Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen
Artikel 28 [Voorbehouden]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-1988
- Bronpublicatie:
25-10-1980, Trb. 1989, 114 (uitgifte: 21-09-1989, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-1988
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-10-1980, Trb. 1989, 114 (uitgifte: 21-09-1989, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
1.
Iedere Verdragsluitende Staat kan zich, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, het recht voorbehouden de toepassing van artikel 1 uit te sluiten met betrekking tot personen die geen onderdaan van een Verdragsluitende Staat zijn, doch die hun gewone verblijfplaats hebben in een andere Verdragsluitende Staat dan de Staat die het voorbehoud maakt, of die vroeger hun gewone verblijfplaats hebben gehad in de Staat die het voorbehoud maakt, indien geen behandeling op grondslag van wederkerigheid plaatsvindt tussen de Staat die het voorbehoud maakt, en de Staat waarvan de verzoekers om rechtsbijstand onderdaan zijn.
2.
Iedere Verdragsluitende Staat kan zich, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, het recht voorbehouden tot uitsluiting van:
- a)
het gebruik van Engels of Frans, of van beide talen, ingevolge artikel 7, tweede lid;
- b)
de toepassing van artikel 13, tweede lid;
- c)
de toepassing van Hoofdstuk II;
- d)
de toepassing van artikel 20.
Wanneer een Staat een voorbehoud heeft gemaakt:
- e)
ingevolge het tweede lid, onder a, van dit artikel, waarbij het gebruik van zowel Engels als Frans wordt uitgesloten, kan elke andere betrokken Staat dezelfde regel toepassen ten aanzien van de Staat die het voorbehoud heeft gemaakt;
- f)
ingevolge het tweede lid, onder b, van dit artikel, kan elke andere Staat weigeren het tweede lid van artikel 13 toe te passen op personen die onderdaan zijn van de Staat die het voorbehoud heeft gemaakt, of die hun gewone verblijfplaats hebben in die Staat;
- g)
ingevolge het tweede lid, onder c, van dit artikel, kan elke andere Staat weigeren Hoofdstuk II toe te passen op personen die onderdaan zijn van de Staat die het voorbehoud heeft gemaakt, of die hun gewone verblijfplaats in die Staat hebben.
3.
Geen enkel ander voorbehoud is toegestaan.
4.
Iedere Verdragsluitende Staat kan te allen tijde een door hem gemaakt voorbehoud intrekken. Van de intrekking dient kennis te worden gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden. Het voorbehoud houdt op van kracht te zijn op de eerste dag van de derde kalendermaand, volgend op die waarin de kennisgeving is geschied.