GK: bedoeld zal zijn [GG-00-HH] .
HR, 04-07-2017, nr. 16/01363
ECLI:NL:HR:2017:1211
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-07-2017
- Zaaknummer
16/01363
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1211, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑07‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:572, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:572, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1211, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Gewapende overval waarbij een dode is gevallen. Middelen m.b.t. afwijzing getuigenverzoek, afwijzing verzoeken tot het verrichten van nader onderzoek, afwijzing verzoek reden van observatie door de politie van een getuige, betrouwbaarheid verklaring getuige en strafmotivering. HR: art. 80a RO. Samenhang met 16/00865; 16/01127; 16/01291; 16/02161 en 16/02233.
Partij(en)
4 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/01363
NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 februari 2016, nummer 22/000500-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017.
Conclusie 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Gewapende overval waarbij een dode is gevallen. Middelen m.b.t. afwijzing getuigenverzoek, afwijzing verzoeken tot het verrichten van nader onderzoek, afwijzing verzoek reden van observatie door de politie van een getuige, betrouwbaarheid verklaring getuige en strafmotivering. HR: art. 80a RO. Samenhang met 16/00865; 16/01127; 16/01291; 16/02161 en 16/02233.
Nr. 16/01363 Zitting: 4 april 2017 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 22 februari 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens – kort gezegd – medeplichtigheid aan diefstal met geweld, de dood van een ander ten gevolge hebbend, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren.
Er bestaat samenhang met de zaken 16/00865, 16/01127, 16/01291, 16/02161 en 16/02233. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, heeft twaalf middelen van cassatie voorgesteld.
4. Bewezenverklaring, bewijsvoering en verwerping van gevoerde verweren
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“ [medeverdachte 6] op 8 juni 2011 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas inhoudende goederen toebehorende aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 6] en zijn mededader, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het meermalen, met vuurwapens meerdere kogels schieten op in de richting van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welke diefstal met geweld de dood van [betrokkene 1] ten gevolge heeft gehad, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 3 juni 2011 tot en met 8 juni 2011 te Rotterdam opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door details over de verblijfplaats en de bezigheden van [betrokkene 1] te verstrekken aan [medeverdachte 6] .”
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op bewijsmiddelen die in de bijlage bij het verkorte arrest zijn opgenomen dan wel die – blijkens die bijlage – door het hof zijn overgenomen uit het vernietigde vonnis van de rechtbank. Het verkorte arrest houdt met betrekking tot door de raadsman van de verdachte ter zitting gevoerde verweren – en voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang – het volgende in:
“Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft - overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat - kort en zakelijk weergegeven -:
a. de voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd door de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd;
(…)
c. niet kan worden bewezen dat de verdachte informatie verstrekte aan [medeverdachte 2] teneinde [betrokkene 2] te rippen van 50 kilo heroïne. Het telefoonverkeer tussen verdachte en [medeverdachte 2] strekte ertoe [medeverdachte 2] te informeren over verdachtes positie met het oog op de beveiliging van verdachte. In dit kader is door de raadsman betoogd dat de eigen verklaring van de verdachte afgelegd op 7 september 2011 ten overstaan van verbalisanten niet tot het bewijs kan dienen, nu na het bekijken van de audiovisuele registratie is gebleken dat de verdachte anders heeft verklaard dan in het proces-verbaal van verhoor is gerelateerd;
d. het op basis van de historische gegevens telecommunicatie en de verklaring van de verdachte het zeer wel mogelijk is dat [betrokkene 2] de tipgever is geweest in plaats van de verdachte.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt
Betrouwbaarheid van de door de medeverdachte [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen
De verklaring van [medeverdachte 2]
is op 30 augustus 2011 aangehouden. Hij is onder meer op 31 augustus 2011, 1 en 8 september 2011 en 10 oktober 2011 als verdachte gehoord door de politie. Zijn verklaringen houden - kort samengevat het navolgende - in.
De verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) heeft aan [medeverdachte 2] en een ander verteld dat hij op zondag 5 juni 2011 een partij van 120 kilo heroïne heeft opgehaald en deze vervolgens heeft afgegeven aan [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ). [verdachte] heeft hen verder verteld dat hij [betrokkene 2] voor 50 kilo wilde rippen en aan hen gevraagd of zij wilden meedoen. [medeverdachte 2] heeft gezegd niet mee te willen doen, maar de ander bood zich wel aan. [verdachte] heeft aan [medeverdachte 2] gevraagd of hij ter plaatse kon zijn, zodat hij de Engelsman kon aanwijzen aan degenen die de beroving zouden uitvoeren. [medeverdachte 2] kende de Engelsman. In een later stadium heeft [medeverdachte 2] verklaard dat met de ander [medeverdachte 6] wordt bedoeld. Hij heeft dit gezegd toen hij werd geconfronteerd met onderzoeksresultaten en is daar later nooit meer op teruggekomen.
In de middag van 7 juni 2011 is [medeverdachte 2] samen met [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) in de auto van [verdachte] vanaf de Goudse Rijweg naar de Noordmolenstraat in Rotterdam gereden. [verdachte] vroeg [medeverdachte 6] toen nogmaals of hij wilde meedoen met het rippen van [betrokkene 2] . [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn vervolgens op de Noordmolenstraat uitgestapt om tassen te kopen, terwijl [medeverdachte 6] in de auto is blijven zitten.
Op 8 juni 2011 heeft [verdachte] [medeverdachte 2] gebeld met de vraag waar hij een auto kon huren. Later die dag is [medeverdachte 2] [verdachte] en [medeverdachte 6] tegengekomen op de Vlietlaan. [verdachte] heeft [medeverdachte 2] toen verteld dat zowel hijzelf als [betrokkene 2] voor die dag een auto hadden gehuurd en dat hij, [verdachte] , de weg te nemen partij die dag moest ophalen. [verdachte] zei tegen hem en [medeverdachte 6] dat de ripdeal ook die dag moest plaatsvinden. [verdachte] zei [medeverdachte 6] vervolgens dat hij zich moest gaan klaarmaken. Later die middag heeft [verdachte] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij aan [medeverdachte 6] zou laten zien waar het allemaal zou gaan gebeuren. Verder heeft hij tegen [medeverdachte 2] gezegd dat de ripdeal die avond zou plaatsvinden rond 19:30 uur bij de Hoofdweg in Rotterdam.
[medeverdachte 2] is in de avond van 8 juni 2011 niet ter plaatse geweest, maar heeft in de buurt rondgereden met [betrokkene 6] , de neef van de medeverdachte [medeverdachte 6] . Hij heeft telefonisch informatie doorgegeven aan de rippers vanaf het telefoonnummer [06-007] (hierna: [06-007] ). Ook had [medeverdachte 2] het telefoonnummer [06-010] (hierna: [06-010] ) in gebruik. [medeverdachte 2] gaf informatie door die hij kreeg van [verdachte] zoals "over tien minuten zijn ze er" en "over vijf minuten zijn ze er." Ook is hij gebeld door de rippers met de mededeling "er zijn twee auto's. wat moet ik doen." [medeverdachte 2] heeft hierop [verdachte] gebeld en om opheldering gevraagd.
[medeverdachte 2] heeft tot slot verklaard dat [medeverdachte 6] hem vlak voor de diefstal samen met [betrokkene 6] in de omgeving van de Hoofdweg heeft zien rondrijden. Hierop heeft [medeverdachte 6] een sms-bericht gestuurd naar [medeverdachte 2] of [betrokkene 6] , waarop [medeverdachte 2] de verdachte heeft gebeld. [medeverdachte 6] zei toen dat [medeverdachte 2] en [betrokkene 6] moesten wegrijden uit de omgeving.
Oordeel van het hof
Het hof acht de verklaringen van [medeverdachte 2] betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs. Zijn verklaringen zijn in voldoende mate consistent en vinden op belangrijke onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen. Zo is onder meer gebleken dat:
- In de achterbak van de door [betrokkene 2] gehuurde Opel Corsa met het kenteken [AA-00-BB] waarin het slachtoffer [betrokkene 1] zat, is een label van " [...] " aangetroffen behorend bij een wieltas van het merk Enrico Benetti.1 Uit navraag bij de winkel " [...] " aan de Noordmolenstraat te Rotterdam is gebleken dat op 7 juni 2011 twee mannen in de winkel zijn geweest die twee reistassen van het merk Enrico Benetti hebben gekocht.2 Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij op 7 juni 2011 samen met [medeverdachte 2] in opdracht van [betrokkene 2] twee tassen heeft gekocht. Een derde heeft, hen in diens auto naar de winkel gereden.3
- [verdachte] heeft op 8 juni 2011 een Opel Corsa gehuurd met kenteken [II-00-JJ] . Hij heeft verklaard de hele dag in deze auto te hebben gereden. Het kenteken van deze Opel Corsa is die dag om 13:46 en 19:53 uur geregistreerd nabij de plaats delict door camera's van het bedrijf Vialis.4
- De schutter zat als passagier in een zwarte Volkswagen Golf met kenteken [EE-00-FF] . Deze auto is zeer kort na het schietincident in de nabije omgeving van de plaats delict aangetroffen.
- In het linker voorportier van deze Volkswagen Golf is een halfvol flesje Spa aangetroffen. Het DNA-profiel afkomstig uit een monster van de drinkrand van dit flesje komt overeen met het DNA-profiel van de verdachte.
- Op de zitting van de bijrijdersstoel van deze Volkswagen Golf is een gebroken simkaart aangetroffen. Bij deze simkaart hoort het telefoonnummer [06-003] (hierna: [06-003] ). Dit telefoonnummer was zeer waarschijnlijk in gebruik bij de verdachte.
- De telefoonnummers [06-010] en [06-007] (in gebruik bij [medeverdachte 2] ) hebben op 8 juni 2011 tussen 18:54:44 en 19:46:26 uur tezamen negen maal gebeld naar het telefoonnummer [06-003] , waarbij er acht keer een verbinding tot stand is gekomen. Ook is gebleken dat het telefoonnummer [06-008] (hierna: [06-008] ), vermoedelijk in gebruik bij [betrokkene 6] , om 19:34 een sms-bericht heeft ontvangen van [06-003] .
- De telefoonnummers [06-003] , [06-007] , [06-010] en [06-008] hebben kort voor het schietincident gebruik gemaakt van zendmasten in de omgeving van de plaats delict.
- Het telefoonnummer 06- [06-016] in gebruik bij [verdachte] (hierna: [06-016] ) heeft in de avond van 8 juni 2011 tussen 18:29:23 uur en 19:46:55 uur zeven keer contact gehad met het telefoonnummer [06-007] . Daarnaast heeft [verdachte] in de middag en avond van 8 juni 2011 vanaf het telefoonnummer 06- [06-015] (hierna: [06-015] ) meermalen contact gehad met telefoonnummer 06- [06-014] dat bij [betrokkene 2] in gebruik was. Verder zijn de telefoontoestellen voorzien van de telefoonnummers [06-016] en [06-015] op 8 juni 2011 in elkaars directe nabijheid gebleven en hebben zij dezelfde route afgelegd.5
- De moeder van [betrokkene 6] een Opel Astra met kenteken [GG-00-HH] heeft waarvan [betrokkene 6] regelmatig gebruik maakte.6 Deze Opel Astra is op 8 juni 2011 tussen 18:46 en 19:50 meermalen geregistreerd in de nabije omgeving van de plaats delict op camerabeelden van het bedrijf Vialis.7
- Op de camerabeelden van het bedrijf Vialis om 18:38, 18:53, 18:59, 19:52 en 19:53 in de omgeving van de plaats delict, namelijk nabij of in de richting van de Hoofdweg, een Opel Astra is geregistreerd met kenteken [KK-00-LL]1..
(…)
Gelet op het bovenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman ter zake van de betrouwbaarheid en bruikbaarheid (onderdelen a en b) van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] .
Opzet op de informatieverstrekking
Zoals hierboven reeds is overwogen acht het hof de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] betrouwbaar en bruikbaar om tot het bewijs van het de verdachte tenlastegelegde te bezigen. Naar het oordeel van het hof kan mede op grond van die verklaringen wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachtes intentie was om [betrokkene 2] op 8 juni 2011 te rippen van 50 kilo heroïne en dat de informatieverstrekking aan [medeverdachte 2] en via [medeverdachte 2] aan degenen, die de beroving hebben uitgevoerd, hier op was gericht.
Het verweer van de raadsman ten aanzien hiervan wordt dan ook verworpen.
[betrokkene 2] is de tipgever
De stelling van de verdediging dat het op grond van de historische gegevens telecommunicatie en de verklaring van de verdachte zeer wel voorstelbaar is dat [betrokkene 2] en niet verdachte de rippers heeft getipt vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Het hof gaat uit van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] en acht de verklaringen van de verdachte ter zake van zijn eigen betrokkenheid en mogelijke toedracht van de ripdeal ongeloofwaardig, nu die verklaringen geen steun vinden in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder de verklaring van de getuige [verbalisant 5] .
Hetzelfde geldt op gelijke gronden ten aanzien van de stelling dat het telefoonverkeer tussen verdachte en [medeverdachte 2] ertoe strekte [medeverdachte 2] bekend te maken met de positie van verdachte met het oog op diens veiligheid. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Opzet op de diefstal en het gepleegde geweld
Gelet op het gewicht en de aanzienlijke waarde van de partij heroïne acht het hof de kans aanmerkelijk dat bij de diefstal daarvan dwang zou worden uitgeoefend.
Een dergelijke hoeveelheid heroïne wordt immers niet zomaar afgegeven en dus ligt het dreigen met en/of toepassen van geweld in de rede.
Het is naar het oordeel van het hof een feit van algemene bekendheid dat drugstransporten over het algemeen beveiligd worden met behulp van vuurwapens en dat ripdeals doorgaans gepaard gaan met (dreiging met) vuurwapengeweld.
Gelet op de context van deze zaak, waarbij de beroving op de openbare weg vanuit een auto zou plaatsvinden heeft verdachte door op 8 juni 2011 via [medeverdachte 2] informatie te verstrekken aan [medeverdachte 6] , zodat [medeverdachte 6] met de schutter naar en van de locatie kon rijden waar [betrokkene 1] zich met de heroïne bevond, bewust de aanmerkelijke kans op het toepassen van dwang door middel van geweld, inclusief het gebruik van een vuurwapen aanvaard.
1 Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 9 juni 2011 met nr. PL17P0 2011172565-24, p. 807 e.v.
2 Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 9 juni 2011 met nr. PL17F0 2011172565-39, p. 796 e.v.
3 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van de politie Rotterdam-Rijnmond van 14 september 2015, nr. PL14D0 2011172565-219, p. 415-416.
4 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van de politie Rotterdam-Rijnmond van 14 september 2015, nr. PL14D0 2011172565-219, p. 403 e.v. en het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 12 juli 2011 met nr. PL17A0 2011172565-144, p. 186-187.
5 Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 25 augustus 2011 met nr. PL17F0 2011172565-179, p. 229-237 en het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0 2011172565-186, p. 243 en 244 met de daarbij behorende bijlagen.
6 Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 6] van de politie Rotterdam-Rijnmond van 13 september 2011, nr. PL17D0 2011172565-214, p. 633.
7 Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond van 30 juni 2011 met nr. PL17P0 2011172565-58, p. 422 e.v.”
5. Het eerste en het tweede middel
5.1.
De middelen klagen dat het hof het verzoek van de verdediging om [betrokkene 2] en [betrokkene 9] als getuigen ter zitting te horen, ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
5.2.
De verdediging heeft bij appelschriftuur verzocht om deze twee personen ter terechtzitting als getuigen te horen. Dit verzoek is, tezamen met een groot aantal andere onderzoekswensen, door het hof op de regiezitting van 10 september 2014 behandeld. Het hof heeft het verzoek op die zitting afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] wordt afgewezen, nu beide reeds als getuige een uitgebreide verklaring hebben afgelegd tegenover de rechter-commissaris, bij welke gelegenheid de getuige ook door de verdediging is ondervraagd, en niet is gebleken, mede gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing van het verzoek, waarom het noodzakelijk is om hen wederom als getuige te horen en die noodzaak ook overigens niet aannemelijk is geworden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting”
5.3.
De middelen komen tegen deze beslissing op met een weergave van de stellingen die de verdediging “in eerste aanleg en hoger beroep” aan het verzoek ten grondslag zou hebben gelegd, maar daarbij niet concreet aangegeven in welk opzicht de beslissing van het hof en de motivering ervan gebreken vertonen die reden voor cassatie zouden kunnen zijn. Van deugdelijke middelen van cassatie lijkt mij daarom geen sprake. Voor het geval daarover anders mocht worden geoordeeld, merk ik het volgende op.
5.4.
De bedoelde personen zijn in eerste aanleg op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord.2.Maatstaf bij de beoordeling van de verzoeken is daarom ingevolge art. 418 lid 2 Sv – zoals het hof heeft geoordeeld – het noodzakelijkheidscriterium.3.Resteert de vraag of het hof zijn oordeel dat de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken, ontoereikend dan wel onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
5.5.
Ik stel voorop dat het hier niet gaat om getuigenverklaring waarop het bewijs van het bewezenverklaarde in belangrijke mate steunt.4.Nu de middelen de vaststelling van het hof dat beide personen “reeds als getuige een uitgebreide verklaring hebben afgelegd tegenover de rechter-commissaris, bij welke gelegenheid de getuige ook door de verdediging is ondervraagd” niet betwisten en in cassatie hiervan kan worden uitgegaan, lijkt mij dat in een geval als het onderhavige, waarin de verdediging de gelegenheid heeft gehad een getuige te horen en van die gelegenheid effectief gebruik heeft kunnen maken, van haar mag worden verlangd dat zij in haar verzoek aan de rechter om de getuigen op te roepen, gemotiveerd, duidelijk en stellig aangeeft waarom dit noodzakelijk zou zijn voor de volledigheid van het onderzoek.5.Dit in aanmerking genomen, acht ik het geenszins onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak tot het wederom horen van [betrokkene 2] en [betrokkene 9] als getuigen ter zitting niet is gebleken.
5.6.
Zo de middelen deugdelijk zijn, falen zij.
6. Het derde, het vierde, het vijfde en het zesde middel
6.1.
De middelen klagen dat het hof de in deze middelen bedoelde verzoeken van de verdediging tot het doen verrichten van nadere onderzoeken, ten onrechte dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
6.2.
Deze verzoeken, die het hof in het proces-verbaal van de regiezitting van 10 september 2014 aanduidt met de nummers 2 tot en met 5, zijn een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is het noodzakelijkheidscriterium.
6.3.
Het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak om de verzochte onderzoeken te laten verrichten, mede gelet op de motiveringen die aan de verzoeken ten grondslag zijn gelegd, niet is gebleken. Ik zou menen dat de middelen, die dit oordeel van het hof als zijnde onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd bestempelen, doch verder in het midden laten waarom zulks het geval is, geen middelen van cassatie zijn in de zin der wet.
6.4.
Van een onjuiste rechtsopvatting getuigt het oordeel van het hof, nu het bij de beoordeling van de verzoeken de toe te passen maatstaf heeft gehanteerd, in ieder geval niet. De toelichtingen op de middelen bevatten verder – wat de middelen 3 en 4 betreft – enkel stellingen van feitelijke aard en – wat de middelen 5 en 6 betreft – niet meer dan een herhaling van hetgeen door de verdediging op enig moment zou zijn aangevoerd. Mij wordt niet duidelijk waarom het hof hieraan te kort heeft gedaan, door te oordelen dat uit het aangevoerde niet blijkt dat de verzochte onderzoeken noodzakelijk zijn voor de beslissingen die het in de zaak dient te geven.
7. Het zevende middel
7.1.
Het middel klaagt dat het hof het verzoek van de verdediging om kennis te nemen van de reden van observatie door de politie van de getuige [betrokkene 2] op 10 juni 2011 (door het hof in het proces-verbaal van de regiezitting van 10 september 2014 aangeduid als verzoek nummer 6), ten onrechte, dan wel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
7.2.
Dit verzoek van de verdediging om – zo begrijp ik en wordt ook in het middel gesteld – processtukken aan het dossier toe te voegen, betreft eveneens een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Ook hier geldt dus dat bij de beoordeling van het verzochte het noodzakelijkheidscriterium moet worden gehanteerd.
7.3.
Ik merk op dat de ‘onbegrijpelijke overwegingen van het hof’ waarop het middel doelt, door het hof niet ten grondslag zijn gelegd aan zijn oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen. Ook ten aanzien van dit verzoek heeft het hof geoordeeld dat, mede gelet op de onderbouwing daarvan, de noodzaak ervan niet is gebleken. Dit oordeel acht ik, ook in het licht van hetgeen de raadsman naar aanleiding van de door de voorzitter aan hem gestelde vraag “in welke context informatie daaromtrent van belang is in de zaak tegen de verdachte” heeft aangevoerd (namelijk “dat [betrokkene 2] door justitie wordt afgeschermd of beschermd. De indruk bestaat dat hij bewust uit het onderzoek wordt gehouden”) niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
7.4.
Voor zover al in het middel een duidelijk omschreven klacht kan worden ontwaard die betrekking heeft op de afwijzing van het bedoelde verzoek, faalt het.
8. Het achtste middel
8.1.
Het middel klaagt het hof het door de verdediging gevoerde verweer dat de verklaringen van [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
8.2.
Het middel mist, gelet op de onder 4.2 weergegeven overweging van het hof, evident feitelijke grondslag voor zover het klaagt dat het hof zonder enige onderbouwing heeft geoordeeld dat het de – als bewijsmiddel gebruikte – verklaringen die [medeverdachte 2] op 31 augustus, 1 september, 8 september en 10 oktober 2011 bij de politie heeft afgelegd betrouwbaar acht. Anders dan het middel klaarblijkelijk voor ogen heeft, hoeft het hof niet op elk detail van een gevoerd verweer in te gaan. Aangezien de steller van het middel verder ook niet aangeeft waarom de door het hof gegeven motivering in het licht van de door de verdediging gesignaleerde ongerijmdheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van [medeverdachte 2] onvoldoende is, treft het middel geen doel.
9. Het negende, het tiende middel en het elfde middel
9.1.
De middelen klagen over de motivering van de bewezenverklaarde ‘medeplichtigheid’.
9.2.
In het bijzonder behelzen zij de klacht dat uit de bewijsvoering van het hof niet kan volgen dat de verdachte ‘ten behoeve van’ de diefstal met geweld (de ripdeal) de bewezenverklaarde informatie heeft verstrekt aan [medeverdachte 2] , dat hij met die informatieverstrekking opzet had op de gepleegde diefstal en of opzet had op het daarbij gepleegde geweld.
9.3.
Deze middelen zijn gezien de bewijsvoering van het hof evident kansloos. Voor zover het tiende middel berust op de opvatting dat de informatieverstrekking aan [medeverdachte 2] geen medeplichtigheid kan opleveren omdat niet blijkt dat deze [medeverdachte 2] door het hof als (mede)pleger van de ripdeal is aangemerkt, faalt het middel omdat die opvatting onjuist is, aangezien ook indirecte medeplichtigheid onder art. 48 Sr valt.
10. Het twaalfde middel
10.1.
Het middel klaagt over de motivering van de aan de verdachte opgelegde straf.
10.2.
Geklaagd wordt over ’s hofs overweging dat het opleggen van een zwaardere straf aan de verdachte dan aan [medeverdachte 2] passend en geboden is, in aanmerking genomen dat hij initiatief heeft genomen voor het uitvoeren van de beroving. Volgens de steller van het middel is deze overweging onbegrijpelijk, aangezien deze door het hof in aanmerking genomen omstandigheid niet uit de bewijsvoering van het hof noch anderszins blijkt.
10.3.
Daargelaten dat voldoende is dat de feiten en omstandigheden die het hof in de strafmotivering betrekt uit het verhandelde ter terechtzitting blijken, faalt het middel reeds omdat de klacht zijn weerlegging vindt in de door het hof als bewijsmiddel gebezigde verklaringen van [medeverdachte 2] .
11. Voor zover de middelen zich voor bespreking lenen omdat zij aan de daaraan te stellen eisen voldoen, zijn zij klaarblijkelijk ongegrond. Zij rechtvaardigen daarom geen behandeling in cassatie, zodat het beroep op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
12. Deze conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑04‑2017
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 18 januari 2012 en het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 10 december 2012, i.h.b. p. 15.
Zie ook HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.48.
Zie voor het gebruik van de verklaring van [betrokkene 2] bewijsmiddel 8. Van [betrokkene 9] is geen verklaring voor het bewijs gebruikt. Het is de vraag of [betrokkene 9] überhaupt een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd die tot bewijs kon dienen. De verdediging wilde [betrokkene 9] horen ten einde de betrouwbaarheid van de verklaringen [betrokkene 2] te toetsen. Het gaat, als ik het goed zie, vooral om het vluchtverhaal van [betrokkene 2] waarover [betrokkene 9] zou kunnen verklaren. Kennelijk ging het de verdediging erom dat uit de verklaringen van [betrokkene 9] wellicht zou kunnen blijken dat [betrokkene 2] onbetrouwbaar verklaart. In dat geval zou [betrokkene 9] een getuige zijn die ‘in het voordeel’ van de verdachte kan verklaren en volgt daaruit logischerwijs dat zijn verklaringen niet als bewijsmiddel zijn gebruikt. De vraag of ’s hofs afwijzing van het verzoek om [betrokkene 9] te horen strijd met art. 6 lid 3 EVRM oplevert, komt hier, gelet op hetgeen ik verder onder 5.5 concludeer, niet aan de orde.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.8.