Het onderzoek ter terechtzitting was op 12 juni 2007 echter al aangevangen en op 23 oktober 2007 hervat.
HR, 12-05-2009, nr. 08/01846 H
ECLI:NL:HR:2009:BH5247
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-05-2009
- Zaaknummer
08/01846 H
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BH5247
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH5247, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑05‑2009; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH5247
ECLI:NL:PHR:2009:BH5247, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH5247
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Gegrondverklaring van de aanvrage tot herziening op gronden als vermeld in conclusie AG, alsmede o.g.v. resultaten van het nader verrichtte oz.
12 mei 2009
Strafkamer
Nr. 08/01846 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Haarlem van 20 april 2007, nummer 15/501502-06 en 15/500373-06 (TUL), ingediend door mr. O.M. Karam, advocaat te Amsterdam, namens
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvraagster ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest en met verbeurdverklaring zoals in het vonnis omschreven. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en primair de tenaamstelling van het vonnis van de Rechtbank van 20 april 2007 en van het arrest van het Hof van 23 oktober 2007 aldus zal wijzigen dat daarin als verdachte wordt genoemd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], subsidiair dat de Hoge Raad de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
De in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 12 vermelde gegegevens, met inbegrip van de resultaten van het nader verrichte onderzoek, geven steun aan de stelling dat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd ten onrechte op naam van de aanvraagster is gesteld. Die situatie moet gelijk worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken (vgl. HR 19 juni 2007, LJN BA0427). Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Rechtbank, als zij met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van de aanvraagster zou zijn gekomen. De aanvrage is dus gegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 20 april 2007;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 mei 2009.
Conclusie 03‑03‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvraagster]
1.
Aanvraagster van herziening is bij uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam op 23 oktober 2007 evenals het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van 20 april 2007 van de rechtbank Haarlem, vestiging Schiphol. De rechtbank heeft aanvraagster in dat vonnis voor ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact. Tevens heeft de rechtbank een aantal goederen verbeurd verklaard, een en ander zoals in het vonnis vermeld. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van de niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf van 161 dagen gelast, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem d.d. 1 mei 2006.
2.
Namens aanvraagster heeft mr. O.M. Karam, advocaat te Amsterdam, herziening gevraagd van het onherroepelijke vonnis van de rechtbank.
3.
De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Aangevoerd wordt dat een ander bij haar aanhouding de persoonsgegevens van aanvraagster heeft opgegeven.
4.
Uit de stukken van het geding blijkt dat op 18 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een persoon is aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Gebleken is dat deze persoon, die opgaf te zijn [aanvraagster], wonende te [woonplaats], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], bolletjes had geslikt. Deze persoon is vervolgens in verzekering gesteld en in voorlopige hechtenis genomen in afwachting van het vonnis en het daaropvolgende hoger beroep, ingesteld namens de verdachte en vervolgens door de officier van justitie. Dit hoger beroep is echter blijkens de akte intrekking rechtsmiddel van 22 oktober 20071. door de raadsman van de verdachte ingetrokken en omdat het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep een zogenaamd volgappèl betrof zijn zowel verdachte als het openbaar ministerie door het hof niet-ontvankelijk verklaard.
5.
Blijkens de stukken heeft aanvraagster een brief ontvangen, gedateerd op 25 maart 2008, waarin zij wordt verzocht zich op 21 april 2008 bij de penitentiaire inrichting ter Peel te melden ter executie van de door de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem opgelegde gevangenisstraf van 241 dagen.
6.
Aanvraagster heeft gegronde vrees dat degene die op haar paspoort heeft gereisd zich voor haar heeft uitgegeven en op haar naam is veroordeeld. Ter staving van deze stelling is bij de aanvrage een brief van de landsadvocaat overgelegd, inhoudende dat volgens de officier van justitie mr. A. Peters een persoonsverwisseling ter zake van het vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 20 april 2007 niet kan worden uitgesloten en dat aanleiding is geweest om in afwachting van de uitkomst van het herzieningsverzoek de executie van de nog openstaande gevangenisstraf op te schorten.
7.
De stukken van het geding bevatten de volgende aanwijzingen voor een persoonverwisseling:
- —
een proces-verbaal van 20 november 2006, alsmede een proces-verbaal van aanhouding van 18 november 2006 inhoudende de aanleiding voor de aanhouding van de persoon die opgaf te zijn [aanvraagster], te weten een op 17 november 2006 ontvangen Meld Misdaad Anoniem melding dat [betrokkene 1] bolletjes heeft geslikt en op 18 november 2006 met een vlucht van Iberia aankomt op Schiphol, en inhoudende de constatering op grond van politiegegevens dat een persoon genaamd [betrokkene 1] beschikt over een aantal aliasnamen, waaronder [aanvraagster].
- —
een emailwisseling waaruit blijkt dat het openbaar ministerie naar aanleiding van berichten van de reclassering en de sociale dienst, na de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en nog voordat de rechtbank uitspraak zou doen, al het vermoeden heeft dat er wellicht sprake is van een persoonsverwisseling.
- —
een verschil in handtekeningen tussen de handtekening op het paspoort dat op naam staat van [aanvraagster] en de handtekeningen onder het proces-verbaal van verhoor van 28 november 2006 afkomstig van de aangehouden persoon die opgaf te zijn [aanvraagster].
8.
Naar aanleiding van de aanvrage is aan het College van Procureurs-Generaal verzocht een nader onderzoek te doen verrichten. De stukken van dat nader onderzoek zijn begin februari 2009 ontvangen.
9.
Uit de stukken blijkt dat de Koninklijke marechaussee, naar aanleiding van een melding van een medewerkster van de reclassering dat zich bij haar een vrouw had gemeld met dezelfde personalia als de op 18 november 2006 op Schiphol aangehouden persoon, op verzoek van het openbaar ministerie reeds in 2007 een onderzoek heeft uitgevoerd naar de identiteit van de persoon die veroordeeld is in deze zaak. Uit de stukken van dit onderzoek blijkt het navolgende.
10.
Op 20 mei 2007 is bij de op 18 november 2006 op Schiphol aangehouden persoon, die op dat moment nog in hechtenis zat, een dactyloscopisch signalement opgenomen en verstuurd naar de Dienst Nationale Recherche Informatie te Zoetermeer, teneinde deze te vergelijken met de vingerafdrukken in het zogenaamde HAVANK systeem. Het afgenomen dactyloscopische signalement kwam in het bestand voor ten name van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], met de Franse nationaliteit.
11.
Onderzoek op 7 mei 2007 naar de paspoortaanvragen op naam van [aanvraagster] heeft uitgewezen dat op 19 juli 2005 een Nederlands paspoort, voorzien van nummer [001] is verstrekt. Dit paspoort had de persoon die op 18 november 2006 is aangehouden in haar bezit.
Uit het politiesysteem BPS is bovendien in april 2007 een mutatie opgemaakt inhoudende dat [aanvraagster] een nieuw paspoort had laten maken met de foto van ene [betrokkene 2] en vervolgens het paspoort ter beschikking heeft gesteld aan [betrokkene 2] om haar naar Suriname te laten gaan. Twee medewerkers van het bureau falsificaten Koninklijke Marechaussee Schiphol hebben op 10 mei 2007 onafhankelijk van elkaar verklaard dat de op 18 november 2006 aangehouden persoon — welke in tegenwoordigheid aanwezig was — en de foto afgebeeld op de paspoortaanvraag een en dezelfde persoon zijn. Op 23 mei 2007 heeft aanvraagster tot herziening verklaard, voor zover van belang, dat zij het laatste paspoort dat zij in bezit had heeft uitgeleend aan ene [betrokkene 2], wier familienaam [betrokkene 1] is en dat zij dit paspoort heeft aangevraagd en verkregen op haar eigen naam met de pasfoto van [betrokkene 2], hetgeen zij na het tonen van een fotokopie van paspoort voorzien van nummer [001] heeft bevestigd.
12.
Op 23 mei 2007 is bij aanvraagster een dactyloscopisch signalement afgenomen en verstuurd naar de Dienst Nationale Recherche Informatie te Zoetermeer, teneinde dit te vergelijken met de vingerafdrukken in het zogenaamde HAVANK systeem. Het afgenomen dactyloscopische signalement kwam in het bestand voor ten name van [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], met de Nederlandse nationaliteit. Het dactyloscopisch signalement komt overeen met het opgestuurde dactyloscopisch signalement van 23 mei 2007 en derhalve niet met het dactyloscopisch signalement van de op 18 november 2006 op Schiphol aangehouden persoon.
13.
Uit het voorgaande volgt dat, gegeven de uitkomsten van het dactyloscopisch onderzoek, voldoende aanknopingspunten bestaan om te stellen dat er sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
14.
De hiervoor genoemde omstandigheden wekken derhalve het ernstig vermoeden dat de aanvraagster niet degene is die op 18 november 2006 op Schiphol is aangehouden en dat de rechter de aanvraagster zou hebben vrijgesproken indien hij met deze omstandigheden rekening had kunnen houden.
15.
Uit het verrichte onderzoek komt naar mijn mening voldoende vast te staan dat niet aanvraagster maar [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], 18 november 2006 op Schiphol is aangehouden en op 20 april 2007 op tegenspraak door de rechtbank Haarlem is veroordeeld. Het bewandelen van de weg van art. 467, eerste lid Sv, lijkt aangewezen. Ik wil de Hoge Raad evenwel in overweging geven een andere weg in te slaan die materieel gezien tot minstens hetzelfde resultaat leidt. De traditionele procedure kan niet anders dan tot een vrijspraak leiden. Dat betekent dat [aanvraagster] voorlopig de dans ontspringt, terwijl zij toch met cocaïne op Schiphol is aangehouden, op tegenspraak is veroordeeld en het hoger beroep tegen het vonnis heeft ingetrokken. Wil zij strafrechtelijk ter verantwoording worden geroepen dan zullen weer nieuwe stappen gezet moeten worden. Als de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof in dier voege zou verstaan dat daarin telkens als verdachte wordt genoemd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] en niet aanvraagster, waarbij ervan mag worden uitgegaan dat de documentatie van beiden in deze zin zal worden aangepast, worden twee vliegen in één klap geslagen. Aanvraagster is van deze Opiumwetzaak af en zelfs op een meer afdoende wijze dan wanneer deze zaak in haar documentatie geregistreerd blijft zij het met als afloop een vrijspraak, en degene van wie inmiddels wel vaststaat dat zij het tenlastegelegde heeft begaan krijgt het vonnis op naam waarvoor zij ook op tegenspraak is veroordeeld.
Het nadeel aan dit voorstel zou kunnen zijn dat aldus voor [aanvraagster] de mogelijkheid wordt afgesneden om alsnog openheid van zaken te geven. Wellicht zou zij zich anders in haar strafzaak hebben opgesteld als vanaf het begin af aan over haar identiteit duidelijkheid had bestaan. Maar de keuze om openheid van zaken te geven heeft voor haar steeds bestaan, maar zij heeft volhard bij haar valse identiteit.
Aangezien ik wel begrijp dat mijn voorstel een breuk betekent met de traditie zal ik Uw Raad subsidiair voorstellen de bekende weg te volgen.
16.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en primair de tenaamstelling van het vonnis van de rechtbank van 20 april 2007 en van het arrest van het hof van 23 oktober 2007 aldus zal wijzigen dat daarin als verdachte wordt genoemd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], subsidiair dat de Hoge Raad de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv, is voorzien.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2009