ABRvS, 12-09-2012, nr. 201112262/1/A1
ECLI:NL:RVS:2012:BX7117
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-09-2012
- Zaaknummer
201112262/1/A1
- LJN
BX7117
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX7117, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑09‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
TBR 2013/12 met annotatie van S. Hillegers
JOM 2012/893
OGR-Updates.nl 2012-0171
Uitspraak 12‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen het net over de achtertuin van een perceel. Volgens jurisprudentie over het begrip "bouwwerk" in de Woningwet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de Wabo, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juni 2009, in zaak nr. 200807958/1, LJN: BI7253), is bij herhaling aansluiting gezocht bij de in de modelbouwverordening gegeven definitie van het begrip "bouwwerk", omdat dit in de Woningwet niet is omschreven en in de modelbouwverordening een bruikbare definitie is gegeven. Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren". Het begrip bouwwerk is in de Wabo niet omschreven. Uit de Wabo, noch de geschiedenis van de totstandkoming daarvan (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 91-92), kan worden afgeleid dat met het begrip "bouwwerk", als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder a, van de Wabo, welk artikel een voortzetting is van het verbod dat in art. 40 van de Woningwet was opgenomen, is bedoeld om een wijziging aan te brengen in de aan dit begrip in de jurisprudentie onder de werking van de Woningwet gegeven betekenis. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om voor de uitleg van het begrip "bouwwerk" in de Wabo eveneens aansluiting te zoeken bij de hiervoor weergegeven definitie uit de modelbouwverordening. Het net, dat bestaat uit geknoopt zwart nylon en op een hoogte van 2,20 m over de gehele achtertuin van het perceel is gespannen middels staaldraden, dient, tezamen met de vijf staaldraden, die met nagels zijn bevestigd aan de achtergevel van de woning en de voorgevel van de schuur op het perceel, te worden beschouwd als een constructie van enige omvang, die bedoeld is om ter plaatse te functioneren. De Rb. heeft derhalve ten onrechte geen grond gezien voor het oordeel dat sprake is van een bouwwerk, als bedoeld in art. 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Dit betekent dat het college zich ten onrechte onbevoegd heeft geacht om handhavend om te treden.
Partij(en)
201112262/1/A1.
Datum uitspraak: 12 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amersfoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 oktober 2011 in zaak nr. 11/1843 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het net over de achtertuin van het perceel [locatie] te Amersfoort (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2011 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbenden] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.M.H Dellaert, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Maaijen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
- 1.
Ingevolge artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
- 2.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen het net. Daartoe voert hij aan dat het net, dat zich al geruime tijd in de tuin bevindt en dient als gebruiksruimte voor de dieren en een geheel vormt met de schuttingen en de gevels waaraan het met naalden is bevestigd, een vergunningplichtig bouwwerk is als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo.
- 2.1.
Volgens jurisprudentie over het begrip "bouwwerk" in de Woningwet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de Wabo, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juni 2009, in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=JULFvl%2FrHio%3D">200807958/1a>), is bij herhaling aansluiting gezocht bij de in de modelbouwverordening gegeven definitie van het begrip "bouwwerk", omdat dit in de Woningwet niet is omschreven en in de modelbouwverordening een bruikbare definitie is gegeven. Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".
- 2.2.
Het begrip bouwwerk is in de Wabo niet omschreven. Uit de Wabo, noch de geschiedenis van de totstandkoming daarvan (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 91-92), kan worden afgeleid dat met het begrip "bouwwerk", als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, welk artikel een voortzetting is van het verbod dat in artikel 40 van de Woningwet was opgenomen, is bedoeld om een wijziging aan te brengen in de aan dit begrip in de jurisprudentie onder de werking van de Woningwet gegeven betekenis. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om voor de uitleg van het begrip "bouwwerk" in de Wabo eveneens aansluiting te zoeken bij de hiervoor weergegeven definitie uit de modelbouwverordening.
- 2.3.
Het net, dat bestaat uit geknoopt zwart nylon en op een hoogte van 2,20 m over de gehele achtertuin van het perceel is gespannen middels staaldraden, dient, tezamen met de vijf staaldraden, die met nagels zijn bevestigd aan de achtergevel van de woning en de voorgevel van de schuur op het perceel, te worden beschouwd als een constructie van enige omvang, die bedoeld is om ter plaatse te functioneren. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geen grond gezien voor het oordeel dat sprake is van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Dit betekent dat het college zich ten onrechte onbevoegd heeft geacht om handhavend om te treden.
Het betoog slaagt.
- 3.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het net inclusief staaldraden en nagels is aan te merken als een welstandsexces, zodat het college op die grondslag gehouden was handhavend op te treden.
- 3.1.
Ingevolge artikel 12, eerst lid, van de Woningwet mag het uiterlijk van een bestaand bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder b.
Ingevolge artikel 13a kan het bevoegd gezag, indien niet wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid, degene die als eigenaar van een bouwwerk dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen daaraan, verplichten tot het binnen een door hem te bepalen termijn treffen van zodanige door hem daarbij aan te geven voorzieningen, dat nadien wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid.
- 3.2.
Aan het besluit van 18 april 2011 heeft het college het advies van de welstandscommissie van 10 november 2010 ten grondslag gelegd. In dit advies staat dat geen sprake is van een buitensporigheid van het uiterlijk. Door het net ontstaat niet een situatie die in relatie tot de architectuur van de woning in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college zich niet op dit advies heeft mogen baseren.
Het betoog faalt.
- 4.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 18 april 2011 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
- 5.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 oktober 2011 in zaak nr. 11/1843;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort van 18 april 2011, kenmerk DIA/JZ/BZW.10.0336.001/3775686;
- V.
draagt het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
- VI.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- VII.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012
531-736.