Rb. Maastricht, 02-05-2005, nr. 100118 - KG ZA 05-94
ECLI:NL:RBMAA:2005:AT5938
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
02-05-2005
- Zaaknummer
100118 - KG ZA 05-94
- LJN
AT5938
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2005:AT5938, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 02‑05‑2005; (Kort geding)
Uitspraak 02‑05‑2005
Inhoudsindicatie
" Wilsovereenstemming?; opheffing beslag; schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW ".
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 2 mei 2005
Zaaknummer : 100118 / KG ZA 05-94
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[Namen eisers in conventie], echtelieden,
beiden wonende te Schimmert, gemeente Nuth,
eisers in conventie in kort geding, verweerders in reconventie in kort geding,
procureur mr. S.J.M. Peters;
tegen:
[Namen gedaagden in conventie], echtelieden,
beiden wonende te Schimmert, gemeente Nuth,
gedaagden in conventie in kort geding, eisers in reconventie in kort geding,
procureur mr. M. Delnoy-Garske.
1. Het verloop van de procedure
Eisers in conventie, verweerders in reconventie, [Naam eisers in conventie], hebben gedaagden in conventie, eisers in reconventie, [Naam gedaagden in conventie], gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 14 april 2005, hebben [Eisers in conventie] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties aan de hand van een pleitnota nader hebben doen toelichten.
[Gedaagden in conventie] hebben aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties, en hebben daarna een eis in reconventie ingediend.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Vervolgens is het geding voor enige tijd geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog in der minne te regelen. Na de hervatting is gebleken dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
In conventie
2.1
[Gedaagden in conventie] hebben het pand staande en gelegen te [adres], gedurende om en nabij zeven maanden te koop aangeboden. Het pand werd de laatste vier maanden via makelaar Stienstra Bonnema te Maastricht te koop aangeboden.
2.2
[Eisers in conventie] stellen –kort samengevat en voor zover thans van belang- het volgende.
2.2.1
Op 1 maart 2005 heeft de heer [H.], makelaar in dienst bij Stienstra Bonnema, gebeld met [Eisers in conventie], in welk telefoongesprek laatsgenoemden
een bod hebben gedaan op het pand van € 360.000,- kosten koper met als opleveringsdatum 1 augustus 2005. [H.] heeft dit bod vervolgens besproken met [Gedaagden in conventie], waarna [H.] wederom telefonisch contact heeft opgenomen met [Eisers in conventie] om mede te delen dat voormeld bod niet was aanvaard maar dat [Gedaagden in conventie] een tegenbod deden van
€ 370.000,- kosten koper. Daarop hebben [Eisers in conventie] een tegenbod gedaan van € 365.000,- kosten koper, waarop [Gedaagden in conventie] met tussenkomst van [H.] hebben gereageerd met een tegenbod van € 367.500,- kosten koper.
2.2.2
Uiteindelijk hebben partijen op 1 maart 2005 mondeling een koopovereenkomst gesloten. Partijen hebben onder meer mondelinge overeenstemming bereikt over de volgende punten:
- -
de overeengekomen koopprijs bedraagt € 367.000,- kosten koper;
- -
de notariële akte zal worden verleden op 1 augustus 2005. Alsdan zal ook de feitelijke levering van het verkochte
plaatsvinden;
- -
er zijn geen ontbindende voorwaarden;
- -
de heer [H.] zou de dag na de mondelinge sluiting van de overeenkomst de schriftelijke (concept-)overeenkomst bij beide partijen bezorgen;
- -
op 4 maart 2005 zouden partijen de koopovereenkomst ondertekenen ten kantore van Stienstra Bonnema in Maastricht.
2.3
[Eisers in conventie] hebben op 4 maart 2005 de concept-koopvereenkomst die door [H.] was opgesteld en volgens [Eisers in conventie] een juiste weergave is van de afspraken zoals die op 1 maart 2005 zijn gemaakt, ondertekend, doch [Gedaagden in conventie] hebben tot op heden nagelaten de koopovereenkomst te ondertekenen, ondanks enkele sommaties daartoe.
2.4
[Eisers in conventie] hebben op 7 maart 2005 conservatoir beslag tot levering op het pand gelegd.
2.5
[Eisers in conventie] stellen een spoedeisend belang te hebben bij na te melden vorderingen.
2.6
Op grond van het vorenstaande hebben [Eisers in conventie] gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- I.
[Gedaagden in conventie] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de betreffende koopovereenkomst, die reeds door [Eisers in conventie] ondertekend is, te ondertekenen, op verbeurte van een dwangsom van
€ 500,- per dag, tot een maximum van € 75.000,-;
- II.
primair: bepaalt dat de in deze te wijzen uitspraak van de voorzieningenrechter ex artikel 3:300 (lid 2) BW op 1 augustus 2005 in de plaats treedt van de tot levering van het betreffende registergoed bestemde akte;
subsidiair: [Gedaagden in conventie] veroordeelt om op 1 augustus 2005 bij een nader te noemen meester de betreffende notariële akte te ondertekenen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, tot een maximum van € 75.000,-;
- III.
[Gedaagden in conventie] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen
vonnis, aan [Eisers in conventie] de kosten ad € 864,75 te voldoen, verband houdende met het gelegde conservatoir beslag tot levering;
- IV.
[Gedaagden in conventie] veroordeelt in de proceskosten.
2.7
De vordering wordt door [Gedaagden in conventie] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de ter terechtzitting voorgedragen, en nadien aan de stukken toegevoegde, pleitnota.
Het verweer houdt –kort gezegd en voor zover van belang- het volgende in.
Er is geen sprake van een koopovereenkomst, want:
- *
er is tussen partijen geen wilsovereenstemming bereikt:
- -
de concept-koopovereenkomst is niet door [Gedaagden in conventie] ondertekend;
- -
[H.] is vertegenwoordigingsonbevoegd en de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is niet door [Gedaagden in conventie]
gewekt;
- *
er is niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In reconventie
2.8
Nu de voorzieningenrechter reeds ten tijde van het vragen van beslagverlof door [Eisers in conventie] had moeten opmerken dat aan het schriftelijksvereiste van artikel 7:2 BW niet is voldaan, derhalve geen koop is gesloten en derhalve ook niet geleverd behoeft te worden, en om die reden geen beslagverlof had mogen worden gegeven, heeft het feit dat desalniettemin beslagverlof is gegeven, de nietigheid van het beslag tot gevolg, aldus [Gedaagden in conventie]. Indien en voor zover noodzakelijk verzoeken zij de voorzieningenrechter om de nietigheid van het beslag uit te spreken.
Nu er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, bestaat er volgens [Gedaagden in conventie] (derhalve) geen recht op levering aan de zijde van [Eisers in conventie], weshalve het beslag zou dienen te worden opgeheven.
2.9
Gelet hierop, hebben [Gedaagden in conventie] in reconventie gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het gelegde conservatoir beslag opheft, althans de opheffing of doorhaling daarvan beveelt.
3. De beoordeling
In conventie
3.1
Het spoedeisend belang volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de aard van de zaak, waarbij de voorzieningenrechter vooral in aanmerking neemt dat het litigieuze pand volgens [Eisers in conventie] op 15 augustus 2005 aan hen geleverd dient te worden, en [Gedaagden in conventie] het litigieuze pand inmiddels hebben verkocht aan een derde, zijnde de heer [N.].
3.2
[Eisers in conventie] stellen zich op het standpunt dat tussen partijen mondeling een koopovereenkomst is gesloten, hetgeen door [Gedaagden in conventie] gemotiveerd wordt betwist.
Nu partijen voor wat betreft een groot deel van de door hen aangedragen relevante feiten in dit kader lijnrecht tegenover elkaar staan, zal een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden in deze zaak – eventueel door het horen van getuigen- uitsluitsel moeten bieden voor wat betreft de vraag of partijen mondelinge overeenstemming hebben bereikt doordat [Gedaagden in conventie] het door [Eisers in conventie] gedane aanbod hebben aanvaard, c.q. [Eisers in conventie] er op mocht vertrouwen dat het aanbod (artikel 6:217 en 3:33 BW) door [Gedaagden in conventie] was aanvaard (artikel 3:35 BW), terwijl bij dit laatste in het oog moet worden gehouden dat een opdracht tot bemiddeling aan een makelaar geen volmacht inhoudt tot het sluiten van een koopovereenkomst en met zo een opdracht ook niet de schijn van bevoegdheid van de makelaar wordt gewekt.
Voor een dergelijk onderzoek is in kort geding evenwel geen plaats. Een bodemprocedure is de daarvoor aangewezen weg.
Gelet hierop, dient het gevorderde in conventie te worden afgewezen.
In reconventie
3.3
Het spoedeisend belang blijkt uit de aard van de zaak.
3.4
Het standpunt van [Gedaagden in conventie], inhoudende –kort gezegd- dat het beslag nietig is, nu geen beslagverlof gegeven had mogen worden aangezien niet is voldaan aan het schriftelijksvereiste van artikel 7:2 BW en daarmee geen koop tot stand is gekomen en bijgevolg niet geleverd behoeft te worden, deelt de voorzieningenrechter niet.
Na het bereiken van mondelinge overeenstemming is de verkoper, in casu [Gedaagden in conventie], naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel gehouden medewerking te verlenen aan het opmaken van de schriftelijke koopovereenkomst. De verkoper handelt onbehoorlijk als hij na het bereiken van de mondelinge overeenstemming geen medewerking verleent aan het opmaken van de schriftelijke overeenkomst, omdat hij bijvoorbeeld een hoger bod van een derde heeft ontvangen.
Reeds gelet hierop, is op basis van de stelling dat partijen mondelinge overeenstemming hebben bereikt, terecht beslagverlof gegeven en is het gelegde beslag naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter niet nietig. Overigens betreft het beoordelen van een beslagrekest slechts een summiere toetsing van een pretens recht, en –voor zover [Gedaagden in conventie] hebben bedoeld het verkrijgen van een verklaring voor recht dat het beslag nietig is, hetgeen overigens niet is gevorderd- behoort het niet tot de bevoegdheid van de rechter in kort geding een zodanige uitspraak te doen.
3.5
Rest de vraag of het gelegde beslag dient te blijven rusten. Terzake oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
Blijkens artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dient een gelegd beslag onder meer te worden opgeheven, indien “summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt”.
Het ligt op de weg van [Gedaagden in conventie] om aannemelijk te maken dat deze grond zich voordoet. De voorzieningenrechter zal daarbij hebben te beslissen aan de hand van wat door partijen naar voren is gebracht. Bedoelde beoordeling kan niet geschieden zonder een afweging van de wederzijdse belangen.
De summierlijke ondeugdelijkheid van het door [Eisers in conventie] ingeroepen recht of de onnodigheid van het beslag is naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter niet door [Gedaagden in conventie] aannemelijk gemaakt, nu voor de vraag of partijen mondelinge overeenstemming hebben bereikt, een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden is vereist, zoals hiervoor in conventie is overwogen. Of mondelinge wilsovereenstemming is bereikt of niet, blijft vooralsnog dan ook in het midden.
Gelet hierop, heeft de voorzieningenrechter de belangen van partijen afgewogen bij handhaving respectievelijk opheffing van het beslag en daarbij in aanmerking genomen dat [Gedaagden in conventie] het pand inmiddels hebben verkocht aan de heer [N.], aan wie op korte termijn geleverd dient te worden.
Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het gelegde beslag dient te worden opgeheven, mede om een zogenaamde “pat-stelling” te voorkomen.
In conventie en reconventie
3.6
[Eisers in conventie] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:
RECHT DOENDE in kort geding:
In conventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [Eisers in conventie], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding aan de zijde van [Gedaagden in conventie] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 244,- aan vast recht en € 816,- voor salaris procureur;
In reconventie
heft op het gelegde conservatoir beslag tot levering op het pand staande en gelegen te [adres];
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [Eisers in conventie] in de kosten van het geding aan de zijde van [Gedaagden in conventie] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. F.B.