CRvB, 16-03-2006, nr. 04/7363 AW, 04/7366 AW
ECLI:NL:CRVB:2006:BA3313
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-03-2006
- Zaaknummer
04/7363 AW, 04/7366 AW
- LJN
BA3313
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:BA3313, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑03‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Overplaatsing: het opdragen van een andere betrekking is gedurende bijna drie jaar achterwege gebleven, waarna gedaagde aan betrokkene ontslag heeft verleend wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Geen verslaglegging van (functionerings)gesprekken.
Partij(en)
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
04/7363 AW en 04/7366 AW
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[appellant], appellant,
en
en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 november 2004, nrs. AWB 03/1542 en 04/406, waamaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. R.J.M.C.L Janischka, werkzaam bij CNV Publieke Zaak. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.M. Thissen, drs. C.H.M. Cox en ing. W. Wentink, allen werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
II. MOTIVERING
- I.
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker verwerking en uitgifte bij de gemeente Nijmegen. Blijkens een beoordeling van 13 december 2001 heeft gedaagde het functioneren van appellant op een aantal op het beoordelingsformulier vermelde aspecten gewaardeerd met de score B, hetgeen betekent "voldeed niet geheel aan de
eisen". Uit een ongedateerd overzicht blijkt dat van de zijde van gedaagde kritiek wordt geuit op de kwantiteit en de kwaliteit van hetgeen appellant heeft geproduceerd.
1.2. Op 11 juni 2002 heeft gedaagde appellant mondeling meegedeeld dat hij van zijn werkzaamheden wordt ontheven omdat hij onvoldoende zou functioneren. Appellant werd wel toegestaan op de afdeling aanwezig te zijn. Appellant heeft gereageerd met zijn brief van 12 juni 2002 waarin hij onder meer heeft vermeld: "Betrokkene verzoekt om opheldering van zijn formele status (...) Betrokkene protesteert ernstig tegen deze beslissingen. Hij is van mening dat hij zijn werkzaamheden onverkort kan voortzetten en houdt zich daarom ook beschikbaar voor het verrichten van werkzaamheden in zijn eigen functie.". Op 17 oktober 2002 heeft gedaagde de mededeling van 11 juni 2002 schriftelijk toegelicht. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij beslissing op bezwaar van 2 juni 2003 (hierna: besluit 1) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat die toelichting niet op enig rechtsgevolg is gericht
1.3. Bij besluit van 18 oktober 2002 heeft gedaagde aan appellant de toegang tot de gemeentelijke kantoren van [naam kantoor] ontzegd. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit 1 ongegrond verklaard.
1.4. Bij schrijven van 25 juni 2003 heeft gedaagde appellant meegedeeld hem met nog nader te bepalen, passende werkzaamheden te belasten conform artikel 15:1:10 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Nijmegen (AGN). Het daartegen gemaakte bezwaar heeft gedaagde ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 27 januari 2004 (besluit
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat gedaagde het bezwaar tegen de brief van 17 oktober 2002 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij heeft de rechtbank tevens overwogen dat tegen het mondelinge besluit van 11 juni 2002 om appellant van zijn werkzaamheden te ontheffen de weg open stond van het indienen van bezwaar, maar dat gedaagde de brief van 12 juni 2002 niet hoefde aan te merken als een bezwaarschrift omdat de doelstelling daarvan was het inwinnen van informatie. De rechtbank zag voorts voldoende grond voor het oordeel
dat appellant de gang van zaken op de afdeling zodanig verstoorde dat hem in redelijkheid een ordemaatregel kon worden opgelegd.
2.2.Het beroep tegen besluit 2 is door de rechtbank gegrond verklaard omdat het schrijven van 25 juni 2003 niet is gericht op zelfstandig rechtsgevolg. De rechtbank heeft voorts besluit 2 vernietigd en zelf voorzien in de zaak door het bezwaar tegen het
schrijven van 25 juni 2003 niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens heeft de rechtbank gedaagde veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht
3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht als volgt.
3.1.Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de strekking van de brief van 12 juni 2002 zoals ook blijkt uit de in overweging 1.2. geciteerde passage onmiskenbaar is het maken van bezwaar tegen de ontheffing van appellant uit zijn werkzaamheden. Dat daarnaast om overleg en informatie wordt verzocht, maakt dit niet anders. De brief van 17 oktober 2002 merkt de Raad overigens aan als toelichting op de ontheffing en niet reeds als besluit op bezwaar zoals door appellant is betoogd. Nu sprake is van een tijdig ingediend bezwaarschrift komen de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij het beroep
tegen besluit 1 ongegrond is verklaard, en besluit 1, voorzover daarbij het bezwaar met betrekking tot de ontheffing niet-ontvankelijk is verklaard, voor vernietiging in aanmerking.
3.2. In het belang van een finale geschillenbeslechting en gelet op hetgeen partijen ter zitting omtrent de ontheffing hebben aangevoerd, ziet de Raad aanleiding de ontheffing van appellant uit zijn werkzaamheden inhoudelijk te beoordelen.
3.3. Volgens vaste jurisprudentie bestaat een overplaatsing uit twee componenten, namelijk een ontheffing uit de ene betrekking en het opdragen van een andere betrekking.
Ter zitting van de Raad heeft gedaagde bevestigd dat de ontheffing van appellant uit zijn werkzaamheden met ingang van
11 juni 2002 de eerste component betreft van een overplaatsing als bedoeld in artikel 15:1:10 van de AGN. Hoewel een overplaatsing niet vereist dat aanstonds geheel en al duidelijk is in welke betrekking de betrokkene wordt
geplaatst, mag een plaatsing in een andere betrekking niet achterwege blijven omdat de ambtenaar anders gaat "zweven" (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 april 1994, gepubliceerd in TAR 1994/144). In dit geval is het opdragen van een andere betrekking gedurende bijna drie jaar achterwege gebleven, waarna gedaagde aan appellant
ontslag heeft verleend wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De Raad is van oordeel dat de ontheffing van 11 juni 2002 in strijd is met het bepaalde in artikel 15:1:10 van de AGN nu gedaagde de tweede component van de overplaatsing niet heeft gerealiseerd. Het standpunt van gedaagde dat appellant onvoldoende heeft gesolliciteerd en onvoldoende
heeft meegewerkt aan het vinden van een andere betrekking leidt de Raad niet tot een ander oordeel, omdat artikel 15:1:10 van de AGN met zich brengt dat gedaagde een betrekking ook zonder medewerking van de betrokkene kan opdragen.
3.4. Voorts overweegt de Raad dat uit de gedingstukken onvoldoende is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die aan toepassing van artikel 15:1:10 van de AGN ten grondslag liggen. Namens gedaagde is ter zitting opgemerkt dat geen dossier is opgebouwd omdat dat volgens gedaagde niet past binnen de cultuur van een collegiale
omgang met elkaar. Het bestuursorgaan zal echter bij een voor de rechtspositie ingrijpend besluit als het onderhavige dienen zorg te dragen voor verslaglegging van (functionerings)gesprekken of voor andere gegevens die een dergelijk besluit in een voldoende mate onderbouwen. Het ontbreken daarvan komt voor rekening van het bestuursorgaan, in dit geval gedaagde.
3.5. Het gebrek dat de plaatsing niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden zal niet hersteld kunnen worden bij een nieuw besluit op bezwaar. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf voorzien en het bezwaar gegrond verklaren en deze ontheffing herroepen.
3.6. Nu de ontheffing van appellant uit zijn betrekking geen stand heeft kunnen houden resteert er naar het oordeel van de Raad onvoldoende zelfstandige grondslag voor de bij besluit 1 gehandhaafde ontzegging van de toegang. Ook in zoverre komen de aangevallen uitspraak en besluit 1 voor vernietiging in aanmerking en ook het (primaire) besluit van
18 oktober 2002 zal worden herroepen.
3.7. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat besluit 2 vemietigd moest worden en het bezwaar tegen het schrijven van 25 juni 2003 niet-ontvankelijk was, aangezien dat schrijven niet was gericht op zelfstandig rechtsgevolg. Het oordeel van de rechtbank zal in zoverre worden bevestigd.
4.1.Appellant heeft in het aanvullend bezwaarschrift van 24 januari 2003 dat ziet op zowel de ontheffing uit de werkzaamheden als op de ontzegging van de toegang verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar. Nu de Raad de ontheffing alsmede het besluit tot ontzegging van de toegang zal herroepen wegens aan gedaagde te wijten
onrechtmatigheid is er aanleiding gedaagde op grond van artikel 7:15 in verbinding met artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar. Deze kosten worden begroot op € 966,- aan kosten van rechtsbijstand.
4.2. In het vorenstaande vindt de Raad voorts aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg ten aanzien van besluit 1 tot een bedrag van € 322,-, en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,. aan kosten van rechtsbijstand en € 20,90 aan reiskosten.
4.3. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 bedraagt de proceskostenveroordeling in totaal€ 1.952,90.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij het beroep tegen het besluit van 2 juni 2003 ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juni 2003 gegrond en vernietigt het besluit;
Verklaart het bezwaar tegen de ontheffing van 11 juni 2002 gegrond en herroept deze ontheffing;
Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2002 gegrond en herroept dit besluit;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.952,90, te betalen door de gemeente Nijmegen;
Bepaalt dat de gemeente Nijmegen aan appellant het door hem in beroep ten aanzien van besluit 1 en het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 321 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. R. Kooper en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.W.J. Hospel.