Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2022/2523 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie
Artikel 50 Keuze voor uitgestelde toepassing van de IIR en de UTPR
Geldend
Geldend vanaf 23-12-2022
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2023, L 13).
- Bronpublicatie:
15-12-2022, PbEU 2022, L 328 (uitgifte: 22-12-2022, regelingnummer: 2022/2523)
- Inwerkingtreding
23-12-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2022, PbEU 2022, L 328 (uitgifte: 22-12-2022, regelingnummer: 2022/2523)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Tarief
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Europees belastingrecht / Belastingen EU
Europees belastingrecht / Algemeen
1.
In afwijking van de artikelen 5 tot en met 14 kunnen lidstaten waar niet meer dan twaalf uiteindelijke moederentiteiten van onder de toepassing van deze richtlijn vallende groepen gevestigd zijn, ervoor kiezen de IIR en de UTPR niet toe te passen voor zes opeenvolgende verslagjaren vanaf 31 december 2023. De lidstaten die daarvoor kiezen, stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2023 daarvan in kennis.
2.
Wanneer de uiteindelijke moederentiteit van een MNO-groep is gevestigd in een lidstaat die een keuze op grond van lid 1 van dit artikel heeft gemaakt, zorgen de andere lidstaten dan de lidstaat waar de uiteindelijke moederentiteit is gevestigd, ervoor dat de groepsentiteiten van die MNO-groep in de lidstaat waar zij zijn gevestigd, worden onderworpen aan de UTPR-bijheffing die overeenkomstig artikel 14 aan die lidstaat is toegewezen voor het verslagjaar dat begint op 31 december 2023.
De in de eerste alinea bedoelde uiteindelijke moederentiteit wijst een indienende entiteit aan die is aangewezen in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de uiteindelijke moederentiteit is gevestigd of, indien de MNO-groep geen groepsentiteit in een andere lidstaat heeft, in een jurisdictie van een derde land die voor het verslagjaar van aangifte een van kracht zijnde kwalificerende overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten heeft met de lidstaat waar de uiteindelijke moederentiteit is gevestigd.
In dat geval dient de aangewezen indienende entiteit een aangifte met informatie betreffende de bijheffing in overeenkomstig de vereisten van artikel 44, lid 5. De groepsentiteiten die gevestigd zijn in de lidstaat die op grond van lid 1 van dit artikel gebruik heeft gemaakt van de keuzemogelijkheid, verstrekken de aangewezen indienende entiteit de informatie die nodig is om te voldoen aan artikel 44, lid 5, en worden zij vrijgesteld van het in artikel 44, lid 2, bedoelde aangifteverplichting.
3.
Het UTPR-percentage dat wordt bepaald voor een lidstaat die een keuze op grond van lid 1 heeft gemaakt, wordt geacht nul te zijn voor het verslagjaar.