type: aij
Rb. Zeeland-West-Brabant, 16-09-2015, nr. C/12/80811 / HA ZA 11-396
ECLI:NL:RBZWB:2015:6636
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
16-09-2015
- Zaaknummer
C/12/80811 / HA ZA 11-396
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:6636, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16‑09‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:423
Uitspraak 16‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Begroting van de rekening van een Belgische advocaat door de Raad van Orde van Advocaten te Antwerpen. Rapport vormt basis voor toewijzing van de vordering.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/80811 / HA ZA 11-396
Vonnis van 16 september 2015
in de zaak van
de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht
[naam vennootschap] ,
gevestigd en kantoorhoudende te Antwerpen (België),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. S. d'Hooghe te Terneuzen,
tegen
de naamloze vennootschap
HRC N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Terneuzen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.M. de Jonge te Goes.
Partijen zullen hierna [naam vennootschap] en HRC genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 30 april 2014
- -
de akte van [naam vennootschap]
- -
de antwoordakte van HRC.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank heeft bij voornoemd tussenvonnis de Raad van de Orde van Advocaten te Antwerpen, hierna: de Raad, verzocht de ereloonstaat d.d. 27 oktober 2010 van [naam advocaat] te begroten.
In het door de Raad op 20 april 2015 goedgekeurde definitieve taxatierapport ter zake wordt geconcludeerd dat het door [naam advocaat] aan HRC aangerekende ereloon van € 40.000,-- beantwoordt aan het vereiste van billijke gematigdheid.
2.2.
[naam vennootschap] verzoekt de conclusies uit het rapport over te nemen en haar vordering toe te wijzen.
2.3.
HRC stelt dat het rapport van de Raad niet ter zake dienend is voor de beoordeling van onderhavig geschil, nu ook een taxatie op basis van gewerkte uren had moeten plaatsvinden, zodat de rechtbank vervolgens een beslissing zou kunnen nemen over de vraag of in deze zaak het ereloon berekend dient te worden op basis van uurtarief of op basis van resultaat. Volgens HRC dient thans een tussenvonnis te worden gewezen, waarin [naam vennootschap] wordt verzocht inlichtingen te verstrekken betreffende de door de advocaat verleende prestaties en het aantal bestede uren, waarna de Raad aanvullend kan worden verzocht het ereloon (ook) op basis van uurtarief te berekenen.
2.4.
De rechtbank acht hetgeen HRC thans aanvoert betreffende de berekening van het ereloon tardief. Zoals blijkt uit het rapport van de Raad, zijn partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken naar aanleiding van het concept rapport, maar van die gelegenheid is, ook door HRC, geen gebruik gemaakt.
2.5.
De rechtbank neemt de conclusies van de Raad over en maakt die tot de hare. Nu gelet op de inhoud van het rapport van de Raad het ereloon van [naam vennootschap] voldoet aan de daaraan naar Belgisch recht te stellen vereisten, maakt [naam vennootschap] terecht aanspraak op betaling van het door haar gevorderde bedrag van € 23.350,--. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen, evenals de mede gevorderde wettelijke handelsrente, waartegen geen verweer is gevoerd.
2.6.
HRC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [naam vennootschap] . Deze kosten belopen tot op heden:
- -
griffierecht € 560,--
- -
dagvaarding € 90,81
- -
salaris advocaat (1,5 pnt x tarief € 579,--) € 868,50
totaal € 1.519,31
De kosten van de ‘incidentele’ vordering zijn niet meegenomen in de proceskostenberekening, nu geen van partijen in het incident kan worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij. De ter zake gemaakte kosten dienen zij zelf te dragen.
2.7.
De mede gevorderde wettelijke rente en nakosten, waartegen geen verweer is gevoerd, zijn toewijsbaar op na te melden wijze.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt HRC tot betaling van de hoofdsom van € 23.350,-- aan [naam vennootschap] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt HRC in de proceskosten, aan de zijde van [naam vennootschap] tot op heden begroot op € 1.519,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt HRC in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van € 131-, en, indien en voor zover HRC niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan dit vonnis heeft voldaan, vermeerderd met een bedrag van € 68-;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑09‑2015