De meest recent bijgewerkte Oriëntatiepunten straftoemeting en LOVS-afspraken houden in dat een eenvoudige woninginbraak als oriëntatiepunt wordt afgedaan met 10 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een eenvoudige woninginbraak wordt omschreven als een inbraak met relatief weinig braakschade (zoals in casu, NJ). Méér feiten kunnen een cumulatie opleveren en voor veelplegers is het oriëntatiepunt per feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden (bron: http://www.rechtspraak.nl/NR/rdonlyres/93EDF1A3-CC6E-4F27-A4E6-F1BE2736A220/0/OrientatiepuntenenafsprakenLOVS.pdf ,p. 6, punt 7 en onder het hoofdje Veelplegers).
HR, 01-09-2009, nr. 08/00600
ECLI:NL:HR:2009:BI5740
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-09-2009
- Zaaknummer
08/00600
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI5740
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI5740, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI5740
ECLI:NL:PHR:2009:BI5740, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI5740
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijs. Aangezien een onderdeel van de bewezenverklaring niet kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
1 september 2009
Strafkamer
nr. 08/00600
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 februari 2008, nummer 22/006166-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd ten aanzien van middel 1, primair tot gegrondverklaring en tot verbetering van het arrest, welke verbetering bestaat uit een vrijspraak van de tenlastegelegde braak, en subsidiair tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het punt van de braak en de strafmaat opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 15 juli 2006 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen een scartkabel en een DVD en een zonnebril en een (digitale) camera en een DVD-speler en sloffen sigaretten en CD-roms en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer], zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een deur te forceren."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 15 juli 2006 kwam ik met twee kennissen van mij thuis. Mijn twee kennissen heten [betrokkene 1 en 2]. Ik woon op de tweede woonlaag van het appartementencomplex aan de [a-straat]. Toen ik de galerij van mijn woning opliep zag ik tot mijn grote verbazing de voordeur openstaan. Tegelijkertijd zag ik een schim in de deuropening staan die naar binnen schoot. Toen wij de schim zagen, zijn wij omgedraaid en naar beneden gelopen. Vanaf die positie heb ik de voordeur in de gaten gehouden en gekeken of er niemand uit mijn woning kwam. Al die tijd heb ik niemand uit de voordeur van mijn woning zien komen. Hierbij doe ik aangifte van inbraak in mijn woning."
b. een als bijlage bij het onder a genoemde proces-verbaal gevoegde lijst van gestolen goederen:
"Scartkabel, dvd, zonnebril, dvd-speler, digitale fotocamera, sigaretten (2 sloffen Marlboro en 6 sloffen West), cd-rom, mobiele telefoon."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op zaterdag 15 juli 2006, te 04:16 uur, kregen surveillance-eenheden van de politie Zoetermeer, van de centrale politiemeldkamer van de regiopolitie Haaglanden, de melding te gaan naar de [a-straat 1] te [plaats]. Uit de eerste verklaringen van ter plaatse gehoorde getuigen bleek dat er een inbreker moest zijn ontsnapt. Door een getuige werd ook een naam genoemd. Hij had in de wegrennende persoon de mij, verbalisant [verbalisant 1], ambtshalve bekende [verdachte] herkend. Er werd besloten [verdachte] aan te gaan houden in de woning van zijn moeder op de [b-straat 1] te [plaats], waar hij ook woont.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], had al die tijd de voorzijde van de woning aan de [b-straat] in de gaten gehouden. Toen ik zag dat de collega's aan de voorzijde arriveerden, verplaatste ik mij naar de achterzijde van de woning. Ik had duidelijk zicht op de eerste etage van die woning. Toen ik aan de achterzijde op de hoek stond zag ik dat vanuit het geopende raam een man gekleed in een groene trui en een donkere broek zich vanuit het geopende slaapkamerraam naar beneden liet zakken. Wij, verbalisanten, betraden de niet afgesloten achtertuin van het links naast gelegen pand, om aldaar naar de gevluchte manspersoon te gaan zoeken. Door mij, [verbalisant 1], werd achter een bosje, in elkaar gedoken tegen de schutting, de mij ambtshalve bekende [verdachte] aangetroffen. Ik zag dat hij gekleed was in een groene trui en een donkere broek. Ik, [verbalisant 2], herkende de man als de man die ik zojuist uit het raam van [b-straat 1] had zien vluchten."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 15 juli 2006 ben ik samen met een vriend genaamd [slachtoffer] en een hindoestaanse jongen op stap geweest. We gingen naar het huis van [slachtoffer]. Toen we voor de deur stonden, zag ik een Marokkaanse jongen in de woning. Ik dacht dat die jongen [verdachte] was."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3], wonende [a-straat 2], te [plaats]:
"Op 15 juli 2006, omstreeks 04:15 uur, liep ik buiten. Ik zag vervolgens een jongen rennen. Ik zag dat de jongen een vest aan had. Dit vest herken ik zo goed, omdat dit het vest van mijn zoon was. Dit vest is pasgeleden van mijn zoon weggenomen door een jongen genaamd [verdachte]. Ik weet dat deze [verdachte] hier vlakbij woont op nummer [1]. Ik zag dat deze jongen in de richting van die woning rende. Ik riep naar de jongen: "[Verdachte]!" Ik zag dat de jongen omkeek."
2.4. Aangezien de bewezenverklaring ter zake van feit 1 voor zover behelzende "zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een deur te forceren" niet kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat het middel slaagt.
3. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 september 2009.
Conclusie 26‑05‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verzoeker wegens het — kort gezegd — plegen van twee woninginbraken veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen. Verzoeker is voorts veroordeeld tot betaling van € 2.925,00 aan de benadeelde partij en hem is tot dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd in de gebruikelijke alternatieve modus.
2.
Namens verzoeker heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's‑Gravenhage bij schriftuur 3 middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel houdt in dat uit de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 niet kan worden afgeleid dat verzoeker de deur heeft geforceerd.
4.
Uit de bewijsmiddelen blijkt inderdaad niet dat de voordeur van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] was geforceerd. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangever [slachtoffer] volgt slechts dat hij bij aankomst bij zijn woning tot zijn verbazing de voordeur open zag staan. Hieruit kan weliswaar worden afgeleid dat de deur dicht was toen aangever vertrok maar het bewijs van braak kan hierop niet worden gebaseerd nu ook in het geheel niets is vastgesteld omtrent aan die deur toegebrachte schade. Het middel is terecht voorgesteld. De bewezenverklaring is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
5.
De vraag is of een vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid in dit bijzondere geval tot een lagere straf zou hebben geleid. De straf is namelijk gelet op het toepasselijke oriëntatiepunt voor veelplegers bepaald schappelijk: ruim acht maanden gevangenisstraf voor twee woninginbraken.1. Het hof heeft overwogen dat uit de justitiële documentatie blijkt dat verzoeker veelvuldig eerder voor soortgelijke en andersoortige strafbare feiten is veroordeeld. Met andere woorden: de recidive heeft een behoorlijke strafopdrijvende werking gehad. Het komt mij voor dat het gekwalificeerde karakter van het eerste bewezenverklaarde feit niet bijster veel gewicht in de schaal zal hebben gelegd: het gaat om de diefstallen uit woningen zonder noemenswaardige braakschade. Die leiden tot onrust en schade bij de slachtoffers, zoals het hof overweegt. Indien Uw Raad het op dit punt met mij eens is behoeft het op zichzelf gegronde middel geen andere consequenties te hebben dan dat verzoeker om proceseconomische redenen door de Hoge Raad wordt vrijgesproken van de braak. In een soortgelijke situatie van HR 11 februari 2003, LJN AF1938, liet U het arrest ambtshalve in stand, maar belangrijk in die zaak was dat over de onjuiste kwalificatie niet was geklaagd. Dat maakt de onderhavige zaak anders.
6.
Het tweede middel houdt in dat de bewijsmiddelen tegenstrijdig zijn, althans dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op een ter zitting gevoerd verweer.
7.
Blijkens de toelichting zou de tegenstrijdigheid daarin bestaan dat de getuige heeft verklaard over een wit vest terwijl verzoeker is aangehouden in een groene trui.
8.
De bewijsconstructie is niet tegenstrijdig. Daarin wordt slechts melding gemaakt van een groene trui die verzoeker droeg toen hij werd aangehouden nadat hij door middel van vreemde capriolen uit de ouderlijke woning voor de politie geprobeerd had te vluchten. Bewijsmiddel 4 waarnaar de steller van het middel verwijst houdt niet in dat het door de getuige genoemde vest wit was. Hier stuiten we op de stelregel in cassatie dat de feitenrechter vrij is datgene wat hij uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig acht, tot bewijs te bezigen en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd:
‘Voorts is mijn cliënt aangehouden in andere kleding dan die door de getuigen wordt genoemd. Hij droeg in elk geval geen witte trui en deze is ook niet aangetroffen tijdens de doorzoeking van zijn woning.(…) Derhalve verzoek ik u de verdachte vrij te spreken van dit feit.’
9.
Het aangevoerde behoefde het hof niet op te vatten als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop het hof gehouden was nader te responderen. Het middel kan niet slagen.
10.
Een onwelwillende observant van de rechterlijke besluitvorming zou misschien zeggen — na kennisneming van het gehele dossier — dat het toch eigenaardig is dat de ene getuige zegt dat de verdachte een wit vest aan had, terwijl een andere getuige hem kort daarna in een groene trui aanhoudt; en dat de rechter dit verschil verdonkeremaant. Dat is echter niet zo.
11.
Wat is de bijdrage van het vest aan de bewijsconstructie? Dat is: dat de getuige [betrokkene 3] in de bewuste nacht een jongen zag rennen met een vest, dat door de getuige werd herkend als het vest dat door verzoeker, [verdachte] geheten — die [b-straat 1] woont — van de zoon van die getuige was weggenomen. De getuige riep nog ‘[verdachte]’ waarop de rennende persoon omkeek. De getuige gaf deze naam door aan de politie (die ambtshalve bekend is met verzoeker) en begaf zich naar de [b-straat 1] en zag daar vervolgens verzoeker de genoemde vreemde capriolen uithalen voordat hij (toch) werd gepakt. Het is dus niet zo dat de identificatie van verzoeker aan de hand van zijn door de politie waargenomen tenue heeft plaatsgevonden: de politie herkende verzoeker ambtshalve.
12.
Wel kan men zich afvragen waarom het volgens het hof nodig was de details van de kleding die verzoeker bij zijn aanhouding droeg in de bewijsconstructie een rol te laten spelen.
13.
Het derde middel houdt in dat ten aanzien van feit 3 uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker gebruik heeft gemaakt van een valse sleutel.
14.
Tot het bewijs van de bewezenverklaarde woninginbraak heeft het hof gebezigd de verklaring van aangever [betrokkene 4] dat zijn dochter op 23 mei 2006 de voordeur van hun woning aan de [c-straat 1] te [plaats] middels het slot en dievenklauwen heeft afgesloten en door de achterdeur het pand heeft verlaten. Toen zij terugkeerde op 24 mei 2006 bleek de voordeur enkel nog met het slot te zijn afgesloten. De deur was dus niet langer middels dievenklauwen vergrendeld.
15.
Tevens is tot het bewijs gebezigd de verklaring van [betrokkene 4] waarin zij verklaart dat dezelfde dag waarop verzoeker een tijd eerder zomaar hun huis was binnengelopen, haar vader de reservesleutel van het huis miste. Aldus heeft het hof kennelijk uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid, hetgeen het hof heeft kunnen afleiden, dat verzoeker tijdens zijn ongevraagde bezoek de reservehuissleutel heeft meegenomen en, later, middels de ontvreemde reservesleutel het huis is binnengedrongen. Het ongeautoriseerd gebruik maken van een sleutel maakt deze sleutel tot wat onder een ‘valse sleutel’ in art. 311 Sr wordt verstaan. De bewezenverklaring — waarin dit ook met zoveel woorden is neergelegd — is toereikend gemotiveerd.
16.
De middelen 2 en 3 falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17.
Ten aanzien van middel 1 concludeer ik primair tot gegrondverklaring; en tot verbetering van het arrest, welke verbetering bestaat uit een vrijspraak van de tenlastegelegde braak. Subsidiair concludeer ik tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het punt van de braak en de strafmaat opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2009