Hof Amsterdam, 09-05-2005, nr. 23-003759-04
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0459
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-05-2005
- Zaaknummer
23-003759-04
- LJN
AU0459
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0459, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑05‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 287 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 09‑05‑2005
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft het 17-jarige slachtoffer met een mes om het leven gebracht. Hij heeft - na het ontstaan van een vechtpartij in zijn woning - een eerder klaargelegd mes gepakt en hiermee het slachtoffer één keer gestoken. Het slachtoffer had een slagaderlijke bloeding en is diezelfde avond overleden. Veroordeling tot 5 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
arrestnummer:
rolnummer: 23-003759-04
datum uitspraak: 9 mei 2005
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 7 september 2004 in de strafzaak onder parketnummer 14-010151-04 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem
en aldaar ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 augustus 2004 en op de terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 maart 2004 in de gemeente Heerhugowaard opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een mes gepakt en daarna die [slachtoffer] éénmaal met dat mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer: hij verkeerde in de veronderstelling dat de aanvallers, die hem schopten en sloegen, beschikten over een vuurwapen en hij heeft hen mogen afweren met een mes. Voorts was verdachte door het latere slachtoffer en zijn vrienden in het nauw gedreven, waardoor vluchten niet meer mogelijk was. De verdachte kan mitsdien een geslaagd beroep doen op noodweer en dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan.
- 1.
Op de avond van 31 maart 2004 zijn [slachtoffer] en drie vrienden in de woning van de verdachte geweest om op verzoek van verdachte een door [slachtoffer] beheerde wietplantage te ontmantelen. In de woning was, naast verdachte [slachtoffer] en zijn vrienden, ook aanwezig [getuige 1], een vriend van verdachte. Op enig moment begon [slachtoffer] verdachte te slaan en te schoppen. Elke aanwezige - afgezien van [getuige 2] - bevond zich op dat moment in het zeer kleine halletje van de woning van verdachte. Verdachte viel, stond weer op en pakte gedurende deze beweging een door hem op een eerder moment klaargelegd mes vanaf een richel in het keukentje. Hij liep op [slachtoffer] toe en heeft met dat mes een stekende beweging gemaakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
- 2.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij op het moment dat hij werd aangevallen, in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] en/of een van zijn vrienden een vuurwapen bij zich had. Hij heeft ook verklaard dat hij meende gehoord te hebben dat er werd geroepen "schieten, schieten", zodat sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich kon en mocht verdedigen zoals hij dat heeft gedaan. Voorts heeft de raadsvrouw van de verdachte in dit verband aangevoerd dat verdachte in het nauw gedreven was en geen andere keus had dan zich te verdedigen met het door hem gepakte mes.
- 3.
Het hof acht de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk. Vlak na het feit is de verdachte verschillende malen zeer uitgebreid door de politie verhoord. Deze eerste verklaringen heeft hij bevestigd in zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 2 april 2004. Voorts heeft de verdachte de inhoud van zijn latere politieverklaringen bevestigd bij het verhoor bij de rechter-commissaris op 3 juni 2004. Uit de politieverklaring van 3 april 2004 blijkt (dossierpagina B20-B36) dat verdachte al vrij snel na het begin van het bezoek van [slachtoffer] en zijn vrienden het mes op de richel heeft klaargelegd (pagina B35). Hij heeft dit gedaan omdat hij zich niet veilig voelde zodat hij het mes zou kunnen pakken als de situatie zou escaleren. Op dat moment was nog geen sprake van enig gevecht of dreiging daarvan.
- 4.
Uit de verklaring van getuige [getuige 3] (dossierpagina F9) blijkt dat verdachte dit mes gepakt heeft nadat hij was aangevallen door [slachtoffer]. Ook verklaart [getuige 3] dat de verdachte met het mes op [slachtoffer] is toegelopen en hem één keer heeft gestoken (r-c verklaring [getuige 3], 3 juni 2004). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding toen de verdachte werd geslagen en geschopt door [slachtoffer], maar dat deze aanranding was geëindigd op het moment dat de verdachte de kans greep om het mes uit de keuken te pakken, op het slachtoffer toe te lopen en hem te steken. Aldus was op het moment dat verdachte stak geen sprake van een wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich diende te verdedigen, hetgeen aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg staat.
- 5.
Voorts is betoogd dat de verdachte in het nauw gedreven was, waardoor vluchten niet mogelijk was. De verdachte heeft bij de politie op 1 april 2004 - gevraagd naar zijn reactie op de bedreiging - verklaard dat 'hij zelfs de keukendeur kon barricaderen en een volgende deur ook en dat hij zelfs uit het raam had kunnen springen maar dat hij dat niet heeft gedaan'. Ook uit de bij de verklaringen van verdachte gevoegde plattegrond (dossierpagina B18) kan worden opgemaakt, dat verdachte zich niet op een zodanige plek in de woning bevond, dat hij niet had kunnen vluchten naar een ander gedeelte van de woning. Hieruit volgt dat de stelling van de verdediging dat de verdachte niets anders had kunnen doen dan zich verdedigen met een mes, geen doel treft.
- 6.
Met betrekking tot de aanwezigheid van het vuurwapen en het daaraan verbonden beroep op putatief noodweer overweegt het hof als volgt. Op de dag na het feit is - naar aanleiding van de verklaringen van de verdachte en [getuige 1] - uitgebreid onderzoek verricht naar de aanwezigheid van een vuurwapen. De gehele woning van de verdachte is onderzocht. In de omgeving van de woning is onderzoek gedaan met speurhonden; voorts is het slootje nabij de woning van de verdachte met behulp van duikers onderzocht (dossierpagina H3-1). Het onderzoek heeft geen resultaten opgeleverd, zodat de mogelijkheid dat op de bewuste avond een vuurwapen aanwezig was in de woning van de verdachte, als zeer klein moet worden aangemerkt.
In zijn verklaring op 3 april 2004 (dossierpagina B33) verklaart de verdachte - gevraagd naar de aanwezigheid van een vuurwapen: "Ik kan niet met zekerheid zeggen dat er een pistool was. Ik heb het wel beschreven, maar het is niet waarschijnlijk. Ik heb wel iets zwarts gezien."
- 7.
Uit het voorgaande - in onderlinge samenhang bezien - volgt dat de stelling van de verdediging dat de verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer niet aannemelijk is geworden. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, is het bewezengeachte strafbaar.
Het bewezengeachte levert op:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Alkmaar heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft de 17-jarige [slachtoffer] met een mes om het leven gebracht. Hij heeft - na het ontstaan van een vechtpartij in zijn woning - een eerder klaargelegd mes gepakt en hiermee het slachtoffer één keer gestoken. Het slachtoffer had een slagaderlijke bloeding en is diezelfde avond overleden. Doodslag is een onherstelbaar misdrijf, dat in de eerste plaats onpeilbaar leed toebrengt aan de familieleden en vrienden van het slachtoffer. Ook de rechtsorde is door een dergelijk feit ernstig geschokt.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de volgende over verdachte uitgebrachte rapportages:
- *
Een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 20 juli 2004, opgemaakt door N. van den Boogaard, reclasseringwerker i.o.;
- *
Een rapport van drs. A.D. Wallace, klinisch en forensisch psycholoog, opgemaakt 3 augustus 2004;
Uit laatstgenoemde rapportage komt - kort gezegd - naar voren dat bij verdachte sprake is van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van persoonlijkheidproblematiek en dat deze gebrekkige ontwikkeling ook bestond tijdens het begaan van het strafbare feit. Er bestaat - aldus drs. Wallace - een licht verband tussen de problematiek van de verdachte en het gepleegde feit. Verdachte kan als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Het hof onderschrijft bovenstaande conclusies en maakt die tot de zijne. Het bewezenverklaarde feit zal in licht verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend..
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt het hof in het bijzonder dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren komt dat de verdachte beseft dat door zijn toedoen iemand om het leven is gekomen en dat hij daarvoor de verantwoordelijkheid neemt. Hij heeft voorts aangegeven na zijn detentie te willen deelnemen aan het nazorgproject Exodus en daarmee richting te geven aan zijn toekomst. In dat licht acht het hof de kans op recidive dan ook zeer klein.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatiedienst van 10 maart 2005, is verdachte eerder door de strafrechter veroordeeld.
Alles in overziend, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf te hoog en niet voldoende recht doend aan de persoon van de verdachte. Ook de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf acht het hof om deze reden niet passend. Het hof zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van na te noemen duur.
Verbeurdverklaring
Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
zilverkleurig mes.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: geldbedrag, ? 130,-.
Dit arrest is gewezen door de 9e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Schimmel, Dekkers en Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van Stein Callenfels, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2005.
Mr. Wildenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.