RFR 2019/81
Schadevergoeding Bopz. Heeft betrokkene recht op schadevergoeding, wanneer rechter beslist na afloop van wettelijke beslistermijn?
HR 22-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:413
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22 maart 2019
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
19/00210
- Conclusie
A-G mr. M.L.C.C. Lückers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS54920:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:413, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑03‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:145, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2019
- Wetingang
Art. 17 lid 2, 35 Wet Bopz; art. 290 lid 2 Rv
Essentie
Schadevergoeding Bopz. Machtiging voortgezet verblijf. Procesverbaal. Termijnoverschrijding.
Bestaat er recht op schadevergoeding op grond van art. 35 Wet Bopz wanneer de rechter pas beslist na afloop van de wettelijke beslistermijn en de vertraging is gelegen binnen de risicosfeer van verzoeker? Is de griffier verplicht om aan betrokkene het proces-verbaal van de mondelinge behandeling te verstrekken?
Samenvatting
Ten behoeve van een reeds opgenomen patiënt is een machtiging tot voortgezet verblijf gevraagd. Twee weken na indiening van het verzoek zou de mondelinge behandeling plaatsvinden, maar die ging niet door omdat betrokkene ongeoorloofd uit het ziekenhuis vertrokken was en ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.