Hof Leeuwarden, 01-03-2011, nr. 200.070.957-01
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ6064
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
01-03-2011
- Zaaknummer
200.070.957-01
- LJN
BQ6064
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ6064, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 01‑03‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Verhuizing was van in het licht van de omstandigheden in belang van de moeder, hetgeen zijn doorwerking heeft op zoon waardoor in beginsel ook zijn belang wordt gediend. De afstand van 180 km op zichzelf is ook niet in strijd met belang van de zoon.
Partij(en)
Beschikking d.d. 1 maart 2011
Zaaknummer 200.070.957
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Oosterhof, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Regts, kantoorhoudende te 's Gravenhage.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 14 juli 2010 heeft de rechtbank Assen de moeder toestemming verleend om met de minderjarige [kind], geboren [in 2003], te verhuizen naar [woonplaats] en tevens een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [kind] vastgesteld.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 23 juli 2010, heeft de vader - zakelijk weergegeven - verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 14 juli 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende de verzoeken in eerste aanleg van de moeder alsnog af te wijzen en te bepalen dat [kind] met ingang van de dag waarop de moeder verhuist, zijn hoofdverblijf bij hem zal hebben en de moeder [kind] aan hem dient af te geven en medewerking dient te verlenen aan inschrijving van [kind] in de gemeentelijke basisadministratie van [gemeentenaam], één en ander op straffe van een dwangsom.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 7 september 2010, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een brief van 25 januari 2011, met bijlagen, van mr. Oosterhof.
Ter zitting van 7 februari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en de vrouw en hun advocaten. De advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van de door hen ter zitting overgelegde pleitnotities.
De beoordeling
De vaststaande feiten
- 1.
Uit de affectieve relatie tussen partijen is [kind] geboren. De man heeft [kind] erkend en oefent samen met de moeder het gezag over hem uit.
- 2.
De relatie tussen partijen is beëindigd; zij hebben tot 1 augustus 2007 samengewoond. Sinds het uiteengaan van partijen heeft [kind] zijn hoofdverblijf bij de moeder.
- 3.
Bij akte van 23 augustus 2007 hebben partijen de gevolgen van hun uiteengaan geregeld. Daarbij is onder meer bepaald dat [kind] zijn hoofdverblijf bij de moeder zal hebben en is een regeling met betrekking tot de omgang tussen de vader en [kind] vastgesteld.
- 4.
De vrouw heeft bij verzoekschrift in eerste aanleg verzocht om toestemming om met [kind] te verhuizen naar [woonplaats].
- 5.
Bij de bestreden beschikking is dit verzoek toegewezen.
- 6.
De moeder is in augustus 2010 naar [woonplaats] verhuisd en [kind] gaat daar naar school.
Het oordeel van het hof
- 7.
Wanneer tussen ouders die gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen een geschil ontstaat, kan dit op verzoek van één van de ouders aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt in dat geval een zodanige beslissing als in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
- 8.
In het onderhavige geval verschillen de ouders van mening over de verhuizing van de moeder met [kind] naar [woonplaats]. De vader heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het niet in het belang is van [kind] dat hij naar [woonplaats] verhuist, hetgeen de moeder heeft weersproken.
- 9.
Het is, naar het oordeel van het hof, niet onbegrijpelijk dat de moeder heeft besloten om met [kind] naar [woonplaats] te verhuizen. De moeder is verhuisd naar de omgeving waar zij vandaan kwam en waar zij familie en vrienden heeft wonen. Ook haar huidige partner, met wie zij een toekomst wil opbouwen, woont daar en werkt daar in een leidinggevende functie bij een exportbedrijf van tuinbouwproducten. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder, nu haar relatie met de vader is verbroken, met die omgeving (meer) binding heeft. Voldoende is gebleken dat de verhuizing naar [woonplaats] van belang was voor het welbevinden van de moeder, hetgeen zijn doorwerking heeft op [kind] waardoor in beginsel ook zijn belang wordt gediend.
- 10.
Met betrekking tot hetgeen de vader heeft aangevoerd ten aanzien van de als gevolg van de verhuizing beperktere omgang tussen [kind] en hem, overweegt het hof dat het een verhuizing binnen Nederland naar een plaats ongeveer 180 kilometer verderop, op zichzelf niet in strijd acht met de belangen van [kind]. Voor zover de vader heeft aangevoerd dat de verhuizing een feitelijke uitholling betekent van zijn ouderrol en daarmee in strijd is met de Wet Bevordering Voortgezet Ouderschap en Zorgvuldige Scheiding, overweegt het hof dat met deze wet niet is beoogd om verhuizing van één van de ouders - ook wanneer dit over een grotere afstand is - onmogelijk te maken. De door de man aangevoerde feiten en omstandigheden, te weten - zakelijk weergegeven - dat de omgang op de vrijdagmiddag feitelijk in de auto zal worden doorgebracht in verband met de reistijd, dat de omgang op zondagavond vervalt omdat hij [kind] dan al moet terugbrengen, dat hij niet meer spontaan bij [kind] langs kan komen en dat zijn rol ten aanzien van sport- en schoolactiviteiten beperkt zal zijn, zijn naar het oordeel van het hof geen factoren van een zodanige aard dat hiermee het ouderschap van de vader wordt uitgehold. Het hof acht het alleszins begrijpelijk dat de verhuizing van [kind] voor de vader voelt als - zoals hij het heeft
omschreven - een 'amputatie', maar niet is gebleken dat de vader en de moeder als gevolg van de verhuizing niet in staat zijn hun beider ouderschap, waaronder de omgang tussen de vader en [kind], op adequate wijze invulling te geven.
- 11.
Voor zover de vader heeft aangevoerd dat het niet goed gaat met [kind] in zijn nieuwe omgeving en op zijn nieuwe school, hetgeen door de moeder is weersproken, is het hof van oordeel dat de stellingen van de man geen steun vinden in de stukken. Het feit dat [kind] op zijn nieuwe school een klas is teruggeplaatst, is daartoe op zichzelf onvoldoende. Bovendien heeft de moeder hieromtrent onweersproken gesteld dat de reden daarvan was gelegen in het feit dat de lesstof van de vorige en de nieuwe school van [kind] niet op elkaar aansloot. Ook overigens is niet dan wel onvoldoende gebleken dat het niet goed zou gaan met [kind].
- 12.
Het hof is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het belang van [kind] het meest is gediend wanneer de door de rechtbank aan de moeder verleende toestemming om met [kind] naar [woonplaats] te verhuizen in stand blijft.
De slotsom
- 13.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, R. Feunekes en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 maart 2011 in bijzijn van de griffier.