CRvB, 15-02-2017, nr. 15/7332 WMO
ECLI:NL:CRVB:2017:519
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
15-02-2017
- Zaaknummer
15/7332 WMO
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:519, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 15‑02‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Opvang op grond van de Wmo. De rechtbank heeft ten onrechte tweemaal uitspraak gedaan over dit beroep. Het college heeft op de aanvraag van betrokkene van 2 mei 2014 beslist, nadat de rechtbank uitspraak had gedaan op het beroep niet tijdig 2. Deze beslissing heeft de Raad op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak met kenmerk 14/4553 (ECLI:NL:CRVB:2016:2910) in zijn beoordeling betrokken en het beroep daartegen ongegrond verklaard. Uit de ratio van artikel 6:20, tweede lid, van de Awb in verbinding met artikel 6:24 van de Awb volgt dat de rechtbank niet bevoegd was te oordelen over het bestreden besluit en dat besluit met het besluit van 7 augustus 2014 op grond van artikel 6:15 van de Awb onverwijld naar de Raad had moeten doorsturen.
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van9 oktober 2015, 14/2892 en 15/225 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
[betrokkene] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/7330, 15/7464, 15/6741, 15/6802, 15/6803, 15/6838, 15/7332, 15/7472, 15/7474, 15/6853 en 15/7269 heeft gevoegd plaatsgehad op 2 november 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Op 9 mei 2014 heeft betrokkene het college in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 2 mei 2014. Op 12 mei 2014 heeft betrokkene beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag (beroep niet tijdig 1).Op 30 mei 2014 heeft betrokkene wederom beroep ingesteld tegen (onder meer) het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag (beroep niet tijdig 2) alsmede een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
1.3.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van7 augustus 2014 afgewezen.
1.4.
Bij uitspraak van 9 juli 2014 (kenmerk 14/3316) heeft de voorzieningenrechter het beroep niet tijdig 2 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft betrokkene hoger beroep ingesteld. Deze zaak staat bij de Raad bekend onder kenmerk 14/4553.
1.5.
Bij uitspraak van 26 augustus 2014 (kenmerk 14/2875) heeft de rechtbank het beroep niet tijdig 1 niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Bij besluit van 19 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet tijdig 1 niet-ontvankelijk verklaard (beroep met kenmerk 14/2892). Verder heeft de rechtbank het beroep met kenmerk 15/225, gericht tegen het bestreden besluit, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 7 augustus 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de
bed-bad-broodvoorziening. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom verschuldigd is van € 20,-.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak. Het hoger beroep van het college heeft uitsluitend betrekking op het oordeel van de rechtbank in de zaak met kenmerk 15/225.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep gericht tegen de zaak met kenmerk 14/2892
4.1.
Bij de hiervoor onder 1.5. genoemde uitspraak van 26 augustus 2014 heeft de rechtbank al geoordeeld over het beroep niet tijdig 1. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte tweemaal uitspraak gedaan over dit beroep.
De hoger beroepen gericht tegen de zaak met kenmerk 15/225
5.1.
Het college heeft op de aanvraag van betrokkene van 2 mei 2014 beslist, nadat de rechtbank uitspraak had gedaan op het beroep niet tijdig 2. Deze beslissing heeft de Raad op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak met kenmerk 14/4553 (de uitspraak van de Raad van 22 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2910) in zijn beoordeling betrokken en het beroep daartegen ongegrond verklaard.
5.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2913) overweegt de Raad dat uit de ratio van artikel 6:20, tweede lid, van de Awb in verbinding met artikel 6:24 van de Awb volgt dat het college niet bevoegd was het bestreden besluit te nemen en dat de rechtbank niet bevoegd was te oordelen over het bestreden besluit. De rechtbank had dat besluit met het besluit van 7 augustus 2014 op grond van artikel 6:15 van de Awb onverwijld naar de Raad moeten doorsturen.
6. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Voorts komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;- vernietigt het besluit van 19 december 2014.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) M.S.E.S. Umans