Hof Amsterdam, 28-04-2015, nr. 200.118.599/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:1637
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-04-2015
- Zaaknummer
200.118.599/01
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ziektekosten (V)
Civiel recht algemeen (V)
Vermogensrecht (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:1637, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑04‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2749, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR 2015/2387
Uitspraak 28‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Geen beroep op dwaling voor 20-jarige die onder de benaming AllRound Sparen vijf leaseovereenkomsten aanging. Omstandigheden dwingen niet tot afwijking van ‘hofformule’, die ook de rechtsgelijkheid dient.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.118.599/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 777.108 DX EXPL 06- 878
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 april 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND BV,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en (met inbegrip van haar rechtsvoorgangsters) Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 3 april 2012 in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovenvermeld zaak-/rolnummer heeft gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, gedaagde in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en dat op 4 januari 2012 is uitgesproken (hierna: het vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 8 juli 2013 doen bepleiten, [appellant] door mr. Maliepaard voornoemd en Dexia door mr. J.P. van Edixhoven, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid is aan [appellant] nog akte verleend van het in het geding brengen van producties.
Tenslotte hebben partijen arrest verzocht.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- ( primair) zal verklaren voor recht dat de litigieuze contracten nietig zijn wegens strijd met de Wet op de Kansspelen
- ( subsidiair) zal verklaren voor recht dat [appellant] de litigieuze contracten heeft vernietigd wegens dwaling althans bedrog;
- ( meer subsidiair) zal verklaren voor recht dat Dexia toerekenbaar onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld;
- ( primair, subsidiair, meer subsidiair) Dexia zal veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen al hetgeen [appellant] aan Dexia onder de litigieuze contracten heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag der betaling door [appellant] aan Dexia tot aan de dag der uiteindelijke, algehele voldoening;
- Dexia alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze af zal wijzen;
- Dexia zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met verwijzing van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis onder rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten en omstandigheden vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.
Kort samengevat gaat het in dit geding om het volgende. [appellant] is op 12 januari 2000, toen 20 jaar oud, met Dexia in totaal vijf leaseovereenkomsten met betrekking tot certificaatproducten met als aanduiding AllRound Sparen (hierna: de leaseovereenkomsten) aangegaan. De leaseovereenkomsten zijn inmiddels alle geëindigd. Dexia heeft met betrekking daartoe eindafrekeningen opgesteld per 18 oktober 2005, met alle een voor [appellant] negatief eindsaldo van € 2.076,90, telkens opgebouwd uit € 635,32 aan achterstallige maandtermijnen bestaande uit rente en aflossing en overigens uit restschuld. In eerste aanleg heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat de leaseovereenkomsten zijn of worden vernietigd, althans ontbonden, althans dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld, alsmede terugbetaling van al hetgeen [appellant] uit hoofde daarvan aan Dexia heeft betaald, vermeerderd met rente, alsmede veroordeling van Dexia tot ongedaanmaking van de registratie van [appellant] bij het BKR te Tiel, met veroordeling van Dexia in de werkelijke proceskosten. Dexia heeft op haar beurt gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van het saldo van de eindafrekeningen ten bedrage van € 10.384,50, met rente, en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen en heeft in reconventie de vordering van Dexia - onder aftrek van 2/3 van het bedrag aan gevorderde restschuld voor schadevergoeding wegens schending door Dexia van haar waarschuwingsplicht - toegewezen tot een bedrag van € 5.579,- met rente, en heeft in conventie en in reconventie [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2
Door middel van de eerste grief betoogt [appellant] dat de leaseovereenkomsten nietig zijn op grond van strijd met de Wet op de Kansspelen wegens het ontbreken van een vergunning als bedoeld in Titel Va van die wet.
3.3
Dit betoog faalt, nu het bij overeenkomsten als de onderhavige niet gaat om het mededingen naar prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedt door een kansbepaling waarop de deelnemers geen overwegende invloed kunnen uitoefenen als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder (a) van de Wet op de Kansspelen, maar om huurkoop van certificaten. Bovendien heeft de Wet op de Kansspelen niet de strekking om de geldigheid aan te tasten van met die wet strijdige rechtshandelingen, zodat art. 3:40 lid 2 BW daarop niet van toepassing is.
3.4
Voor zover [appellant] , niettegenstaande het feit dat hij dit verweer in eerste aanleg uitdrukkelijk heeft laten varen, zodat het als een gedekt verweer zou moeten worden beschouwd, in hoger beroep opnieuw betoogt dat hij bij het aangaan van de leaseovereenkomsten heeft gedwaald, faalt ook dit betoog, omdat uit de bewoordingen van de leaseovereenkomsten ook voor [appellant] voldoende duidelijk kenbaar was dat deze voorzagen in de verstrekking van een geldlening, dat het geleende bedrag zou worden belegd, dat [appellant] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald. Daarmee was voor hem tevens voldoende duidelijk kenbaar dat geen sprake was van sparen en, gezien het feit dat belegd zou worden evenmin van een risicoloze prijs van vermogensopbouw of van een tevoren vaststaande opbrengst. Uit de omstandigheid dat het om een belegging ging, was immers kenbaar dat de leaseovereenkomsten het risico van vermogensverlies met zich brachten (door een waardedaling van de belegging tot onder de aankoopprijs) en het risico dat het beoogde rendement niet zou worden behaald, terwijl voorts kenbaar was dat de opbrengst afhankelijk was van de waarde van de belegging op het tijdstip van verkoop daarvan. Gelet op dit alles heeft Dexia voorafgaande aan het aangaan van de leaseovereenkomsten aan [appellant] op wezenlijke punten voldoende duidelijke inlichtingen verstrekt om een onjuiste voorstelling van zaken over de eigenschappen van de leaseovereenkomsten en de daaraan verbonden risico’s te voorkomen. Daarom kan niet worden gezegd dat [appellant] de leaseovereenkomsten is aangegaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken waarvoor Dexia een verwijt treft doordat zij is tekortgeschoten in een op haar rustende mededelingsplicht (zoals bedoeld in artikel 6:228, lid 1, BW), zodat hij zich niet met vrucht op dwaling kan beroepen. Dat wordt niet anders door de benaming van de leaseovereenkomsten (AllRound Sparen); die benaming laat de bewoordingen van de leaseovereenkomsten onverlet. Van [appellant] mocht worden verwacht dat hij alvorens de leaseovereenkomsten aan te gaan, zich redelijke inspanningen had getroost om de leaseovereenkomsten te begrijpen.
3.5
Het hof ziet aanleiding om vervolgens eerst de vierde en de vijfde grief te bespreken. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling en strekken blijkens hun toelichting ten betoge, dat de kantonrechter, gegeven alle bijzondere omstandigheden van het geval, ten onrechte de zogenoemde “hofformule” heeft toegepast, zonder daarop ten gunste van Groenveld enige correctie aan te brengen. Met de hofformule wordt gedoeld op de door dit hof ontwikkelde en door de Hoge Raad in zijn (drie) arresten van 5 juni 2009 (LJN: BH2811, BH2815 en BH2822), gesanctioneerde en daarop door dit hof in zijn (vier) arresten van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983) nader ingevulde en andermaal door de Hoge Raad in zijn (twee) arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4003 en BP4012) goed bevonden formule aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of leaseovereenkomsten als waar het hier om gaat naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last legt op een afnemer. Als omstandigheden die het hof tot afwijking van de hofformule zouden moeten nopen, voert [appellant] aan dat hij ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten, dus op 12 januari 2000, 20 jaar oud was, zijn MBO- opleiding voortijdig had afgebroken, een gering inkomen had als pizza- koerier, niet wist hoe hij zijn verdere leven moest inrichten, heen en weer stuiterde en nog lang niet zijn wilde haren had verloren, terwijl hij afging op de aanbevelingen van de tussenpersoon, een medewerker van Spaar Select die hem, mede door de naam van de leaseovereenkomsten (AllRound Sparen) in de waan had gebracht dat hij zou gaan sparen. Naar de mening van [appellant] voeren deze bijzondere omstandigheden ertoe, mede in aanmerking genomen dat de hofformule erin resulteert dat hij met zijn besteedbare netto maandinkomen slechts € 30,28 boven de norm zit, dat in zijn geval desalniettemin gesproken moet worden van een onaanvaardbaar zware last, temeer waar ten onrechte de premie ZFW buiten beschouwing is gelaten, en evenmin een forfaitair bedrag voor woonlasten is opgenomen. Waren, aldus nog steeds [appellant] , die factoren wel meegewogen, dan zou buiten twijfel staan dat de op [appellant] ten gevolge van de leaseovereenkomsten gelegde last als onaanvaardbaar zwaar zou moeten worden gekwalificeerd.
3.6
Dit betoog kan niet worden aanvaard. In zijn zojuist genoemde arresten heeft
het hof een duidelijk en in de praktijk werkbare formule gegeven voor de beantwoording van de vraag wanneer leaseovereenkomsten als de onderhavige naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware last leggen op de afnemer. Voor een wijziging van die formule ziet het hof in de stellingen van [appellant] geen aanleiding, noch voor zover het de premie ZFW betreft, noch voor zover het betreft de kosten van huisvesting. Evenmin dwingen een of meer van de door [appellant] naar voren gebrachte, persoonlijke omstandigheden, op zichzelf beschouwd, noch in hun onderling verband, ertoe dat in deze individuele zaak afwijking van de hofformule geboden is. [appellant] was destijds meerderjarig en moet - bij gebreke van aanwijzingen dat het anders is - in staat worden geacht de reikwijdte en de gevolgen van zijn handelen te hebben kunnen overzien. Gelet op de geringe marge die [appellant] scheidt van een andere uitkomst van de hofformule moge dit voor hem teleurstellend zijn, dat op zich is geen reden om in deze zaak van de hofformule - die ook de rechtsgelijkheid dient - af te wijken. Beide grieven falen.
3.7
De tweede en de derde grief lenen zich eveneens voor gezamenlijke behandeling. Zij zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter - kort samengevat - dat de maandtermijnen en een in de eindafrekening opgenomen post beëindigingskosten voor rekening van [appellant] blijven.
3.8
Ook deze grieven falen. Het oordeel van de kantonrechter is in lijn met de rechtspraak dat in een geval als dat van [appellant] - waarin bij onderzoek door de aanbieder (Dexia) zou zijn gebleken dat de inkomens- en vermogenspositie van de afnemer naar redelijke verwachting toereikend was de rente en aflossing te voldoen - die schadeposten in beginsel geheel voor rekening van de afnemer moeten worden gelaten, aangezien deze schade dan geheel kan worden toegeschreven aan de omstandigheid dat, naar de afnemer wist of moest weten, met geleend geld is belegd (HR 5 juni 2009, NJ 2012/182). Niet valt in te zien dat - zoals [appellant] betoogt – anders zou moeten worden geoordeeld ten aanzien van onbetaald gelaten termijnen waarvan Dexia in dit geding de betaling vordert; daarvoor geldt onverminderd dat het schade betreft die kan worden toegeschreven aan de omstandigheid dat de afnemer wist of moest weten dat met geleend geld is belegd. Daar komt bij dat de omvang en verschuldigdheid van die termijnen voldoende duidelijk kenbaar waren uit de leaseovereenkomsten, terwijl hetzelfde geldt voor de post beëindigingskosten op de eindafrekening. In de omstandigheid dat de in geding zijnde leaseovereenkomsten betrekking hadden op certificaatproducten in plaats van op effecten, ziet het hof geen aanleiding om die schade niet voor rekening van [appellant] te laten. De conclusie is dat de kantonrechter terecht de vordering van Dexia gegrond heeft bevonden tot het toegewezen bedrag.
3.9
Grief 6 is gericht tegen de proceskostenveroordeling en deelt bij gebreke van een zelfstandige motivering het lot van de eerdere grieven.
4. Slotsom
Alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie gewezen, dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep zowel in conventie als in reconventie gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 1.815,- aan verschotten en € 894,- voor salaris, en, indien [appellant] deze kosten binnen twee weken na dit arrest niet vrijwillig heeft betaald, te vermeerderen met de nakosten ad € 205,- vermeerderd met € 68,- in het geval het arrest wordt betekend, onder de voorwaarde dat deze nakosten daadwerkelijk worden gemaakt;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, A.S. Arnold en E.J.H. Schrage en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.