HR, 20-12-2005, nr. 00480/05
ECLI:NL:HR:2005:AU8904
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2005
- Zaaknummer
00480/05
- Conclusie
Mr. Wortel
- LJN
AU8904
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AU8904, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU8904
ECLI:NL:HR:2005:AU8904, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU8904
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑12‑2005
Mr. Wortel
Partij(en)
Griffienr. 00480/05
Mr. Wortel
Zitting:20 december 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1.
Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker wegens "opzettelijk niet voldoen aan een wettige oproeping tot het vervullen van vervangende dienst" is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
2.
Namens verzoeker hebben mrs. G.P. Hamer en A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat de redelijke termijn voor berechting, als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, na verzoekers veroordeling in hoger beroep is overschreden doordat het Openbaar Ministerie na vergeefse aanbieding van de mededeling van het bij verstek gewezen arrest ruim zes jaar heeft laten verstrijken voordat een tweede poging werd gedaan om deze mededeling aan verzoeker te betekenen, en verzoeker al die tijd in een GBA ingeschreven is geweest.
4.
De klacht is terecht voorgesteld. Dit moet voeren tot strafvermindering.
5.
Het tweede middel keert zich tegen de strafoplegging met de klacht - samengevat - dat het Hof heeft nagelaten de straf te matigen wegens de in de strafmotivering genoemde verlichtende omstandigheden. Er wordt op gewezen dat het Hof als zodanige verlichtende omstandigheden heeft genoemd het afschaffen van de opkomstplicht waardoor niet langer kan worden gezegd dat elke gewetensbezwaarde dezelfde verplichtingen moet nakomen (als degenen die in werkelijke dienst zijn geroepen), alsmede het tijdsverloop in deze strafzaak. Er wordt voorts op gewezen dat in de laatste alinea van de strafoverwegingen is vermeld dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend is geacht doch de straf is bepaald op vijf maanden gevangenisstraf omdat verzoeker de gewone militaire dienst gedeeltelijk heeft vervuld. Derhalve heeft, zo wordt betoogd, het Hof alleen die laatstbedoelde strafverlichtende omstandigheid in aanmerking genomen, en geen rekening gehouden met de eerder genoemde strafverlichtende omstandigheden.
6.
Kennelijk moeten de overwegingen ter motivering van de straf aldus worden verstaan dat het Hof rekening houdend met de afschaffing van de opkomstplicht en het (in verband daarmee) niet langer voor vervangende dienst oproepen van gewetensbezwaarden, en ook rekening houdend met de duur van de strafprocedure, een gevangenisstraf van zes maanden passend vond.
Dat oordeel onttrekt zich aan het onderzoek in cassatie. Daaraan doet niet af dat de eerste rechter reeds vijf maanden gevangenisstraf oplegde, aangezien de appèlrechter aan het in eerste aanleg bereikte oordeel omtrent de strafmaat niet gebonden is, en evenmin dat het Openbaar Ministerie in hoger beroep vijf maanden gevangenisstaf heeft geëist, aangezien effectief geen zwaardere straf is opgelegd dan gevorderd.
7.
De klacht lijkt me dan ook kansloos.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en vermindering van die straf.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 20‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Verstekmededeling en redelijke termijn. De HR heeft vastgesteld dat de betekening van de verstekmededeling betreffende het arrest van 17-6-98 rechtsgeldig is geschied op 11-9-00. Nu de verstekmededeling niet binnen een jaar na het bestreden arrest, doch eerst na bijna twee jaar en drie maanden nadat dat arrest is gewezen is betekend, komt een periode van bijna een jaar en drie maanden voor rekening van het OM. De na die rechtsgeldige betekening opgetreden vertraging komt echter voor rekening van verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van die uitspraak (HR NJ 2000, 721).
Partij(en)
7 februari 2006
Strafkamer
nr. 00480/05
PB/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 juni 1998, nummer 22/002753-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 26 juni 1997 - de verdachte ter zake van "opzettelijk niet voldoen aan een wettige oproeping tot het vervullen van vervangende dienst" veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en tot vermindering van die straf.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden in de fase tussen de bij verstek gewezen uitspraak in hoger beroep en het tijdstip waarop deze uitspraak ter kennis van de verdachte is gebracht.
3.2.
De stukken van het geding houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- (i)
het bestreden, bij verstek gewezen, arrest dateert van 17 juni 1998;
- (ii)
op 11 september 2000 is de mededeling uitspraak betekend aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage omdat "blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van de woongemeente van de geadresseerde, deze op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven" en op diezelfde dag is de mededeling als gewone brief verzonden aan het op de akte vermelde adres van geadresseerde;
- (iii)
op 23 september 2004 is de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon uitgereikt.
3.3.
Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn indien op grond van art. 366 Sv een verstekmededeling dient te worden betekend en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
3.4.
Bij het onderzoek naar de naleving van art. 435, eerste lid, Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de hiervoor onder 3.2 sub (ii) bedoelde betekening rechtsgeldig is geschied op de voet van art 588, derde lid, (oud) Sv.
3.5.
Nu de verstekmededeling niet binnen een jaar na het bestreden arrest, doch eerst na bijna twee jaar en drie maanden nadat dat arrest is gewezen, is betekend, komt een periode van bijna een jaar en drie maanden voor rekening van het Openbaar Ministerie. De na die rechtsgeldige betekening opgetreden vertraging komt echter voor rekening van de verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van die uitspraak (vgl HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, rov 3.19).
3.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen moet worden aangenomen dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de fase na de bij verstek gewezen uitspraak in hoger beroep is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze vier maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 februari 2006.