Hof Arnhem, 27-04-2011, nr. 10/00342
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4217
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
27-04-2011
- Zaaknummer
10/00342
- LJN
BQ4217
- Vakgebied(en)
Belastingheffing van motorrijtuigen (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4217, Uitspraak, Hof Arnhem, 27‑04‑2011; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2011/1222 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Uitspraak 27‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Motorrijtuigenbelasting. In kentekenregister als vrachtauto geregistreerd voertuig is voor de MRB een personenauto. Verzuimboete wegens avas vernietigd.
Partij(en)
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
nummer 10/00342
Uitspraakdatum: 27 april 2011
Eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X B.V. te Z, appellante (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 8 juli 2010, nummer AWB 09/5072, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie te Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het tijdvak van 12 januari tot en met 8 maart 2007 een nahef-fingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 473 met een boete van € 473, voor een personenauto met kenteken BB-CC-11, een ledig gewicht van 2 904 kg en brandstof LPG.
1.2.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking is door de Inspecteur ongegrond verklaard.
1.3.
Het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is door de Recht-bank ongegrond verklaard. De boete is door de Rechtbank verminderd tot € 236,50.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoort het verweerschrift in hoger beroep, als mede een afschrift van het dossier van de procedure bij de Recht-bank.
1.5.
Bij het onderzoek ter zitting op 2 februari 2011 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende bij monde van haar enig aandeelhouder X en haar gemachtigde alsmede de Inspecteur.
1.6.
Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende exploiteert een leasebedrijf van automobielen.
2.2.
Sinds 12 januari 2007 is zij houdster van het onder 1.1 bedoelde motorrijtuig van het merk Hummer, type H2 (hierna: de auto).
2.3.
Deel I van het kentekenbewijs van de auto is afgegeven op 9 juni 2005. Daarop is de duplicaatcode 00 en de voertuigsoort ‘BEDRIJFSAUTO’ vermeld.
2.4.
De auto staat in het kentekenregister geregistreerd als ‘vrachtauto’.
2.5.
Op 6 februari 2007 is geconstateerd dat door A te Q met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg, de Coentunnelweg in de gemeente Oostzaan. Het desbetreffende controlerapport is als eerste bijlage van het verweerschrift in eerste aanleg overgelegd. Daarin is onder meer als visuele waarneming van de verbalisanten vastgelegd,
‘dat in laadruimte een lederen achterbank met gordels, verankerd was door middel van bouten aan het chassis op de laadvloer. De zijruiten waren niet geblindeerde ramen.’
2.6.
Naar aanleiding van deze controle heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de motorrijtuigenbelasting, die was voldaan naar het tarief voor vrachtauto’s, niet naar het juiste tarief is voldaan.
2.7.
De naheffingsaanslag bedraagt € 473, welk bedrag het verschil vormt tussen het betaalde vrachtautotarief en het verschuldigde personenautotarief. Daarbij is een verzuimboete van 100% opgelegd.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Partijen houdt verdeeld, of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd.
3.2.
Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.3.
Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4.
In hoger beroep concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag en boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Voor de toepassing van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt onder personenauto verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen dat is ingericht voor perso-nenvervoer en wel voor vervoer van niet meer dan acht personen buiten de bestuurder. Aan deze omschrijving beantwoordt belanghebbendes Hummer H2 zoals deze bij de controle op 6 februari 2007 is aangetroffen. Daarbij valt uit de overgelegde foto’s af te leiden dat de controleurs met ‘laadruimte’ gedoeld moeten hebben op het gedeelte van de auto achter de voorste zitplaatsen en deels boven de achteras dat door de achterste zijportieren toegankelijk is en waarin bevestigings-punten voor een achterbank op de vloer zichtbaar zijn. Bij de beantwoording van de vraag of het onderhavige motorrijtuig een vrachtauto is, dient allereerst te worden nagegaan, gelet op de dwingende volgorde in artikel 2 van de Wet, of het motorrijtuig tot één van de eerdere categorie-en behoort. Nu het Hof het motorrijtuig als een personenauto heeft aangemerkt, komt het Hof aan de beantwoording van deze vraag niet meer toe.
4.2.
Aan de juistheid van de kwalificatie als personenauto voor de motorrijtuigenbelasting doen de onder 2.3 bedoelde vermeldingen niet af. Aan de vermelding ‘bedrijfsauto’ op het kenteken-bewijs kan belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat haar Hummer H2 fiscaal als vrachtauto zou worden aangemerkt. Zulk vertrouwen kan niet worden gewekt door de Dienst Wegverkeer (RDW) die belast is met de uitgifte van kentekenbewijzen, daar aan die dienst geen bevoegdheden zijn toegekend ter uitvoering van de Wet op de motorrijtuigenbelas-ting 1994. Registratie van een voertuigcategorie of soort door die dienst kan daarom niet aan de Inspecteur worden tegengeworpen, te meer daar niet gesteld of gebleken is dat de Inspecteur daarop invloed heeft gehad. In dit verband verdient nog opmerking, dat op de werkorder nr. 348285-1-1 die tot de gedingstukken behoort in rubriek 112 als fiscale categorie, kennelijk na doorhaling van een andere vermelding, ‘P’ is vermeld en op het daarbij behorende ‘Controledo-cument’ is overgenomen. De kwalificatie ‘bedrijfsauto’ die op het kentekenbewijs terecht is gekomen, kan dan ook in zoverre niet gezegd worden te berusten op een eenduidige beoordeling door de RDW.
4.3.
Belanghebbende voert nog aan dat zij van de voor-vorige eigenares heeft vernomen dat de auto ter registratie aan de RDW en aan de douane is aangeboden terwijl de achterbank erin zat. Dit wordt door de Inspecteur weersproken, mede onder verwijzing naar de keuringsgegevens die bij het verweerschrift in eerste aanleg zijn gevoegd. Belanghebbendes stelling wordt niet door enig verifieerbaar gegeven ondersteund en wordt dan ook als onvoldoende aannemelijk verwor-pen. Ook in zoverre is haar beroep op gewekt vertrouwen te weinig onderbouwd om haar te kunnen baten.
4.4.
Belanghebbende beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel. Zij voert daartoe aan dan dat zij van de vorige eigenares vernomen heeft dat er in Rockanje nog steeds een Hummer rijdt met een vrachtwagenkentekenbewijs.
4.5.
In haar pleidooi in hoger beroep erkent belanghebbende dat zij niet kan bewijzen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Zij voert aan dat zij dat niet kan bewijzen, doordat de Inspec-teur niet wil aangeven wat het beleid in dezen is. Zij miskent daarmee, dat op haar de plicht rust te stellen en bij betwisting door de Inspecteur te bewijzen, dat een juiste toepassing van de belas-tingwet achterwege is gebleven doordat de Inspecteur een beleid voert dat voor de betrokken belastingplichtigen een begunstiging inhoudt, dan wel dat in een meerderheid van de identieke gevallen waarin de Inspecteur bevoegd is de Inspecteur voor de heffing van de motorrijtuigenbe-lasting een Hummer wel als vrachtauto heeft aangemerkt.
4.6.
Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de Inspecteur een beleid heeft gevoerd om naheffing van motorrijtuigenbelasting in bij de Inspecteur bekende gelijksoortige gevallen ach-terwege te laten. De Inspecteur voert aan, belanghebbende weerspreekt niet en het Hof acht aannemelijk, dat in de gevallen waarin naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting voor dit soort auto’s zijn vernietigd, deze auto’s – anders dan in het geval van belanghebbende – waren gekeurd met daarin een achterbank en dat deze abusievelijk niet als personenauto’s zijn aange-merkt Van een beleid, waarop belanghebbende in dezen een beroep zou kunnen doen is derhalve geen sprake. Van een fout bij de wetstoepassing door de Inspecteur kan evenmin worden gespro-ken. Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende haar grief inzake misbruik van bevoegd-heid ingetrokken.
4.7.
De naheffingsaanslag is derhalve terecht aan belanghebbende opgelegd.
4.8.
Wat de verzuimboete betreft, ligt in hetgeen de Inspecteur aanvoert het verwijt aan belang-hebbende besloten dat zij niet heeft gezien dat de auto door de erin geplaatste achterbank voor de heffing van motorrijtuigenbelasting als een personenauto heeft te gelden. Op zichzelf terecht voert de Inspecteur aan dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan informatie van vorige eigenaressen en zelf verantwoordelijk is voor het doen van de juiste aangifte.
4.9.
Dit laat nochtans de mogelijkheid open dat belanghebbende, toen zij aangifte deed na op 12 januari 2007 houdster van de auto te zijn geworden, niet wist dat de auto op 30 mei 2005 door haar voor-voorgangster (D B.V. te R) zonder achterbank ter keuring was aangeboden en kon menen dat de auto gekeurd was terwijl de achterbank daarin wel aanwezig was. Dat eerst uit gegevens die na de controle zijn gevonden duidelijk werd dat het om een personenauto ging – op de onder 4.2 bedoelde werkorder is bovendien de ‘P’ kennelijk eerst geplaatst nadat een andere aanduiding was doorgehaald – kan belanghebbende niet als verzuim bij het doen van de aangifte worden tegengeworpen. Andere omstandigheden waaruit zou volgen dat zij reeds bij de aangifte op de hoogte was van de onjuistheid van de onder 2.3 genoemde vermelding van de voertuig-soort, zijn gesteld noch gebleken.
4.10.
Belanghebbendes beroep op afwezigheid van alle schuld slaagt. De opgelegde en door de Rechtbank verminderde verzuimboete kan niet in stand blijven.
5. Slotsom
Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep tegen de naheffingsaanslag terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep is evenwel gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft.
6. Kosten
Voor een veroordeling van de Inspecteur in de integrale proceskosten van belanghebbende vindt het Hof geen aanleiding en verwijst hiertoe naar hetgeen in de uitspraak van de Rechtbank is overwogen in de tweede alinea onder ‘5. Proceskosten’.
De proceskosten van belanghebbende in hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2? € 437 ?1= € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op de reiskosten van haar verschenen enig aandeelhou-der, begroot op € 76, in totaal derhalve op € 950.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarbij de boete is ver-minderd;
– vernietigt de boetebeschikking;
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
– gelast de Staat aan belanghebbende het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 448 te vergoeden;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 950.
Aldus gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J.B.H. Röben in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgespro-ken op 27 april 2011.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 april 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.