Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2013/36/EU betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG
Artikel 104 ter Richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1619 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1619)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1619 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1619)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Op grond van de strategieën en procedures als bedoeld in artikel 73 stellen de instellingen hun intern kapitaal vast op een passend niveau dat voldoende hoog ligt om alle risico's waaraan een instelling blootstaat te dekken en ervoor te zorgen dat het eigen vermogen van de instelling de potentiële verliezen ten gevolge van stressscenario's kan absorberen, met inbegrip van die welke in de stresstest als bedoeld in artikel 100 zijn aangewezen.
2.
De bevoegde autoriteiten toetsen regelmatig het niveau van het intern kapitaal dat in overeenstemming met lid 1 van dit artikel door elke instelling is vastgesteld als onderdeel van de toetsingen en evaluaties die overeenkomstig de artikelen 97 en 101 zijn verricht, met inbegrip van de resultaten van de in artikel 100 bedoelde stresstests.
Op grond van die toetsing bepalen de bevoegde autoriteiten voor elke instelling het algemene niveau van eigen vermogen dat zij passend vinden.
3.
De bevoegde autoriteiten delen hun richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen aan de instellingen mee.
De richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen hebben betrekking op het eigen vermogen boven het relevante bedrag aan eigen vermogen dat is vereist op grond van de delen drie, vier en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013, hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402, artikel 104, lid 1, punt a), en artikel 128, punt 6, van deze richtlijn of op grond van artikel 92, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013, naargelang het geval, dat nodig is om het algemene niveau van het eigen vermogen te bereiken dat de bevoegde autoriteiten passend vinden op grond van lid 2 van dit artikel.
4.
De richtsnoeren van de bevoegde autoriteiten inzake aanvullend eigen vermogen op grond van lid 3 van dit artikel zijn instellingsspecifiek. De richtsnoeren kunnen betrekking hebben op risico's die worden ondervangen door het aanvullend-eigenvermogensvereiste dat op grond van artikel 104, lid 1, punt a), is opgelegd voor zover het gaat over aspecten van die risico's die nog niet onder dat vereiste vallen.
4 bis.
Indien een instelling aan de output floor wordt gebonden, kan haar bevoegde autoriteit haar aan die instelling meegedeelde richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen toetsen om te waarborgen dat haar kalibratie passend blijft.
5.
Eigen vermogen dat wordt gebruikt om te voldoen aan de overeenkomstig lid 3 van dit artikel meegedeelde richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen voor het ondervangen van andere risico's dan het risico van buitensporige hefboomwerking, mag niet worden gebruikt om te voldoen aan:
- a)
de eigenvermogensvereisten, bedoeld in artikel 92, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- b)
het vereiste van artikel 104 bis van deze richtlijn dat door de bevoegde autoriteiten wordt opgelegd om andere risico's dan het risico van buitensporige hefboomwerking te ondervangen en het gecombineerde buffervereiste.
Eigen vermogen dat wordt gebruikt om te voldoen aan de overeenkomstig lid 3 van dit artikel meegedeelde richtsnoeren inzake aanvullend eigen vermogen voor het ondervangen van het risico van buitensporige hefboomwerking, mag niet worden gebruikt om te voldoen aan het eigenvermogensvereiste, bedoeld in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, het vereiste van artikel 104 bis van deze richtlijn dat door de bevoegde autoriteiten wordt opgelegd om het risico van buitensporige hefboomwerking te ondervangen en het hefboomratiobuffervereiste, bedoeld in artikel 92, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013.
6.
Indien een instelling voldoet aan de relevante eigenvermogensvereisten als bedoeld in de delen drie, vier en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402, geven het relevante aanvullend-eigenvermogensvereiste, bedoeld in artikel 104, lid 1, punt a), van deze richtlijn en, indien van toepassing, het gecombineerde buffervereiste of het hefboomratiobuffervereiste, bedoeld in artikel 92, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013, bij niet-naleving van de in lid 3 van dit artikel bedoelde richtsnoeren geen aanleiding tot de in artikel 141 of 141 ter van deze richtlijn bedoelde beperkingen.