Rb. Utrecht, 17-10-2008, nr. 05/949 R
ECLI:NL:RBUTR:2008:BG1020
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
17-10-2008
- Zaaknummer
05/949 R
- LJN
BG1020
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2008:BG1020, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 17‑10‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 315 Faillissementswet; art. 349a Faillissementswet
Uitspraak 17‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Beslissing RC tot verlenging schuldsanering, Hoger Beroep.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer: 05/949 R
beschikking van 17 oktober 2008
enkelvoudige kamer
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het op 23 september 2008 ter griffie van deze rechtbank ingediende beroepschrift ex artikel 315 lid 1 van de Faillissementswet (Fw) door de advocaat mr. J.W. Aartsen namens:
[naam],
geboren op [datum] te [plaats],
wonende [adres],
hierna ook te noemen appellante.
1. De procedure
1.1.
Appellante heeft bij beroepschrift als voorzien in artikel 315 lid 1 Fw hoger beroep ingesteld tegen de op 18 september 2008 genomen beschikking van de rechter-commissaris in de onderhavige schuldsaneringsregeling, die in kopie aan deze beslissing is gehecht. Het beroepschrift is op 23 september 2008 per fax ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
1.2.
De mondelinge behandeling van dit beroepschrift heeft plaatsgevonden op
- 26.
september 2008. Ter zitting zijn verschenen appellante bijgestaan door
mr. J.W. Aartsen en [X], namens de bewindvoerder.
De aanwezigen hebben ter zitting hun standpunten naar voren gebracht.
1.3.
De uitspraak is bepaald op 17 oktober 2008.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 1 november 2005 is de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken van appellante, met benoeming van
mr. A.C. Schroten, rechter in deze rechtbank, tot rechter-commissaris en de heer [bewindvoerder1] tot bewindvoerder.
2.2.
In de beslissing van 1 november 2005 is onder andere bepaald: “verhoogt, vooralsnog, het bedrag bedoeld in artikel 295 lid 2 Fw in die zin, dat buiten de boedel wordt gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat waar in dat artikel staat: "negentig" of "90", wordt gelezen: "95", of, indien de schuldenares inkomen uit arbeid verkrijgt, gedurende de periode(s) waarin zij dat inkomen verkrijgt: "100";”
2.3.
Bij beschikking is de heer [bewindvoerder1] met ingang van 31 mei 2007 ontslagen als bewindvoerder en is mevrouw [bewindvoeder2] met ingang van 1 juni 2007 benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
2.4.
De bewindvoerder heeft bij schrijven van 30 juli 2008 verzocht de duur van de regeling te verlengen, maar nog geen verificatievergadering te houden.
2.5.
Bij beschikking van 18 september 2008 heeft de rechter-commissaris op grond van artikel 349a Fw de duur van de schuldsaneringsregeling verlengd en de termijn vastgesteld op maximaal 60 maanden.
3. Het beroepschrift en het standpunt van de bewindvoerder
3.1.
Appellante heeft gevorderd de beslissing van de rechter-commissaris van
- 18.
september 2008 te vernietigen en de bewindvoerder en de rechter-commissaris op te dragen met spoed een saneringsplan op te stellen en haar een schone lei te verlenen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er – primair – geen grond is voor verlenging van de regeling, – subsidiair – dat de woning niet tijdig verkocht is / kon worden, hetgeen is veroorzaakt door de bewindvoerder en de rechter-commissaris en derhalve niet op appellante kan en mag worden afgewenteld en – meer subsidiair – dat in de belangenafweging het belang van de crediteuren bij een verkoop van het actief niet opweegt tegen het belang van appellante om in de woning te kunnen blijven wonen.
3.2.
Ter zitting van 11 september 2008 heeft mr. Aartsen nog verzocht de woning buiten de boedel te laten.
3.3.
De bewindvoerder heeft bij brief van 3 oktober 2008 het verloop van de schuldsaneringsregeling beschreven.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 315 lid 1 van de Fw tegen alle beschikkingen van de rechter-commissaris gedurende vijf dagen hoger beroep op de rechtbank mogelijk is. Het beroepschrift van appellante is op 23 september 2008 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen. Uit jurisprudentie op artikel 67 Fw (hoger beroep tegen beslissing van de rechter-commissaris in faillissementen) blijkt dat de beroepstermijn aanvang neemt op de dag na die waarop de rechter-commissaris de beschikking heeft gegeven. Nu artikel 315 lid 1 Fw in grote lijnen overeenstemt met artikel 67 Fw zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de uitleg op artikel 67 voornoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroepschrift binnen de in artikel 315 lid 1 Fw gestelde termijn ontvangen. Appellante zal derhalve in haar beroep worden ontvangen.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat de bestreden beslissing uitdrukkelijk niet in overeenstemming is met één van de gronden als bedoeld in artikel 349a Fw. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 349a Fw kan de rechter, en op grond van het tweede lid van bedoeld artikel ook de rechter-commissaris, in afwijking van de reguliere duur van de schuldsaneringsregeling, zijnde drie jaar, de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen, indien voor de gehele termijn aan de schuldenaar, boven het bedrag als bedoeld in artikel 295 lid 2 Fw, een nominaal bedrag wordt toegekend. Aan appellante is bij het toelatingsvonnis conform artikel 295 lid 3 laatste zin Fw, boven op genoemd bedrag als bedoeld in artikel 295 lid 2 Fw, in ieder geval 5%, en in geval appellante inkomen uit arbeid verkrijgt zelfs 10%, van de op haar van toepassing zijnde bijstandsnorm als extra bedrag vrijgelaten. Nu genoemd percentage te allen tijde is te herleiden tot een nominaal bedrag en de wijze van vrijlating ertoe leidt dat automatisch het extra bedrag wordt verhoogd per periodieke verhoging van de bijstandsnormbedragen, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste van 349a lid 1 Fw voor de gehele periode dat op de appellante de schuldsaneringsregeling van toepassing zal zijn, zodat bepaling van een langere termijn dan drie jaar in beginsel is toegestaan.
4.3.
Bij de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is appellante een zogenaamd informatieblad uitgereikt. Hierin staat onder andere over de duur van de regeling: “De rechtbank bepaalt hoe lang de schuldsanering duurt. De normale duur van de schuldsanering is drie jaar, het maximum is vijf jaar.” Appellante was er van op de hoogte dat de rechtbank de duur van de regeling bepaalt en dat de maximale termijn vijf jaar bedraagt. Zij kan aan de normale duur geen rechten ontlenen, ook als haar geen (directe) signalen omtrent verlenging van de duur van de regeling hebben bereikt, zodat ook dit betoog faalt.
4.4.
Appellante stelt dat uit jurisprudentie blijkt dat verlenging van de regeling slechts is bedoeld om de schuldenaar de kans geven om tekortkomingen in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, gedurende de sanering, goed te maken. Hierbij verwijst appellante naar pagina 82 – 83 van het boek Wsnp en goede trouw van A.J. Noordam (Recht en Praktijk 160, Kluwer 2008). Appellante betwist dat sprake is van enige tekortkoming aan haar zijde en dat zij van mening dat zij alle benodigde medewerking heeft verleend en voelt zich hierin gesteund door de brief van de bewindvoerder van 3 oktober 2008. Het betoog van appellante wordt verworpen, nu het krijgen van een kans om tekortkomingen recht te zetten is niet de enige grond om de regeling te verlengen. In het door appellante aangehaalde boek Wsnp en goede trouw wordt ook verwezen naar de parlementaire geschiedenis, in het bijzonder de gewijzigde amendementen Noorman - den Uyl van 19 september 1995, met betrekking tot de duur van de regeling. Verlenging wordt gerechtvaardigd geacht indien (a) sprake is van niet te goeder trouw ontstane schulden, doch de rechter geen gebruik meent te moeten maken van artikel 288 lid 2 onder b FW; (b) er sprake is van een natuurlijk persoon als ondernemer en de hoogte van de schulden en/of terugbetalingscapaciteit daartoe aanleiding geeft; (c) er naar het oordeel van de rechter sprake is van een bijzondere situatie, aldus de toelichting bij genoemd amendement.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van de omstandigheid als bedoeld onder (b), nu appellante een ex-ondernemer met een hoge schuldenlast van
€ 189.135,27 is en appellante pas sinds september 2007 substantieel meer afdraagt aan de boedel als gevolg van een fulltime dienstverband, in welk geval een langere termijn dan drie jaar is toegestaan.
4.5.
Bij aanvang van de schuldsaneringsregeling lag de waarde van de woning onder de hoogte van de hypothecaire lening. Dit was echter geen reden tot stilzitten. Juist in voornoemde situatie is er reden voor schuldvernieuwing. Ondanks de diverse brieven van de bewindvoerder aan appellante heeft dit er niet toe geleid dat de hypothecaire lening van appellante (tijdig) is vernieuwd. Dit zou mede zijn in gegeven door de opkomst zijnde wetswijziging per 1 januari 2008. Per genoemde datum is artikel 303 Fw gewijzigd in die zin dat de rechter-commissaris kan bepalen dat – kort gezegd – de hypothecaire rente doorbetaald mag worden. Het gevolg van een dergelijke beslissing is dat de hypothecaire lening buiten de schone lei blijft. De bewindvoerder heeft bij brief van 14 maart 2008 de rechter-commissaris verzocht een dergelijke beslissing te nemen. Zonder recente gegevens over de waarde van de woning was de rechter-commissaris niet in staat te beslissen of een en ander in het belang van de boedel was. Gelet op de woningmarkt was het immers niet ondenkbaar dat de waarde van de woning inmiddels hoger was geworden dan het bedrag van de hypothecaire geldlening.
4.6.
Aan het feit dat de bewindvoerder niet nadrukkelijk heeft gezegd dat de woning verkocht diende te worden, kan appellante geen rechten ontlenen. Wellicht had de bewindvoerder meer druk kunnen uitoefenen op appellante om recente gegevens over de waarde van de woning over te leggen en misschien ook nadrukkelijker op de schuldvernieuwing moeten wijzen. Dit is echter geen reden voor appellante om zelf geen verdere actie ten aanzien van de woning te ondernemen. Aan appellante is ook met het oog daarop het eerder aangehaalde informatieblad uitgereikt. Hierin staat onder andere: “Het slagen van de schuldsaneringsregeling is vooral uw eigen verantwoordelijkheid. Er wordt van u een actieve houding verwacht bij het naleven van de hieronder genoemde verplichtingen. Dit betekent dat u zelf het voortouw moet nemen bij het oplossen van problemen”. Gelet op het opleidingsniveau van appellante moet zij daartoe in staat worden geacht.
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat het aanbieden van een akkoord, waarover de voormalig bewindvoerder sprak in zijn eerste openbare verslag, niet mogelijk was omdat de hypotheekhouder niet wilde meewerken aan schuldvernieuwing. Dit had voor appellante een signaal moeten zijn om alles in het werk te stellen om te proberen elders een schuldvernieuwing te verkrijgen. In de openbare verslagen wordt slechts de Rabobank genoemd als gesprekspartner ter zake schuldvernieuwing. Van een actieve houding van appellante als hiervoor bedoeld kan gelet op het voorgaande niet worden gesproken. De rechtbank verwerpt het betoog van appellante op deze grond.
4.7.
De woning is getaxeerd door een makelaar. Uit het rapport van 5 augustus 2008 blijkt dat de vrije verkoop waarde is vastgesteld op € 155.000, -. Dit is hoger dan de hypothecaire lening van € 135.465,72 die op de onroerende zaak rust. Het is de rechtbank bekend dat de verkoop van de woning kosten met zich brengt. Nu echter appellante niet heeft aangetoond dat deze hoger zijn dan de overwaarde gaat de rechtbank daaraan voorbij. De schuldsaneringsregeling heeft mede tot doel zo veel mogelijk actief te genereren voor de schuldeisers van appellante. Dit belang dient naar het oordeel van de rechtbank zwaarder te wegen dan het belang van appellante om van de woning gebruik te blijven maken.
4.8.
Daarnaast heeft appellante, gelet op hetgeen onder punt 4.6. is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd en gelegenheid gehad de hypothecaire lening te vernieuwen dan wel de geschatte overwaarde op een andere wijze aan de boedel ten goede te laten komen. Met de rechter-commissaris is de rechtbank in dat verband van oordeel dat verkoop van de woning achterwege kan blijven indien de overwaarde op andere wijze ten goede van de boedel toekomt.
4.9.
Nu de in hoger beroep aangevoerde gronden geen doel treffen, zal de beschikking van de rechter-commissaris worden bekrachtigd.
5. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 18 september 2008.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2008.