HR, 07-12-2012, nr. 09/00760bis
ECLI:NL:HR:2012:BY5268, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-12-2012
- Zaaknummer
09/00760bis
- LJN
BY5268
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BY5268, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑12‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2009:BH1781, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2009:BH1781, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2012/63.17 met annotatie van Redactie
Uitspraak 07‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 5, lid 3, letter c, en art. 13, B, aanhef en letter d, aanhef en onder 5, Zesde richtlijn; art. 11, lid 1, letter i, onder 2º, Wet OB; vervolg arrest HvJ 5 juli 2012, DTZ Zadelhoff, C-259/11, V-N 2012/43.15. Handelingen die leiden tot de overdracht van aandelen, maar in wezen gericht zijn op de (indirecte) overgang van onroerende zaken, vallen onder de vrijstelling van bemiddeling inzake aandelen.
Partij(en)
7 december 2012
Nr. 09/00760bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van D.T.Z. Zadelhoff v.o.f. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 januari 2009, nr. P07/00152, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 22 april 2011, nr. 09/00760, LJN BO3637, BNB 2011/230, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 5 juli 2012, DTZ Zadelhoff vof, C-259/11, V-N 2012/43.15, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
"Artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat onder deze btw-vrijstelling handelingen zoals die aan de orde in het hoofdgeding vallen, die erop zijn gericht en tot het resultaat hebben geleid dat de aandelen in de desbetreffende vennootschappen zijn overgedragen, maar die in wezen de door deze vennootschappen gehouden onroerende zaken en de (indirecte) overgang daarvan betreffen. De uitzondering op die vrijstelling in datzelfde punt 5, tweede gedachtestreepje, is niet van toepassing indien de lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 5, lid 3, sub c, van die richtlijn geboden mogelijkheid om de deelbewijzen en aandelen waarvan het bezit rechtens of in feite recht geeft op de eigendom of het genot van een onroerend goed als lichamelijke zaken aan te merken."
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Nadere beoordeling van de klachten
In aanmerking genomen de in het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van de Hoge Raad als vaststaand aangemerkte feiten, volgt uit de hiervoor in onderdeel 1 weergegeven verklaring voor recht van het Hof van Justitie dat de door belanghebbende verrichte prestaties vallen onder de vrijstelling voor handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, inzake effecten en andere waardepapieren in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en letter i, onder 2e, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verbinding met artikel 13, B, letter d, onder 5, van de Zesde richtlijn. Mitsdien slagen de hierop betrekking hebbende klachten. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de naheffingsaanslag tot € 180,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 447, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 422, derhalve in totaal € 869, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 276,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3864 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, C.B. Bavinck, E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2012.