zijn besluit van 21 januari 2014 heeft de minister het advies van de CBGV van 5 augustus 2013 ten grondslag gelegd. Volgens dit advies kan de verklaring van vakbekwaamheid niet worden afgegeven, omdat [appellant] niet bereid is deel te nemen aan de algemene kennis- en vaardighedentoets.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister niet hoefde af te wijken van zijn beleid dat voor de verklaring van vakbekwaamheid door de buitenlands gediplomeerde eerst met succes een assessment dient te worden afgelegd. Hij voert hiertoe aan dat het volgen van een assessment en de andere kostbare procedure achterhaald zijn en dat hij meer dan twintig jaar ervaring heeft als arts in Kosovo.
3.1. Het in de circulaire vervatte beleid dient te worden aangemerkt als samenstel van beleidsregels. Op grond van artikel 4:84, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht diende de minister overeenkomstig de circulaire te handelen, tenzij dat voor [appellant] gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
De circulaire bevat beleid van de minister omtrent de behandeling van aanvragen voor verklaringen van vakbekwaamheid van buitenlands gediplomeerden op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG. Blijkens de circulaire is gebleken dat de daarin beschreven procedure om de vakbekwaamheid vast te stellen goed functioneert.
3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het aan [appellant] is om aan te tonen dat hij voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid. Het beleid van de minister dat aan de hand van een assessment de vakbekwaamheid wordt getoetst is niet onredelijk. De stelling dat deze methode voor het vaststellen van die vakbekwaamheid verouderd is heeft [appellant] niet van argumenten voorzien en kan daarom niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat [appellant] om financiële redenen niet wenst deel te nemen aan het assessment voor zijn rekening en risico dient te blijven. Evenmin kan zijn langdurige werkervaring als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt op grond waarvan de minister van zijn beleid behoorde af te wijken.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
17.