Rb. Amsterdam, 04-10-2018, nr. 7171134 KK EXPL 18-793
ECLI:NL:RBAMS:2018:7055
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
04-10-2018
- Zaaknummer
7171134 KK EXPL 18-793
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:7055, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 04‑10‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑10‑2018
Inhoudsindicatie
ex-partners, huurovereenkomst, contractuele medehuurders, vrouw wil urgentieverklaring, vordering tot medewerking van man aan eenzijdige opzegging dan wel vonnis in de plaats van opzegging door man
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7171134 KK EXPL 18-793
vonnis van: 4 oktober 2018
func.: 811
vonnis van de kantonrechterkort geding
I n z a k e
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
nader te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. Z. Taspinar,
t e g e n
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: de man,
gemachtigde: mr. J.M. Kers.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 31 augustus 2018, met producties, heeft de vrouw een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 20 september 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De vrouw is verschenen, vergezeld door mr. M.J.N. Koek, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Ook de man is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Partijen hebben op voorhand (nadere) stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mr. Kers mede aan de hand van een pleitnotitie. Na verder debat is besloten de zaak aan te houden.
Bij fax van 1 oktober 2018 heeft mr. Kers laten weten dat geen oplossing is bereikt.
Daarop is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Uitgangspunten
1.1.
Partijen hadden een affectieve relatie.
1.2.
Vanaf 6 november 2014 huren partijen samen de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) van Vesteda Investment Management B.V. (hierna: verhuurder) voor een maandelijkse aanvang huurprijs van € 705,00. Artikel 17 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst bepaalt dat een contractuele medehuurder de huurovereenkomst slechts samen met de andere huurder door opzegging kan beëindigen.
1.3.
Op [geboortedatum] 2017 is de zoon van partijen geboren: [naam zoon] .
1.4.
Vanwege onderlinge spanningen in de relatie is met ingang van mei 2017 begeleiding door Jeugdbescherming opgestart.
1.5.
In november 2017 is de man een kort geding procedure begonnen tegen de vrouw, waarin hij heeft verzocht om vaststelling van een omgangsregeling.
1.6.
Op 18 december 2017 heeft een incident tussen partijen plaatsgevonden, als gevolg waarvan de vrouw aangifte tegen de man heeft gedaan van mishandeling en bedreiging. Bij brief van 19 december 2017 heeft de officier van justitie aan de man medegedeeld de zaak te seponeren.
1.7.
Na dit incident voelde de vrouw zich niet meer veilig in de woning en verblijft zij met [naam zoon] in een blijf van mijn lijf huis. De vrouw heeft op 30 december 2017 de huur van de woning opgezegd.
1.8.
De man is in de woning blijven wonen.
1.9.
Bij kort geding vonnis van 20 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vrouw veroordeeld om mee te werken aan een omgangsregeling, waarbij de man één keer in de week één uur onder begeleiding omgang heeft met [naam zoon] .
1.10.
De vrouw komt in aanmerking voor een sociale huurwoning.
1.11.
In de Beleidsregels urgenties van het college van burgemeester en wethouders van 6 maart 2018 is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
5. Urgentiecategorie Blijf-groep (…)
De aanvraag van urgentie voor mensen die verblijven in een instelling voor tijdelijke opvang van slachtoffers van huiselijk geweld (…), wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden, (…)
Daarnaast moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:
(…)
c. Voorliggende voorzieningen moeten door de aanvrager zijn benut, waaronder mogelijkheid om zich als medehuurder te laten erkennen en op basis van het huurrecht de voormalige gezamenlijke woning op te eisen; (…)”
1.12.
De verhuurder heeft de vrouw uiteindelijk medegedeeld dat zij alleen eenzijdig de huurovereenkomst mocht opzeggen als door verhuurder vastgesteld kan worden dat de man in staat is alleen de financiële lasten van de woning te kunnen dragen.
1.13.
De man had een WW-uitkering en per 8 mei 2018 is hem een Ziektewetuitkering toegekend.
1.14.
Bij e-mailbericht van 19 september 2018 heeft de verhuurder de gemachtigde van de man bericht niet in te stemmen met eenzijdige opzegging door de vrouw, aangezien de man volgens verhuurder niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor het gehuurde.
Geschil
2. De vrouw vordert dat kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat:
2.1.
de man binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn volledige medewerking dient te verlenen aan de eenzijdige opzegging van de vrouw van de woning door onder meer de eenzijdige opzegging te ondertekenen en alle benodigde en vereiste financiële documenten te overleggen aan zowel de verhuurder als aan de vrouw, op straffe van een dwangsom;
2.2.
voor het geval de man niet binnen de gestelde termijn zal meewerken aan het eenzijdig opzeggen van de vrouw van de huurwoning, de huurovereenkomst zal worden opgezegd waarbij het vonnis in plaats zal treden van de vereiste medewerking van de man aan het opzeggen van de woning;
2.3.
de man wordt veroordeeld in de proceskosten.
3. De vrouw stelt hiertoe dat zij niet meer in de woning met de man kan wonen, het verblijf in het blijf van mijn lijfhuis tijdelijk is en niet goed voor [naam zoon] , zij een urgentie nodig heeft om spoedig een andere (sociale) huurwoning te vinden en zij deze alleen kan krijgen als de man meewerkt aan haar eenzijdige opzegging, dan wel de huurovereenkomst met haar samen opzegt.
4. De man voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.
Beoordeling
5. Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat zij niet langer samen in één woning kunnen leven. De vrouw en [naam zoon] wonen thans in een blijf van mijn lijfhuis, waarvan voldoende aannemelijk is gemaakt dat dit tijdelijk is en dat het beter is voor de vrouw en [naam zoon] om zo snel mogelijk weer zelfstandig te gaan wonen. Met de overgelegde beleidsregels (zie 1.11) is voldoende aannemelijk geworden dat de Gemeente [naam gemeente] geen urgentie verleent voor een zelfstandige sociale huurwoning als de vrouw de huur van de onderhavige woning niet heeft opgezegd. De vrouw is immers, net zoals de man, niet in staat om alleen de financiële lasten van de woning te dragen en kan zij dus niet de woning voor haar zelf opeisen. Conclusie is dan ook dat zij om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen de huidige huurovereenkomst dient op te zeggen, hetgeen thans niet door verhuurder wordt toegestaan. Zij heeft dan ook, anders dan de man aanvoert, voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
6. In dit kort geding dient voorts te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van de vrouw in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
7. Na de mondelinge behandeling hebben partijen getracht om met tussenkomst van de verhuurder alsnog tot een minnelijke regeling te komen, maar de verhuurder heeft per 1 oktober 2018 per e-mailbericht aan de gemachtigden van partijen medegedeeld dat zij een eenzijdige huuropzegging van de vrouw niet accepteert omdat de man niet voldoende financiële waarborg biedt. De verhuurder heeft daarbij bericht dat partijen daarom alleen gezamenlijk de huurovereenkomst kunnen opzeggen. Hieruit wordt geconcludeerd dat de man na dagvaarding inmiddels heeft meegewerkt aan eenzijdige opzegging door onder meer zijn financiële gegevens te verstrekken (maar dat dit niet tot instemming van de verhuurder met de eenzijdige opzegging heeft geleid), zodat de vrouw bij haar eerste vordering geen belang meer heeft en deze wordt afgewezen. De kantonrechter begrijpt dat de voorwaarde waaronder de tweede vordering is ingesteld, daarmee is ingetreden.
8. Hoewel de man ter zitting heeft gesteld dat zijn financiële positie in de komende maanden waarschijnlijk zal verbeteren omdat hij dan weer een baan zal hebben gevonden, wordt geoordeeld dat het belang van de vrouw (en [naam zoon] , die bij haar woont) om met een urgentie op korte termijn een zelfstandige woning te kunnen krijgen, zwaarder weegt dan dat van de man om in de woning te blijven wonen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de man zijn stelling dat hij binnen afzienbare tijd weer inkomsten uit werk zal hebben, niet nader heeft toegelicht en hij nu een uitkering ontvangt op basis waarvan hij niet in staat is om zelfstandig de maandelijkse huurpenningen te betalen. De verwachting is dan ook dat een bodemrechter zal oordelen dat de man moet meewerken aan gezamenlijk opzegging van de huurovereenkomst. De tweede vordering is dan ook toewijsbaar.
9. Nu partijen ex-partners zijn, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd als na te melden.
BESLISSING
De kantonrechter:
bepaalt dat indien de man niet binnen drie dagen meewerkt aan de gezamenlijk opzegging van de huurovereenkomst, dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de man aan het (gezamenlijk) opzeggen van de huurwoning;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder der partijen zijn/haar eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.