ABRvS, 21-08-2013, nr. 201300741/1/A1
ECLI:NL:RVS:2013:832
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-08-2013
- Zaaknummer
201300741/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:832, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑08‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
JOM 2014/98
Uitspraak 21‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 september 2011 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen aan [appellant] voor het verbouwen en in gebruik nemen van het bestaande woonhuis op het perceel [locatie] te Waalre voor mantelzorgdoeleinden.
201300741/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 december 2012 in zaak nr. 12/2498 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalre.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2011 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen aan [appellant] voor het verbouwen en in gebruik nemen van het bestaande woonhuis op het perceel [locatie] te Waalre voor mantelzorgdoeleinden.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 9 september 2011 onder aanpassing van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 11 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door I. Batmaz, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge onderdeel c, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onderdeel c, voor zover hier van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ekenrooi" rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 1, onderdeel 27, van de planregels wordt onder huishouden verstaan een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.
Ingevolge onderdeel 29 wordt onder mantelzorg verstaan het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
Ingevolge onderdeel 44 wordt onder woning/wooneenheid verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge het tweede lid, onder 2, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen de volgende regels:
b. het maximaal aantal wooneenheden bedraagt het ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven aantal wooneenheden.
2. Niet in geschil is dat het pand op het perceel ten tijde van het besluit van 9 september 2011 reeds kon worden gebruikt ten behoeve van twee zelfstandige wooneenheden en werd bewoond door twee zelfstandige huishoudens. Daarmee wordt het op de verbeelding aangegeven maximale aantal van veertien wooneenheden in de Arembergstraat overschreden. Het college heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen, nu niet aannemelijk is gemaakt door [appellant] dat het pand daadwerkelijk zal worden gebruikt voor mantelzorg. Voorts heeft het college in het besluit van 5 juli 2012 nader gemotiveerd waarom het heeft geweigerd planologische medewerking te verlenen aan het realiseren van een tweede wooneenheid op het perceel.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beoogd gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat het college ten onrechte heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen. Hij voert hiertoe aan dat het pand zal worden gebruikt door een dochter en haar moeder in het kader van mantelzorg en derhalve, gelet op artikel 1 van de planregels, één huishouden aanwezig zal zijn in het pand. Daarnaast voert hij hiertoe aan dat de rechtbank in navolging van het college ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat het perceel ten tijde van het besluit van 5 juli 2012 en de uitspraak van de rechtbank werd gebruikt ten behoeve van twee zelfstandige wooneenheden.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 april 2013 in zaak nr. 201205466/1/A1), moet bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te weigeren indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 oktober 2008 in zaak nr. 200709171/1), verdragen naast zelfstandige bewoning door een gezin ook minder traditionele woonvormen zich in beginsel met een algemene woonbestemming. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht overwogen dat het gebruik van het perceel ten behoeve van mantelzorg door een dochter en haar moeder, wanneer deze moeder daadwerkelijk hulpbehoevend is, aangemerkt zou kunnen worden als één huishouden als bedoeld in de planregels en geen strijd zou opleveren met artikel 11, tweede lid, onder 2, onderdeel b, van de planregels. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in dat geval één of meer personen tezamen een huishouding voeren waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Anders dan [appellant] ter zitting heeft gesteld, heeft de rechtbank geen oordeel gegeven over de vraag of het gebruik van het woonhuis door twee huishoudens in het kader van mantelzorgdoeleinden in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat het door [appellant] beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, nu redelijkerwijs valt aan te nemen dat de in het bouwplan voorziene bouwkundige voorzieningen zullen worden gebruikt ten behoeve van bewoning in twee zelfstandige wooneenheden en dit gebruik in strijd is met artikel 11 van de planregels. Daarmee wordt het op de verbeelding vermelde maximale aantal van veertien wooneenheden in de Arembergstraat overschreden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij reeds een mantelzorgverlener en mantelzorgontvanger heeft gevonden aan wie hij het pand kan verhuren. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking mogen nemen dat ten tijde van het besluit van 5 juli 2012 op het perceel drie andere huurders ingeschreven stonden in de gemeentelijke basisadministratie waardoor, naar tussen partijen niet in geschil is, het pand werd bewoond door twee huishoudens. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bewoning direct na verlening van de omgevingsvergunning zal worden beëindigd. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat, zoals het college ook in het verweerschrift aanvoert, [appellant], naar aanleiding van het verzoek van het college bij brief van 9 augustus 2011 om aanvullende informatie over onder meer de toekomstige bewoners van het pand, geen concrete gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat het pand daadwerkelijk zal worden gebruikt voor mantelzorg. Voorts heeft het college in het in besluit op bezwaar van 5 juli 2012 gehandhaafde besluit van 9 september 2011 in aanmerking mogen nemen dat het bouwplan voorziet in zelfstandige woonvoorzieningen voor onderscheidenlijk de begane grond en de verdieping en het pand derhalve zou kunnen worden gebruikt ten behoeve van twee zelfstandige wooneenheden. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college terecht heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
531-700.