Hof Amsterdam, 13-11-2014, nr. 23-003892-05
ECLI:NL:GHAMS:2014:4723
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-11-2014
- Zaaknummer
23-003892-05
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:4723, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1316, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 13‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Medeplegen gewapende overval op een filiaal van de Fortis bank te Amsterdam.
Parketnummer: 23-003892-05
Datum uitspraak: 13 november 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2005 in de strafzaak onder de parketnummers 13-127539-03 en 23-000005-02 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 107.504 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (een filiaal van) de Fortis bank (gevestigd aan [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en/of een of meer medewerk(st)er(s) en/of bezoek(st)er(s) van de Fortis bank, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] en/of medewerk(st)er(s) en/of bezoek(st)er(s) van dat bankfiliaal heeft/hebben getoond en/of in de richting van die [slachtoffer] en/of medewerk(st)er(s) en/of bezoek(st)er(s) heeft/hebben bewogen en/of gericht en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd de woorden: "Dit is een overval. Op de grond, naar beneden. Tas vullen. Nu, nu, sneller, of wil je een kogel door je kop", althans woorden van gelijke aard of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 20 november 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of een of meer medewerk(st)er(s) en/of bezoek(st)er(s) van de Fortis bank heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 107.504 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (een filiaal van) de Fortis bank (gevestigd aan [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] en/of een of meer medewerk(st)er(s) en/of bezoek(st)er(s) van dat bankfiliaal heeft/hebben getoond en/of in de richting van die [slachtoffer] en/of medewerk(st)er(s) en/of bezoek(st)er(s) heeft/ hebben bewogen en/of gericht en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd de woorden: “Dit is een overval. Op de grond, naar beneden. Tassen vullen. Nu, nu, sneller, of wil je een kogel door je kop", althans woorden van gelijke aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank Amsterdam.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van de redelijke termijn. De raadsvrouw heeft daartoe – kort gezegd – primair aangevoerd dat in dit geval het tijdsverloop niet te rechtvaardigen is en het Openbaar Ministerie geen inspanningen heeft verricht om de ontstane vertragingen zo beperkt mogelijk te houden. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces is geschonden, omdat de termijnoverschrijding het geheugen van de verdachte heeft beïnvloed en er een stuk van overtuiging, namelijk een videoband, is teniet gegaan.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid in de strafvervolging van het Openbaar Ministerie, maar dient te worden verdisconteerd in de strafmaat. Ook het door de raadsvrouw subsidiair gevoerde verweer kan volgens de advocaat-generaal niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na enig voorval op grond waarvan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging wordt ingesteld.
Verdachte is op 9 februari 2004 in verzekering gesteld voor het onderhavige feit. Het vonnis is gewezen op 14 juni 2005. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 28 juni 2005. Het dossier is bij het hof binnen gekomen op 23 januari 2006. In hoger beroep is de zaak voor het eerst behandeld op 30 november 2009 nadat de zaak dus 4 jaar en 5 maanden had stilgelegen. Ook daarna is vertraging opgetreden, niet alleen door het opwerpen van wrakingsincidenten door de toenmalige raadsman van de verdachte maar ook wegens het niet steeds voldoende voortvarend optreden aan de zijde van het Openbaar Ministerie. Het hof stelt vast dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de lange duur van de behandeling in hoger beroep zouden kunnen verklaren of rechtvaardigen. Alles overziende stelt het hof de vertraging die in deze procedure is opgetreden en die niet in redelijkheid aan de verdachte en de verdediging is toe te schrijven op een periode van ongeveer zeven jaren .
Het hof overweegt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn dan ook verdisconteren in de eventuele strafoplegging.
Met betrekking tot het subsidiair gevoerde verweer van de raadsvrouw overweegt het hof dat de verdachte in eerste aanleg er voor heeft gekozen gebruik te maken van zijn zwijgrecht in een periode dat hij nog geacht kon worden te hebben kunnen weten of kunnen reconstrueren wat zijn bezigheden waren op en rond de data die in deze zaak een rol spelen. De gevolgen van die processuele keuze moeten voor risico van de verdachte blijven nu de verdachte bijstand heeft gehad van een advocaat en die keuze verweven is met andere keuzes van de verdediging.
Ten aanzien van de in het ongerede geraakte videoband overweegt het hof dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ter zake van dit vormverzuim slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is te kort gedaan.
Het hof constateert allereerst dat de videoband in het bijzijn van de verdachte en zijn raadsman is bekeken tijdens de terechtzitting in eerste aanleg van 31 mei 2005. Noch de verdachte noch zijn raadsman hebben – voorzover blijkt uit de stukken in het dossier – enige opmerking over de beelden gemaakt. Voorts is van belang dat er vanuit het Openbaar Ministerie diverse pogingen zijn ondernomen om de videoband op te sporen en weer bij het dossier te voegen. Het hof is niet gebleken van een situatie dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is te kort gedaan. Het hof is van oordeel dat artikel 6 EVRM op basis van het bovenstaande niet is geschonden en het Openbaar Ministerie derhalve ontvankelijk is in zijn vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 107.504 euro, toebehorende aan de Fortis bank gevestigd aan de [adres 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen medewerk(st)er(s) en/of een bezoeker van de Fortis bank, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en zijn mededaders een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die medewerk(st)er(s) en/of bezoeker van dat bankfiliaal hebben getoond en in de richting van die medewerk(st)er(s) en/of bezoeker hebben bewogen en gericht en daarbij hebben gezegd de woorden: "Dit is een overval. Op de grond, naar beneden. Tas vullen. Nu, nu, sneller, of wil je een kogel door je kop".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging en bespreking van een verweer
Volgens de eigen verklaring van de verdachte was hij in ieder geval eigenaar van zowel de gsm met IMEI-nummer [nummer 1] met daarin telefoonnummer [nummer 2], waarmee op de dag voor de overval en op de dag van de overval door een van de daders is gebeld naar de mededader [slachtoffer], als ook van de gsm met IMEI-nummer [nummer 3].
Het hof leidt af uit de tijdlijn overval Fortis-bank dat op 19 november 2003 om 16.08.25u vanuit een telefooncel aan de [adres 2] met het telefoonnummer [nummer 2] in de gsm met IMEI-nummer [nummer 3] is gebeld en dat op 20 november, de dag van de overval, om 14.59.46u ook vanuit een telefooncel aan de [adres 2] met het telefoonnummer [nummer 2] in de gsm met IMEI-nummer [nummer 3] is gebeld. In de tussengelegen periode is het telefoonnummer [nummer 2] weer in de gsm met IMEI-nummer [nummer 1] geplaatst.
Het hof leidt voorts uit de genoemde tijdlijn af dat het telefoonnummer [nummer 5] op 19 november 2003 om 15.27.05u zich nog in de gsm met IMEI-nummer [nummer 1] bevond en zich op 20 november 2003 om 13.46.53u eveneens in datzelfde toestel bevond.
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot de gsm met IMEI-nummer [nummer 1]. Het hof leidt uit zijn wisselende verklaringen af dat hij thans de stelling inneemt dat hij enige tijd rond de overval niet in het bezit is geweest van deze gsm. De verdachte heeft verklaard, ook ter terechtzitting in hoger beroep, dat dit de enige telefoon was die miste. De andere telefoons had de verdachte nog in zijn bezit.
Gelet op de tijdlijn overval Fortis-bank en de wisseling van de simkaart met het telefoonnummer [nummer 2] in het toestel met IMEI-nummer [nummer 3] leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat de gebruiker van de toestellen met IMEI-nummer [nummer 1] en de telefoon met IMEI-nummer [nummer 3] deze beide fysiek bij zich droeg. Het hof leidt uit de verklaring van de verdachte, dat hij de andere telefoons nog in zijn bezit had, af dat de verdachte de gebruiker was van beide telefoons op 19 november en 20 november 2003. De verklaring van de verdachte dat hij niet in het bezit was van de telefoon met IMEI-nummer [nummer 1] is niet aannemelijk geworden.
Nu de verdachte als de gebruiker van dit toestel herhaaldelijk contact heeft gehad met het mobiele nummer van Bilal [slachtoffer], met dit toestel naar de bank is gebeld met medewerker Bilal [slachtoffer] en hierna door [slachtoffer] lade 11 werd geopend waarin het bedrag van 107.000 euro aan grote coupures is aangetroffen, en waarna de feitelijke overval heeft plaatsgevonden, kan volgens het hof worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [slachtoffer] en verdachte.
Het hof heeft hierboven de rol van de verdachte vastgesteld bij de overval op de Fortisbank op 20 november 2003. Nu de rol van de verdachte niet ziet op de aanwezigheid van de verdachte in de bank alsook diens betrokkenheid bij de vluchtmotor, behoeven de overige verweren van de raadsvrouw geen verdere bespreking.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een zeer goed voorbereide gewapende overval op een filiaal van de Fortis-bank. Het hof neemt in aanmerking dat de verdachte en zijn mededaders bij de overval slechts aan eigen geldelijk gewin hebben gedacht en volledig voorbij zijn gegaan aan de gevolgen voor de slachtoffers. De situatie moet voor deze slachtoffers zeer bedreigend zijn geweest en zoals de ervaring leert, zullen de slachtoffers van dergelijke gewelddadige vermogensdelicten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen.
Gelet op de ernst van het feit en de mate van veronachtzaming van de belangen van de slachtoffers door de verdachte en zijn mededaders, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. In strafverzwarende zin heeft het hof meegewogen dat verdachte met deze feiten in grote mate heeft bijgedragen aan de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Dergelijke feiten zorgen ervoor dat deze gevoelens van onveiligheid blijven bestaan en worden versterkt. Daarnaast heeft het hof in verzwarende zin meegewogen dat het ten laste gelegde in vereniging is gepleegd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 oktober 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor een diefstal met geweld in vereniging en wapenbezit. Bij de strafoplegging heeft het hof voorts rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Het hof is – alles overwegende – van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren een passende en geboden reactie vormt. Gelet echter op de genoemde ruime overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof de gevangenisstraf beperken tot de duur van 2 (twee) jaren.
Vordering van de benadeelde partij Fortis Bank Nederland NV
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 117.504,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 107.504,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Zij zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Meervoudige kamer te Amsterdam van 3 september 2002 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit arrest. Gezien echter de omstandigheid dat de voorwaardelijke straf is opgenomen in een vonnis dat dateert uit 2002, is het hof van oordeel dat, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf thans geen doel meer dient.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging derhalve afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Fortis Bank Nederland NV
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Fortis Bank Nederland NV, t.a.v. dhr. H.J. Budding ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 107.504,00 (honderdzevenduizend vijfhonderdvier euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Fortis Bank Nederland NV, een bedrag te betalen van € 107.504,00 (honderdzevenduizend vijfhonderdvier euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 610 (zeshonderdtien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 1 april 2004, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Amsterdam van 3 september 2002, parketnummer 23-000005-02, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.W.J. de Groot en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. A.J.E. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 november 2014.
[........]
.