Rb. 's-Gravenhage, 23-02-2011, nr. AWB 10/4024 BESLU
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP7378
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
23-02-2011
- Zaaknummer
AWB 10/4024 BESLU
- LJN
BP7378
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP7378, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 23‑02‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een brief waarin geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb besloten ligt. Bovendien heeft hij zijn bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken ingediend. Het bezwaar is door verweerder op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Geen geslaagd beroep op gewekte verwachtingen ten aanzien van de mogelijkheid van bezwaar. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/4024 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij brief van 16 oktober 2008 heeft de Nederlandse vertegenwoordiger te Bern (Zwitserland) namens de Minister van Buitenlandse Zaken aan eiser verzocht om zijn Nederlandse paspoort in te leveren, omdat het paspoort op grond van artikel 47, eerste lid onder a, van de Paspoortwet van rechtswege is komen te vervallen ten gevolge van het verkrijgen van de Zwitserse nationaliteit op 24 januari 2007.
Bij brief van 31 oktober 2008 heeft de Nederlandse vertegenwoordiger te Bern aan eiser medegedeeld dat hij het Nederlanderschap heeft verloren en is hem opnieuw verzocht zijn Nederlandse paspoort in te leveren. Bij brief van 9 december 2008 is eiser door genoemde vertegenwoordiger gewezen op de mogelijkheid van bezwaar.
Bij brief van 18 december 2008 heeft eiser bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 april 2010 heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 mei 2010, ingekomen bij de rechtbank op 1 juni 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 24 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 17 januari 2011 ter zitting behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B].
II. OVERWEGINGEN
- 1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn Nederlanderschap niet verloren is gegaan, gelet op artikel 15, tweede lid, onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat hij is getrouwd met een Zwitserse. Ter zitting stelt eiser dat hij door de uitlatingen van de Nederlandse vertegenwoordiging te Bern (Zwitserland) in de veronderstelling verkeerde dat de brief van 16 oktober 2008 een besluit was, waartegen bezwaar kon worden ingediend, zoals blijkt uit de brief van die instantie van 9 december 2008.
- 2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een bezwaarprocedure niet aan de orde kan zijn, omdat de brief van 16 oktober 2008 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb inhoudt.
- 3.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN (zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang) gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, van de RWN (zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang) is het eerste lid, aanhef en onder a, niet van toepassing op de verkrijger die gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit reeds bezit.
Ingevolge artikel 9 van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander binnen de grenzen van deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Paspoortwet vervalt een reisdocument van rechtswege, indien de houder van het reisdocument, waarin staat vermeld dat deze de Nederlandse nationaliteit bezit, het Nederlanderschap heeft verloren.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
- 4.
De rechtbank overweegt als volgt.
- 4.1.
Niet in geschil is dat eiser op 24 januari 2007 tezamen met - voor zover thans van belang - zijn echtgenote de Zwitserse nationaliteit heeft verkregen. Door dit rechtsfeit heeft eiser van rechtswege zijn Nederlandse nationaliteit verloren, gelet op artikel 15, aanhef en onder a, van de RWN. Vervolgens is aan de orde de vraag of de uitzondering van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, van de RWN op eiser van toepassing was. Eiser heeft aangevoerd dat zulks het geval is, nu hij gehuwd is met een Zwitserse.
- 4.2.
Genoemde uitzonderingsbepaling van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, van de RWN is bij wet van 21 december 2000 (Stb. 2000, 618) in de RWN opgenomen en in werking getreden met ingang van 1 april 2003 (Stb. 2003, 118). Aan de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot evengenoemde wetswijziging (Tweede Kamer, 1997-1998, 25 891 (R 1609), nr. 3, blz. 1-3) wordt ontleend dat met genoemde wetswijziging door de wetgever is beoogd te komen tot het wegnemen van een drempel voor het aannemen van de nationaliteit van de andere echtgenoot in “nationaliteitsrechtelijk gemengde huwelijken”. Om diverse redenen werd het wenselijk geacht dat - in conceto - de Nederlandse echtgenoot in een dergelijk geval de nationaliteit van de andere echtgenoot verkrijgt. Daardoor krijgt betrokkene alle rechten en plichten van een staatsburger van het land waarvan hij de nationaliteit verwerft (het land van de echtgenoot) en kan hij volledig integreren en deelnemen aan het politieke leven in dat land. Teneinde die wenselijk geachte stap te vergemakkelijken is, als uitzondering op de hoofdregel van het verlies van Nederlanderschap bij naturalisatie in een ander land, in de wet bepaald dat in dat geval het Nederlanderschap behouden blijft.
- 4.3.
Deze door de wetgever beoogde situatie verschilt wezenlijk van die van eiser en zijn echtgenote, die de Britse nationaliteit had. Zij beiden hebben er voor gekozen de Zwitserse nationaliteit aan te nemen. Het gaat voor eiser dus om de verkrijging van een andere nationaliteit dan die van zijn echtgenote, die zich tegelijk met eiser in Zwitserland heeft laten naturaliseren. Beiden hebben blijkens de door eiser overgelegde verklaring van het Canton de Vaud op 24 januari 2007 de Zwitserse nationaliteit verkregen.
- 4.4.
Gelet op de parlementaire geschiedenis van de wettelijke uitzonderingsbepaling waarop eiser zich beroept, kan de conclusie dus geen andere zijn dan dat die bepaling op eiser niet van toepassing was.
- 4.5.
Het voorgaande houdt in dat verweerders brief van 16 oktober 2008 een administratieve handeling is die geen verandering teweeg brengt in de rechtsverhouding tussen verweerder en eiser, zodat de brief geen rechtsgevolg heeft. Eiser heeft immers van rechtswege, door het verkrijgen van de Zwitserse nationaliteit, zijn Nederlandse nationaliteit verloren. Evengenoemde brief is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent tevens dat daartegen ingevolge artikel 7:1 en artikel 8:1 van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat. Voorts stelt de rechtbank ambtshalve vast dat eiser de bezwaartermijn van zes weken heeft overschreden zonder dat hij bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar geacht zou moeten worden. Ook om deze reden kon eiser door verweerder niet in zijn bezwaar worden ontvangen. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
- 5.
Voor zover eiser zich beroept op het vertrouwensbeginsel, vanwege de opgewekte verwachtingen zijdens de Nederlandse vertegenwoordiging te Bern, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van een concrete schriftelijke toezegging van het bevoegde gezag waaraan eiser een gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen. De Nederlandse vertegenwoordiging te Bern is immers niet bevoegd om, in afwijking van een expliciete wettelijke bepaling, voor eiser bezwaar open te stellen tegen een brief waarin geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb besloten ligt.
- 6.
De rechtbank ziet gezien de aard van de vraag die in dit beroep voorligt - of eisers bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard - in het kader van deze bestuursrechtelijke procedure geen ruimte voor een verdergaand onderzoek naar de juistheid van de feiten die verweerder aan de mededeling ten grondslag heeft gelegd dan in r.o. 4 is gedaan. Eiser kan zich desgewenst wenden tot de civiele rechter met een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op grond van artikel 17 van de RWN.
- 7.
Het beroep is derhalve, gelet op de voorgaande overwegingen, ongegrond.
- 8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W.H.B. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J. Dekker.
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.