Rb. Utrecht, 01-08-2012, nr. 16-712271-11
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3353, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
01-08-2012
- Zaaknummer
16-712271-11
- LJN
BX3353
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3353, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 01‑08‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0385, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Voorbereiden van medeplegen van seksueel binnendringen van een kind onder de 12 jaar. Verdachte heeft een bericht geplaatst om in contact te komen met anderen en heeft vervolgens met een ander uitvoerig e-mailcontact alsmede een afspraak gehad waarbij concrete plannen worden gemaakt voor het seksueel misbruiken van een kind beneden de 12 jaar. Het misdadig doel staat daarmee vast. Ter verwezenlijking van dat doel zijn er voorts weer nadere afspraken gemaakt en is verdachte naar Nederland gereden met de bedoeling die dag door te rijden naar Duitsland alwaar hij seks zou gaan hebben met een minderjarige. Verdachte had op die dag een aantal seksartikelen en het bedrag dat overeenkomstig de afspraken in de e-mails aan de moeder van het kind betaald zou worden voor het seksueel misbruik bij zich. De rechtbank is van oordeel dat de voorwerpen die verdachte bij zich had afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/712271-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1960] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: voorbereidingshandelingen heeft verricht om een meisje beneden de 12 jaar te verkrachten, dan wel seksueel binnen te dringen
Feit 2: kinderporno in zijn bezit heeft gehad
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zowel feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie baseert zich met betrekking tot feit 1 op het volgende.
De officier van justitie concludeert uit jurisprudentie, Kamerstukken, Handelingen en literatuur over de strafbare voorbereiding dat er sprake is van voorbereiding als de criminele intentie al enigszins in een plan is geconcretiseerd, er met voorbereidingsmiddelen voorbereidingshandelingen zijn verricht en het er voor de gemiddelde rechtsgenoot uitziet alsof het feit gepleegd gaat worden. Uit de eigen verklaring van verdachte en het aantreffen van kinderpornografische afbeeldingen op zijn computer blijkt dat verdachte al langere tijd pedoseksuele gevoelens heeft. Uit het proces-verbaal aanvullende onderzoeken blijkt dat verdachte in november 2011 via het internet informeerde naar prostitutie van kleine meisjes (tussen de 4 en 10 jaar) in Frankrijk, Duitsland, Hongarije of een ander land. Daarna volgde de advertentie op [naam] waardoor verdachte in contact kwam met ‘[betrokkene 1]’ ([betrokkene 1]). Vervolgens wordt per mail en tijdens ontmoetingen uitputtend besproken hoe het doel – het misbruiken van een kind – te realiseren. In detail wordt gesproken over plannen om met meerdere mannen seks te hebben met een 10 jarig meisje genaamd [naam]. Er wordt gesproken over neuken, filmen en de risico’s. De locatie wordt besproken en hoe om te gaan met de moeder van [naam]. In de periode vanaf de eerste e-mail van 29 november 2011 tot aan de aanhouding op 29 december 2011 worden de plannen en afspraken steeds concreter. Verdachte neemt tot tweemaal de moeite om naar Nederland te reizen voor een ontmoeting met ‘[betrokkene 1]’. Tijdens de ontmoeting op 29 december 2011 heeft verdachte een koffer in zijn auto met sm-attributen, een statief en camera en € 760,-. De conclusie is dat de plannen van verdachte concreet waren. Hij pleegde opzettelijk voorbereidingshandelingen door de voorbereidingsmiddelen, zoals rollen tape, tepelklemmen, bondage riemen, een zweep, anaal-plugs, créme, een dildo, statief met camera en € 760,- in te voeren en voor handen te hebben. Voor de gemiddelde rechtsgenoot zien deze feiten en omstandigheden eruit alsof het feit gepleegd zou worden. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor verkrachting en het seksueel binnendringen van een minderjarige onder de 12.
Alles aldus de officier van justitie.
Verdachte heeft aangegeven dat er sprake is geweest van uitlokking. De officier van justitie is van mening dat met betrekking tot de vragen naar het bewijs van het feit, de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van verdachte geen consequenties verbonden moeten worden aan de handelwijze van [betrokkene 1]. Politie en OM hebben [betrokkene 1] niet aangestuurd. Het Tallon-criterium speelt hier niet. Er is geen sprake van uitlokking door of onder regie van politie of justitie. In uitzonderlijke gevallen kan onrechtmatig handelen van burgers zo zeer in strijd met het recht zijn, dat het daarmee verkregen bewijsmateriaal moet worden uitgesloten. Een dusdanig uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zeker niet nu verdachte zelf het initiatief nam en zelf actief meedeed bij het maken van plannen.
Alles aldus de officier van justitie.
De officier van justitie baseert zich met betrekking tot feit 2 op het volgende.
De vijf foto’s die zijn geclassificeerd als kinderpornografisch zijn niet expliciet van seksuele aard. Uit de Aanwijzing kinderpornografie en jurisprudentie blijkt dat ook deze afbeeldingen als strafbaar kunnen worden aangemerkt op grond van de context van de afbeelding, de in de afbeelding aanwezige elementen, of de wijze van tot stand komen. Niet expliciete afbeeldingen kunnen onder de reikwijdte van artikel 240b Wetboek van Strafrecht vallen als zij strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Een belangrijke rol kan spelen of iets ‘zinnenprikkelend’ is of een seksuele strekking of connotatie heeft. Een aanwijzing voor de seksuele strekking van de afbeelding kan gelegen zijn in de wijze van totstandkoming. Voor zover uit de afbeeldingen nog niet zou volgen dat de afbeeldingen zinnenprikkelend zijn, is de context waarin de foto’s zijn getoond en waarin zij zijn aangetroffen van belang. Hierbij verwijst de officier van justitie naar de conclusie van AG Hofstee bij het arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2012. De vijf foto’s zijn getoond tijdens ontmoetingen met andere pedoseksuelen. Verdachte nam de foto’s mee omdat de mannen die hij zou ontmoeten pedo’s waren. De foto’s waren een soort bewijs. Bij deze feiten en omstandigheden verliezen de ogenschijnlijke onschuldige foto’s hun onschuld en is er sprake van kinderpornografisch materiaal. Het aanbieden, invoeren en bezitten van kinderpornografisch materiaal is hiermee wettig en overtuigend bewezen, aldus de officier van justitie.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor feit 1 en feit 2 niet tot een bewezenverklaring kan komen.
De verdediging wijst met betrekking tot feit 1 op het volgende.
Uitlokking
Het opzet van verdachte was bij het plaatsen van het bericht op [naam] niet gericht op enig misdrijf, maar alleen op het fantaseren, op het prikkelen van lezers of op het uitlokken van reacties. Dit wordt pas anders wanneer [betrokkene 1] contact legt met verdachte. Hij laat zich dan meeslepen. Pas dan ontstaan de voorbereidingshandelingen zoals die in de tenlastelegging terugkomen. Er is daarmee sprake van overschrijding van het Talloncriterium door [betrokkene 1]. Hij lokt verdachte uit tot iets waarop zijn opzet niet reeds tevoren gericht was. Dat er sprake is van uitlokking blijkt uit de e-mails en gesprekken die verdachte met [betrokkene 1] had. Zelfs nadat hij het opzet van verdachte heeft gericht op de voorbereiding, zorgt [betrokkene 1] er daarmee voor dat verdachte ook daadwerkelijk met die voorbereiding aan de slag gaat. Nu het Openbaar Ministerie hierin geen rol heeft gehad, is er geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafrecht. Wel is het een omstandigheid die in de beoordeling van het dossier een rol moet spelen, aldus de verdediging.
Materiaal [betrokkene 1]
Van het beeldmateriaal en de e-mails is oncontroleerbaar of [betrokkene 1] daarin veranderingen aangebracht heeft. Nu onduidelijk blijft of het aangeleverde bewijsmateriaal onaangepast (of onaangetast) is en bruikbaar is voor het bewijs, dient de rechtbank daarmee uitermate terughoudend om te gaan. Daarbij zij opgemerkt dat er geen aanvullend of steunbewijs is dat de inhoud van de e-mails bevestigt. De verklaring van verdachte sluit wel aan bij het door [betrokkene 1] geleverde bewijs, maar hij zegt zich niet de precieze inhoud van de gesprekken of de e-mails te kunnen herinneren. Alles aldus de verdediging.
De verdediging wijst met betrekking tot feit 2 op het volgende.
Het gaat om afbeeldingen van spelende kinderen, van gezinssituaties waarin kinderen in de zon naakt zijn. Die naaktheid is een toevallige omstandigheid en niet een reden om de foto te nemen. Dit blijkt uit de verklaring van verdachte en het getuigenverhoor van de echtgenote van verdachte.
Van foto’s 1, 2 en 3 is evident dat deze aan geen van de genoemde criteria van de Aanwijzing Kinderpornografie voldoen. Bij foto’s 4 en 5 zijn duidelijker de geslachtsdelen van de kinderen gefotografeerd, maar ook deze voldoen niet aan de in de Aanwijzing Kinderpornografie gestelde criteria. Gelet op de verklaring van de echtgenote van verdachte is hier sprake van een toevallige houding op het moment dat de foto gemaakt wordt. Verdachte verklaart ook dat er geen sprake is van kinderpornografische afbeeldingen.
Uit de Aanwijzing Kinderpornografie volgt ook het criterium van het opwekken van een seksuele prikkel. De verdediging wijst hierbij op internationale en nationale regelgeving waarbij dit criterium is losgelaten. Daar waar verdachte mogelijk doet voorkomen dat er van de foto’s een seksuele prikkel uitgaat, is dat onvoldoende om de ‘onschuldige’ foto’s te transformeren in strafbare kinderpornografie. Nu de gewraakte foto’s tot stand zijn gekomen in een onschuldige gezinssituatie en niet door middel van seksueel misbruik van kinderen, gaat het niet om kinderpornografische afbeeldingen, aldus de raadsman.
Artikel 240b Wetboek van Strafrecht laat naar de mening van de verdediging geen ruimte voor kinderpornografische afbeeldingen die pas door het verrichten van een handeling een strafbaar karakter krijgen. Dat betekent dat het feit dat verdachte de foto’s meenam naar ontmoetingen met [betrokkene 1] geen invloed heeft op het strafbare karakter van die afbeeldingen. De ‘onschuldige’ afbeeldingen worden door die gedraging geen strafbare kinderporno. De verdediging verzoekt primair om vrijspraak.
Subsidiair verzoekt de verdediging vrijspraak omdat er geen sprake is van poseren of laten poseren, terwijl dit ten laste wordt gelegd.
Meer subsidiair dient een partiële vrijspraak te volgen voor onderdelen van de tenlastelegging en dient bij een bewezenverklaring rekening te worden gehouden met twee momenten en niet een periode.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte dan ook geheel vrijspreken voor dat feit.
De rechtbank is van oordeel dat de vijf in de tenlastelegging bedoelde foto’s niet zijn aan te merken als kinderpornografische afbeeldingen, nu het gaat om spontaan genomen (nudistische) gezinsfoto’s van zich natuurlijk bewegende kinderen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de wijze van gebruik van foto’s in beginsel een rol kan spelen bij het kwalificeren van die foto’s. Het enkele feit dat verdachte de onderhavige foto’s heeft getoond aan een man die naar zijn idee pedoseksueel was, kan er echter niet toe leiden dat deze moeten worden aangemerkt als kinderpornografische afbeeldingen.
Materiaal [betrokkene 1]
Alvorens aan de bespreking van feit 1 toe te komen zal de rechtbank reageren op het verweer van de verdediging dat er uitermate terughoudend moet worden omgegaan met het door [betrokkene 1] geleverde bewijsmateriaal. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat er ‘geknoeid’ zou zijn met het door [betrokkene 1] aangeleverde bewijsmateriaal en de rechtbank heeft overigens ook geen reden aan te nemen dat [betrokkene 1] het aangeleverde bewijsmateriaal heeft gemanipuleerd. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij zich niet meer de precieze inhoud van de e-mails kan herinneren, maar dat de strekking klopt. De e-mails kunnen derhalve dienen als bewijsmiddel.
Bewezenverklaring feit 1
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft gehad. Derhalve zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die verdachte bij zich droeg bestemd waren tot het begaan van een dergelijk misdrijf. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte voor ogen stond.
De rechtbank acht het feit zoals onder 1 ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot haar oordeel op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft op 11 november 2011 een bericht op het [naam] geplaatst met de volgende inhoud:
Ik zoek een oudere sadist boven de 40 jaar in Duitsland, België of Nederland, om te babbelen en tenslotte na enige tijd een reëel contact. Kleine meisjes, jongens 2-12 jaar, bdsm, roof, mishandeling, ontvoeren, foltering, snuff, necro en zuweiter (geen taboes) engels, nederlands tc f2xkc13vhvga76ik of torpm Benelux.
[betrokkene 1] heeft op dit bericht gereageerd met de mededeling dat hij zeer geïnteresseerd is en op welk e-mail adres hij te bereiken is.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar aanleiding van deze reactie op zijn bericht in de periode van 29 november 2011 tot en met 28 december 2012 diverse e-mailberichten heeft verzonden aan een man die zich [betrokkene 1] noemde, dat hij zich de letterlijke tekst van die berichten niet meer kan herinneren, maar dat die berichten de strekking hadden van de hierna te noemen e-mail berichten.
Verdachte heeft vervolgens op 29 november 2011 per e-mail als volgt gereageerd:
Ik ben 50 jaar, pedo, voornamelijk geïnteresseerd in meisjes 2-12, ook jongens, maar ik geef de voorkeur aan meisjes (…). Ik zie ze als object, en geboren voor één doel: dat ze een ietwat sadistische behandeling kunnen ondergaan. Ideaal zou zijn om eentje heel jong te isoleren en het erg grondig en lang te drillen om het te verdierlijken zodat het kan dienen voor ons vermaak, regelmatig misbruiken en martelen totdat het is gebruikt en dood gaat. Voordeel is dat je dan je eigen “martel”poppetje kunt creëren, en kunt experimenteren hoe lang het dat kan volhouden voordat het breekt. Maar dat is het ideale geval, het scenario om eentje te isoleren en het gebruiken voor een sessie van een paar uur of een paar dagen is misschien makkelijker te bereiken. Ik zou graag iemand vinden met dezelfde sadistische gedachten om te zien of we in de toekomst iets nuttigs zouden kunnen regelen.
Op 8 december 2011 reageert [betrokkene 1] onder de naam [betrokkene 1] (hierna: “[betrokkene 1]) op bovenstaande e-mail waarin hij onder meer aangeeft dat hij contact heeft gelegd met iemand die hem kan helpen met een meisje van 10 jaar.
Op 16 december 2011 laat [betrokkene 1] weten dat hij de Duitse vrouw, [naam], en haar dochter [naam] inmiddels heeft ontmoet en een afspraak kan maken. Hij vraagt of verdachte mee wil. Verdachte moet rekenen op kosten van 700 euro inclusief hotel.
Op 18 december 2011 schrijft verdachte dat hij natuurlijk geïnteresseerd is om te participeren, dat het geld geen probleem voor hem is, dat hij de voorkeur heeft voor een plaats waar het niet opvalt dat meerdere mannen en een vrouw met een kind samen komen en dat ze voor het genoemde bedrag minstens een paar uur de beschikking over [naam] zouden moeten hebben. Voorts schrijft verdachte over hetgeen ze met [naam] zouden kunnen doen.
Vervolgens vindt er een aantal e-mail contacten tussen verdachte en [betrokkene 1] plaats waarin wordt gesproken over het huren van een huisje in Bremen en waarin een afspraak wordt gemaakt op 20 december 2011 om elkaar te kunnen ontmoeten.
Op 20 december 2011 ontmoeten [betrokkene 1] en verdachte elkaar in De Meern. Ze maken kennis met elkaar, spreken over de ontmoeting met [naam] en over het feit dat [naam], een kennis van [betrokkene 1], ook mee wil. Verdachte zegt in dit gesprek dat hij het meisje in haar kontje wil neuken, haar wil vastbinden en wil filmen. Er wordt een vervolgafspraak gemaakt voor 29 december 2011 in de buurt van Arnhem, om daarna door te reizen naar Duitsland voor de ontmoeting met [naam] en [naam].
Na deze ontmoeting op 20 december 2011 is er wederom e-mail contact tussen verdachte en [betrokkene 1] waarin onder meer wordt gesproken over de ontmoeting op 29 december 2011 en over het huren van een huisje. Ook worden er door verdachte berichten per sms verstuurd naar [betrokkene 1]
Op 27 december 2011 schrijft verdachte aan [betrokkene 1] dat hij sm-materiaal heeft en dat hij dat mee zal nemen als ze naar [naam] gaan. In een e-mail van diezelfde datum schrijft verdachte aan [betrokkene 1] over de seksuele handelingen die ze met [naam] zouden willen verrichten en over de vraag of [naam] hiervan op de hoogte is en hier bezwaar tegen zou hebben. Verdachte schrijft dat ze naar zijn idee beter niet aan [naam] zouden moeten vertellen over handelingen in de erotische sm-sfeer, omdat dat erger lijkt dan het in realiteit is.
Op 27 december 2011 doet [betrokkene 1] aangifte en deelt hij mee dat er op 29 december 2011 een vervolgafspraak gepland staat bij het [bedrijf] te Arnhem. Op 29 december 2011 wordt verdachte daar aangehouden. Daarbij is een aantal artikelen van verdachte in beslag genomen, waaronder een envelop met 760 euro en de auto van verdachte. In de auto van verdachte zijn onder meer de volgende artikelen aangetroffen: 1 rol bruine tape 5 cm breed, 2 rollen rekbare filmtape, doorzichtig van kleur, 2 metalen kettingen met tepelklemmen, meerdere bondageriemen, een bondageriem met bal, een lederen zweep, een anaalplug, Nivea crème, een rubberen penis en een inflatable butplug. Verder werden onder andere een statief en een videocamera aangetroffen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank moet beoordelen of de voorbereidingshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf. Volgens de Hoge Raad gaat het erom of de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had ( HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). De rechtbank is van oordeel dat aan de criteria voor voorbereidingshandelingen is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft een bericht geplaatst om in contact te komen met anderen en heeft vervolgens met [betrokkene 1] uitvoerig e-mailcontact alsmede een afspraak op 20 december 2011 waarbij concrete plannen worden gemaakt voor het seksueel misbruiken van een kind beneden de 12 jaar. Het misdadig doel staat daarmee vast.
Ter verwezenlijking van dat doel zijn er voorts weer nadere afspraken gemaakt en is verdachte op 29 december 2011 naar Nederland gereden met de bedoeling die dag door te rijden naar Duitsland alwaar hij seks zou gaan hebben met de minderjarige [naam]. Verdachte had op die dag een aantal seksartikelen en het bedrag dat overeenkomstig de afspraken in de e-mails aan de moeder van het kind betaald zou worden voor het seksueel misbruik bij zich. De rechtbank is van oordeel dat gelet op bovenstaande redengevende feiten en omstandigheden de voorwerpen die verdachte bij zich had afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had en acht derhalve het voorbereiden op medeplegen van seksueel binnendringen van een kind onder de 12 jaar bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat het opzet van verdachte tevens gericht is geweest op het door geweld iemand dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zodat de rechtbank verdachte partieel zal vrijspreken van de voorbereiding op het medeplegen van verkrachting.
Met betrekking tot de overige verweren van de verdediging wordt als volgt geoordeeld.
Uitlokking
De rechtbank stelt vast dat de politie en het Openbaar Ministerie geen betrokkenheid hebben gehad bij het handelen van [betrokkene 1]. Zij waren pas op de hoogte van de plannen van verdachte op het moment dat er tegen verdachte op 27 december 2011 aangifte is gedaan door [betrokkene 1]. Ook daarna is er tot aan de aanhouding op 29 december 2011 geen bemoeienis vanuit de politie of het Openbaar Ministerie geweest, zodat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Ook indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat verdachte ten tijde van het plaatsen van zijn bericht op het [naam] op 11 november 2011 geen opzet had op het plegen van een misdrijf doch enkel op het fantaseren, prikkelen van lezers of uitlokken van reacties, zoals door de verdediging is betoogd, kan niet worden geconcludeerd dat verdachte door [betrokkene 1] is uitgelokt, nu verdachte vervolgens door zijn handelen blijk heeft gegeven van het nemen van initiatieven in het voorbereiden van het hem voor ogen staande doel. Naar aanleiding van de reactie van [betrokkene 1] op het bericht van verdachte, is verdachte immers de hiervoor aangehaalde e-mailcorrespondentie gestart, heeft verdachte direct te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn om te participeren in het seksueel misbruik van [naam] en heeft verdachte zich vervolgens intensief bemoeid met de praktische gang van zaken rondom het te plannen misbruik.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 1 december 2011 tot en met 29 december 2011 te De Meern en Arnhem en in België,
ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
- -
medeplegen van seksueel binnendringen van een persoon beneden twaalf jaar, zoals omschreven in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht,
opzettelijk meer voorwerpen en stoffen
- -
meerdere rollen tape, en
- -
2 metalen kettingen met tepelklemmen, en
- -
meerdere bondageriemen, en
- -
een lederen zweep, en
- -
twee anaal-/butplugs waarvan één inflatable, en
- -
crème Nivea, en
- -
een rubberen penis, en
- -
een statief en een filmcamera, en
- -
een geldbedrag van ongeveer EUR 760,-
voorhanden heeft gehad, welke voorwerpen en stoffen, al dan niet in combinatie met elkaar, bestemd waren tot het in vereniging begaan van dat misdrijf
gelet op: de contacten middels e-mail en mobiele telefoon en sms tussen een persoon die zich [betrokkene 1] noemde en verdachte en de ontmoeting tussen verdachte en voornoemde persoon die zich [betrokkene 1] noemde op 20 december 2011 tijdens welke contacten/ontmoeting werd gesproken over het laten plaatsvinden van seksueel contact met een minderjarige en waarbij verdachte suggereerde dat hij de minderjarige zou willen neuken en anaal zou willen penetreren en zou willen vastbinden en hierbij zou willen filmen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1.
De strafbaarheid van het feit
5.1.1.
Putatief delict en absoluut ondeugdelijk object
De verdediging heeft betoogd dat het niet mogelijk is een fictief misdrijf, door de raadsman aangeduid als een putatief delict, voor te bereiden. De verdediging heeft aangevoerd dat de voorbereidingshandelingen zien op seksueel misbruik van een 10-jarig meisje dat aan het brein van [betrokkene 1] ontsproten is. Nu het meisje niet echt bestaat is volgens de verdediging sprake van een absoluut ondeugdelijk object. Volgens de verdediging is ‘slechts’ strafbaar de voorbereiding van een misdrijf waarbij een acuut gevaar voor de samenleving te duchten is. Nu verdachte voorbereidingshandelingen verrichtte voor een putatief delict is van acute gevaarzetting of mogelijke delictsvoltooiing geen sprake. Verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank neemt in aanmerking dat aan verdachte ten laste is gelegd het plegen van voorbereidingshandelingen voor verkrachting en/of het seksueel binnendringen van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren. De voorwerpen die verdachte voorhanden had zijn afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig voor het misdadige doel dat verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had. Verdachte ging er ook vanuit dat hij een minderjarig meisje seksueel zou gaan misbruiken. Dat de handelingen van verdachte uiteindelijk niet tot het door hem gewenste resultaat hebben geleid was geheel en al onafhankelijk van zijn wil en inspanningen en doet aan de strafbaarheid van het feit en van zijn gedragingen niet af. De rechtbank is verder van oordeel dat er geenszins sprake is van een fictief misdrijf. Dat [betrokkene 1] niet van zins was verdachte daadwerkelijk in staat te stellen om de seksuele handelingen met een minderjarige te verrichten doet aan de mogelijkheid daartoe immers niet af. De rechtbank volgt daarmee de verdediging niet in zijn stelling dat het handelen van verdachte nooit tot een delictsvoltooiing had kunnen leiden. De rechtbank acht verdachte strafbaar.
5.1.2.
Strafbaar feit
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1: voorbereiding van met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
5.2.
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 8 maart 2012 van R. Bout, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd:
Betrokkene is een cognitief begaafde man bij wie sprake is van langdurig en recidiverende somberheidsgevoelens en energieverlies en seksuele interesse in (onder meer) pre-puberale jongeren. Er is sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een depressieve stoornis, recidiverend, en een parafilie in de zin van pedofilie niet exclusieve type. Voor een persoonlijkheidsstoornis zijn er onvoldoende termen aanwezig. Ten tijde dat de ten laste gelegde feiten zouden zijn begaan bestond deze ziekelijke stoornis en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de betrokkene. Betrokkene heeft weliswaar het wederrechtelijke van zijn handelen in kunnen zien, maar is in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat geweest zijn wil conform dit inzicht te bepalen. Hij dient dan ook voor de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie uit het psychologisch rapport over en maakt deze tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om verdachte vrij te spreken.
Subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte voortvloeiend uit de over hem opgemaakte rapportages. Verdachte realiseert zich dat hij hulp nodig heeft en heeft in dat kader al gesprekken gevoerd bij De Waag en is voornemens zelf contact op te nemen met het Forensisch Centrum Tienen in België. De verdediging verzoekt verdachte de begeleiding en behandeling zelf ter hand te laten nemen, daar het weliswaar theoretisch mogelijk is om deze in het kader van de onderhavige strafzaak als bijzondere voorwaarden op te leggen, doch de praktische uitvoering daarvan zeer ingewikkeld is. In de in België tegen verdachte aangevangen strafzaak kan daaraan eventueel een gedwongen karakter worden gegeven.
De verdediging verzoekt met verwijzing naar jurisprudentie een straf op te leggen die het voorarrest van verdachte niet overstijgt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van seksueel binnendringen van een kind onder de 12 jaar. Hij heeft een bericht geplaatst dat hij in contact wilde komen met andere pedofielen. Vervolgens ontstaat er e-mail contact tussen verdachte en [betrokkene 1] ([betrokkene 1]), waarbij [betrokkene 1] komt met het voorstel van seks met een 10 jarig meisje. De plannen worden steeds gedetailleerder en concreter. Verdachte reist ook tweemaal vanuit België af naar Nederland.
Bij zijn handelen heeft verdachte alleen oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en zich niet of nauwelijks bekommerd om de gevoelens van het beoogde slachtoffer. Kinderen zijn weerloos en kwetsbaar en verdienen bescherming. Kinderen die misbruikt zijn, dragen de sporen daarvan de rest van hun leven met zich mee. Seksuele handelingen met een minderjarige beschadigen een kind en tekenen het voor het leven.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het psychologisch rapport van 8 maart 2012. Hieruit blijkt dat de onderzoeker van mening is dat ambulante daderbehandeling bij betrokkene noodzakelijk is. Een behandeling waarbij aandacht wordt besteed aan het opstellen van een delictscenario en een terugvalpreventieplan omdat behandeling van pedofilie in engere zin niet mogelijk is. De vraag is of dit behandeladvies juridisch mogelijk is en uitvoerbaar is, nu betrokkene na de ommekomst van zijn detentie teruggaat naar België, waar hij woonachtig is.
Verder is geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, welke conclusie door de rechtbank is overgenomen.
Het reclasseringsadvies van 23 maart 2012 geeft als strafadvies een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een meldingsgebod, behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag van betrokkene betreffende. Ook hier geldt echter de vraag of dit wel uitvoerbaar is in Nederland nu verdachte niet woonachtig is in Nederland.
De officier van justitie heeft de (on)mogelijkheden voor behandeling uitgezocht en geconcludeerd dat het theoretisch mogelijk is om de executie over te dragen aan België, maar dat het praktisch moeilijk uitvoerbaar is. Daarbij heeft zij er tevens op gewezen dat er in België ook een vervolging tegen verdachte is aangevangen, waardoor er wellicht een toekomstige mogelijkheid is om in het kader van een eventueel Belgisch vonnis behandeling te verplichten.
Verder houdt de rechtbank rekening met de justitiële documentatie van 29 februari 2012 waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank slaat ook acht op de bij het dossier gevoegde beslissing van de Rechtbank te Leuven van 23 maart 2004 waaruit blijkt dat het in die zaak tenlastegelegde, kort gezegd het bezit van kinderporno, bewezen is verklaard, maar dat de uitspraak van de veroordeling is opgeschort voor de duur van drie jaar onder de voorwaarden dat hij geen contact met kinderporno mag hebben, hij een aangepaste psychologische/psychiatrische therapie voor zijn seksuele problematiek moet volgen, dit alles onder toezicht van en in samenspraak met de bevoegde ambtenaar van het Justitiehuis en hij dient alle richtlijnen strikt op te volgen.
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat ondanks het advies uit de rapporten voor behandeling en de opmerking van de officier van justitie dat het theoretisch mogelijk is om de straf ter executie aan België over te dragen, het in dit geval niet gewenst is om een verplichte behandeling op te leggen nu dit praktisch vrijwel niet uitvoerbaar is. Daarbij neemt de rechtbank in haar overwegingen mee dat er in België ook een strafzaak tegen verdachte aanhangig is, binnen welk kader wellicht een verplichte behandeling kan worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Nu de rechtbank verdachte vrij zal spreken van feit 2, anders dan door de officier van justitie is bepleit, komt de rechtbank tot een iets lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
7. Het beslag
7.1.
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en de voorwerpen bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf zoals ten laste gelegd onder feit 1:
- -
€ 700,-;
- -
Koffer met sm artikelen;
- -
Sony video camera (handycam) inclusief oplaadapparaat.
7.2.
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte:
- -
€ 60,-;
- -
51 foto’s.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 46, 47, 244 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Voorbereiding van het met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaar;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
Verbeurdverklaring
verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- -
€ 700,-,
- -
Koffer met sm artikelen
- -
Sony video camera (handycam) inclusief oplaadapparaat
Teruggave verdachte
- -
gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:;
- -
€ 60,-.
- -
5 kinderpornografisch geclassificeerde foto’s
- -
46 foto’s
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, C.A.M. van Straalen en P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 augustus 2012.