Rb. Rotterdam, 16-07-2021, nr. 9077217
ECLI:NL:RBROT:2021:6908
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
16-07-2021
- Zaaknummer
9077217
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:6908, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 16‑07‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 16‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Bedrijfsruimte. In reconventie huurkorting van 50% gevorderd. Huurder heeft nagelaten de mogelijke financiële gevolgen van de coronacrisis met stukken te onderbouwen. Ontbinding en ontruiming toegewezen. Geen toepassing terme de grâce.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9077217 \ CV EXPL 21-9326
uitspraak: 16 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[persoon A] , h.o.d.n. [bedrijf A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.D. Winter.
Partijen worden hierna aangeduid als “Havensteder” respectievelijk “ [persoon A] ”.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
- -
het exploot van dagvaarding van 8 maart 2021, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie;
- -
het tussenvonnis van 3 mei 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Namens de gemachtigde van Havensteder is verschenen mevrouw [persoon B] . [persoon A] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen (de rechtsvoorgangster van) Havensteder als verhuurder en [persoon A] als huurder bestaat vanaf 15 mei 1992 een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de Watergeusstraat 199 te Rotterdam (hierna: het gehuurde). Het gehuurde heeft de bestemming van opslagruimte.
2.2.
Uit hoofde van de huurovereenkomst is [persoon A] maandelijks aan Havensteder bij vooruitbetaling huurpenningen verschuldigd, laatstelijk bedragend € 350,61.
3. De vordering in conventie
3.1.
Havensteder heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
i. de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
ii. [persoon A] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen;
iii. [persoon A] te veroordelen om aan Havensteder te betalen een bedrag van € 2.764,14 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand maart 2021 en € 247,15 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede de wettelijke rente over voornoemde hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
iv. [persoon A] te veroordelen om aan Havensteder een bedrag van € 350,61 per maand te betalen per maand of gedeelte daarvan dat [persoon A] het gehuurde na 31 maart 2021 in gebruik zal houden;
v. [persoon A] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Havensteder.
3.2.
Aan haar vordering heeft Havensteder – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[persoon A] is ondanks aanmaning en sommatie in gebreke gebleven met de tijdige betaling van de verschuldigde huur en heeft tot en met de maand maart 2021 een huurachterstand van € 2.764,14 laten ontstaan. Havensteder is op grond van deze tekortkoming gerechtigd de ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van het gehuurde te vorderen.
3.2.2.
Door de wanbetaling van [persoon A] zag Havensteder zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Havensteder vordert van [persoon A] vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 247,15.
4. Het verweer in conventie
4.1.
Het verweer van [persoon A] strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Havensteder, dan wel tot afwijzing van al haar vorderingen, met veroordeling van Havensteder in de proceskosten, waaronder de kosten van de gemachtigde. Daaraan heeft [persoon A] – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
4.2.
De door Havensteder gestelde huurachterstand rechtvaardigt allerminst ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [persoon A] verzoekt de kantonrechter een terme de grâce toe te passen, gelet op de duur van de huurovereenkomst (bijna 21 jaar), het feit dat [persoon A] het gehuurde gebruikt als opslagruimte voor zijn naastgelegen cafébedrijf, [persoon A] als gevolg van de coronacrisis nauwelijks enige omzet heeft kunnen behalen en het cafébedrijf van [persoon A] vanuit de gemeente Rotterdam onderworpen is aan een Bibop-onderzoek met als gevolg dat [persoon A] ook gedurende het versoepelde coronabeleid tijdens de zomer van 2020 niet in de gelegenheid is geweest enige omzet in zijn cafébedrijf te behalen.
4.3.
[persoon A] betwist de verschuldigdheid van de door Havensteder gevorderde buitengerechtelijke kosten, omdat hij wel contact met (de gemachtigde van) Havensteder heeft opgenomen in het kader van een minnelijke afbetaling.
4.4.
[persoon A] betwist tevens de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente.
5. De vordering in reconventie
[persoon A] heeft in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Havensteder te veroordelen ter zake het gehuurde een huurkorting toe te passen van 50% van de huurprijs ad € 350,61 met ingang van 1 april 2020, met veroordeling van Havensteder in de proceskosten. [persoon A] heeft aan zijn vordering – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat de coronacrisis, waardoor hij van overheidswege tot sluiting van zijn cafébedrijf is gedwongen en daardoor geen inkomsten heeft kunnen genereren om de huur te betalen, debet is aan de ontstane huurachterstand. Daarbij wijst [persoon A] tevens op de omstandigheid dat hij zich bijna 21 jaar als goed huurder heeft gedragen jegens Havensteder.
6. Het verweer in reconventie
6.1.
Het verweer van Havensteder strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren dan wel afwijzen van de vorderingen van [persoon A] in reconventie, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten. Daaraan heeft Havensteder – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
6.2.
[persoon A] heeft zijn verzoek tot huurkorting in het geheel niet onderbouwd, waardoor de vordering dient te worden afgewezen. [persoon A] heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële gegevens, terwijl de stelplicht en bewijslast op hem rust. Bovendien is de huurachterstand ten tijde van de dagvaarding even hoog als de huurachterstand op 1 december 2019, derhalve voor het uitbreken van het coronavirus. [persoon A] heeft wel de financiële middelen, al dan niet uit overheidsregelingen, gehad om enkele betalingen vanaf 1 april 2020 te doen. Het gehuurde betreft voorts een opslagruimte en voor zover bekend zijn er van overheidswege geen sluitingen geweest van opslagruimten. Over de periode waarin het Bibop-onderzoek plaatsvond kan in ieder geval geen huurkorting plaatsvinden.
7. De beoordeling in conventie en reconventie
7.1.
Nu de vordering in reconventie samenhangt met het geschil in conventie, zal de kantonrechter de beide geschillen gezamenlijk behandelen.
Huurachterstand
7.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Havensteder gesteld dat de huurachterstand thans berekend tot en met de maand juni 2021 € 2.413,53 bedraagt. [persoon A] heeft de hoogte van voornoemde huurachterstand erkend, zodat het gevorderde bedrag aan huurachterstand berekend tot en met de maand juni 2021 van € 2.413,53 in beginsel toewijsbaar is.
Huurkorting
7.3.
[persoon A] heeft echter in reconventie een huurkorting van 50% gevorderd vanaf 1 april 2020. Deze vordering van [persoon A] zal worden afgewezen. Daartoe wordt als volgt overwogen. De beperkingen in verband met de coronacrisis kunnen weliswaar aangemerkt worden als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW, welke omstandigheid van dien aard is dat de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst mag verwachten, echter, niet gebleken is waarom het in de gegeven omstandigheden redelijk zou zijn dat de betalingsverplichting van [persoon A] verlaagd zou dienen te worden tot de helft van de geldende huurprijs. [persoon A] heeft nagelaten de mogelijke financiële gevolgen die de coronacrisis voor hem heeft (gehad), waardoor er te weinig zou overblijven om de volledige maandelijkse huur te betalen, met stukken te onderbouwen. Van omzetderving ten gevolge van de coronacrisis is derhalve niet gebleken. Daarbij neemt de kantonrechter tevens in aanmerking dat uit de door Havensteder overgelegde specificatie van de huurachterstand blijkt dat er op 1 december 2019, dus al voor aanvang van de coronacrisis, sprake was van een huurachterstand van € 3.043,22. Weliswaar heeft [persoon A] verklaard dat die eerdere huurachterstand is ontstaan door preventieve sluitingen van zijn cafébedrijf in het kader van een Bibop-onderzoek door de gemeente, maar niet is in te zien waarom deze omstandigheid voor rekening van Havensteder dient te komen. De stelling van [persoon A] dat hij zich 21 jaar als goed huurder heeft gedragen, dwingt ook niet tot een ander oordeel.
7.4.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de gevorderde huurachterstand van € 2.413,53 berekend tot en met de maand juni 2021 zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
7.5.
De door Havensteder gevorderde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening is op grond van artikel 6:119 BW toewijsbaar over de hiervoor toegewezen hoofdsom. Weliswaar heeft [persoon A] de verschuldigdheid van de wettelijke rente betwist, maar hij heeft dit verweer niet onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Ontbinding en ontruiming
7.6.
Ten aanzien van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [persoon A] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens Havensteder. Gelet op de hoogte van de huidige huurachterstand van bijna zeven maanden is in ieder geval geen sprake van een tekortkoming van geringe betekenis. De kantonrechter is van oordeel dat evenmin sprake is van een tekortkoming van bijzondere aard. Bovendien acht de kantonrechter, de door [persoon A] naar voren gebrachte omstandigheden mede in acht nemend, ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd, gelet op het belang van Havensteder bij een huurder die (tijdig) aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst voldoet. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde wordt dan ook toegewezen.
7.7.
[persoon A] heeft verzocht om toepassing van een terme de grâce. De kantonrechter wijst dit verzoek af, aangezien de wet niet voorziet in een terme de grâce voor een bedrijfsruimte. De door [persoon A] aangevoerde omstandigheden maken dat niet anders. De ontruimingstermijn wordt, zoals door Havensteder gevorderd, gesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.
Buitengerechtelijke incassokosten
7.8.
Havensteder maakt tevens aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De vordering van Havensteder moet beoordeeld worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. [persoon A] is als gevolg van de niet tijdige betaling van de huurpenningen in verzuim komen te verkeren. De kantonrechter is van oordeel dat Havensteder voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij kosten heeft moeten maken ter verkrijging van haar vordering buiten rechte anders dan ter voorbereiding van de dagvaarding en instructie van de zaak. Hieraan doet de stelling van [persoon A] dat hij heeft geprobeerd een minnelijke regeling te treffen met Havensteder, niet af. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 247,15 is lager dan het wettelijke tarief zoals bepaald in het Besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Het bedrag ter hoogte van € 247,15 zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
7.9.
[persoon A] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld.
8. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt [persoon A] om aan Havensteder tegen kwijting te betalen € 2.660,68 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juni 2021 en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.413,53 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde tussen partijen en veroordeelt [persoon A] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [persoon A] daarin bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
veroordeelt [persoon A] om aan Havensteder te betalen een bedrag van € 350,61 per maand met ingang van de maand juli 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand voor een gehele te rekenen;
in reconventie
wijst de vorderingen van [persoon A] af;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 618,89 aan verschotten en € 654,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
49039