Deze zaak hangt samen met de zaak tegen de verdachte onder nr. 07/11955 P, in welke zaak ik heden eveneens concludeer.
HR, 26-05-2009, nr. 07/11976
ECLI:NL:HR:2009:BH5727
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-05-2009
- Zaaknummer
07/11976
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BH5727
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH5727, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑05‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH5727
ECLI:NL:PHR:2009:BH5727, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH5727
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Verdachte niet-ontvankelijk nu niet tijdig middelen zijn ingediend. Zaak hangt samen met 07/11955 P.
26 mei 2009
Strafkamer
nr. 07/11976
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 mei 2007, nummer 21/003074-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 mei 2009.
Conclusie 10‑03‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem op 16 mei 2007 — voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen — wegens ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Op 15 januari 2008 is aan verdachte de aanzegging van art. 435 Sv betekend. De door het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 17 maart 2008. Een schriftuur houdende middelen van cassatie is niet binnengekomen.
4.
Nu verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437 lid 2 Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
5.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2009