Rb. Limburg, 12-02-2021, nr. AWB - 21 , 285
ECLI:NL:RBLIM:2021:1189
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
12-02-2021
- Zaaknummer
AWB - 21 _ 285
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2021:1189, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 12‑02‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Voorlopige voorziening)
Uitspraak 12‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer. De Koninklijke Marechaussee was bevoegd om verzoeker staande te houden. Het CBR heeft het opleggen van de educatieve maatregel mogen baseren op het proces-verbaal. Het CBR heeft zich op het standpunt mogen stellen dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de educatieve maatregel. De redenen die verzoeker heeft aangevoerd zijn niet zo zwaarwegend dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet te bepalen dat verzoeker de cursus niet moet gaan volgen.
Partij(en)
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/285
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1] , verzoeker
(gemachtigde: mr. A.J.J. Kreutzkamp),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het CBR aan verzoeker een educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
Het CBR heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Hij heeft het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Inleiding
2. Het gaat in deze zaak om het besluit waarbij het CBR een EMG aan verzoeker heeft opgelegd. Hiertoe is het CBR overgegaan, omdat verzoeker op 17 december 2020 zodanig rijgedrag heeft vertoond dat daardoor het vermoeden is ontstaan dat hij niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid. Verzoeker is het niet eens met het besluit van het CBR. Hij ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onverantwoord rijgedrag. In deze procedure gaat het vooral om de vraag of het besluit van het CBR om de EMG aan verzoeker op te leggen, moet worden geschorst tot op het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar is beslist, zoals verzoeker graag ziet. Met andere woorden: het gaat om de vraag of verzoeker de EMG niet hoeft te gaan volgen en de opleggingskosten die daaraan verbonden zijn niet hoeft te betalen tot het CBR op zijn bezwaar heeft beslist.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
3. Op 14 januari 2021 is door de Koninklijke Marechaussee een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (de Wvw 1994) gedaan. In die mededeling is vermeld dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid of zodanig rijgedrag heeft vertoond dat daardoor het vermoeden is ontstaan dat hij niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid. Verzoeker heeft volgens de Koninklijke Marechaussee blijk gegeven van een gebrekkige rijvaardigheid door met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid te rijden. Ook heeft verzoeker duidelijk een gedrag tentoongespreid dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeersregel ter zake van het inhalen.
4. Aan de hiervoor bedoelde mededeling is een proces-verbaal, op ambtsbelofte opgemaakt op 14 januari 2021 ten grondslag gelegd. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de Koninklijke Marechaussee op 17 december 2020, omstreeks 18.50 uur, zag dat verzoeker met zijn personenauto met hoge snelheid over het terrein van het Avia tankstation aan de Kampstraat in de gemeente Landgraaf reed om zo het rode verkeerslicht ter hoogte van de Kampstraat te vermijden. Verzoeker voegde met zijn personenauto met hoge snelheid in op de rijstrook en vervolgde zijn weg. De Koninklijke Marechaussee zag daarna dat verzoeker een bus inhaalde via de linkerzijde van een vluchtheuvel, waardoor hij tegen de juiste rijrichting in reed. De Koninklijke Marechaussee heeft verzoeker vervolgens een stopteken gegeven en zag dat verzoeker daaraan voldeed.
5. Verzoeker ontkent dat hij de door de Koninklijke Marechaussee geverbaliseerde verkeersovertredingen heeft begaan en zich schuldig heeft gemaakt aan onverantwoord rijgedrag. Verzoeker is suikerpatiënt en stelt dat hij tijdens het rijden het gevoel had dat hij een hypo kreeg. Hij is het terrein van het tankstation opgereden om zoete etenswaren te kopen om de hypo te onderdrukken, maar kwam erachter dat hij nog zoete etenswaren bij zich droeg. Die heeft hij gegeten en daarna heeft hij zijn weg vervolgd. Verzoeker geeft wel toe dat hij een bus heeft ingehaald, maar dit gebeurde niet langs de verkeerde zijde van de vluchtheuvel en dit was volgens hem een verantwoorde en toegestane inhaalmanoeuvre.
6. Bij het bestreden besluit heeft het CBR op grond van de artikelen 131, eerste lid, van de Wvw 1994 en artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) en Bijlage I, onder A, onder onderdeel III bij de Regeling aan verzoeker een EMG opgelegd.
Is voldaan aan de voorwaarden om een voorlopige voorziening te treffen?
7. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond. Verzoeker heeft namelijk aangegeven dat hij de financiële middelen niet heeft om de kosten die verbonden zijn aan het opleggen van de EMG te betalen. Indien verzoeker deze kosten niet tijdig betaalt, verklaart het CBR zijn rijbewijs ongeldig. Verzoeker heeft zijn rijbewijs echter nodig om naar zijn studie- en stageplek te gaan en vanwege regelmatige bezoeken aan het ziekenhuik, omdat hij aan suikerziekte lijdt. Verzoeker kan vanwege zijn ziekte niet met het openbaar vervoer reizen zonder het risico te lopen met corona besmet te worden.
9. Hetgeen onder 8. is overwogen, brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit verband moet de voorzieningenrechter beoordelen of het CBR terecht een EMG aan verzoeker heeft opgelegd.
10. De voor deze zaak relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Was de Koninklijke Marechaussee bevoegd om verzoeker staande te houden?
11. Verzoeker betoogt dat de Koninklijke Marechaussee niet bevoegd was om hem in verband met de gestelde overtredingen van de Wegenverkeerswet staande te houden.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 159, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 in samenhang bekeken met artikel 141, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) blijkt dat de door de minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met de minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke Marechaussee belast zijn met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de Wvw 1994. Artikel 4, eerste lid, van de Politiewet somt de politietaken op die aan de Koninklijke Marechaussee zijn opgedragen. Het vierde lid van artikel 4 van de Politiewet bepaalt dat, hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, de militair van de Koninklijke Marechaussee die is aangewezen krachtens artikel 141 Sv zich onthoudt van optreden anders dan in het kader van de uitvoering van zijn politietaken, bedoeld in het eerste lid. Uit de memorie van toelichting op de Politiewet 2012 (Kamerstukken II, 2006/07, 30 880, nr. 3, p. 46) volgt dat is beoogd om de Koninklijke Marechaussee wat betreft haar opsporingsbevoegdheid in dezelfde positie te brengen als de politie. Het tweede deel van het vierde lid van artikel 4 houdt dan ook niet meer in dan een instructienorm. De rechtmatigheid van het optreden van een militair van de Koninklijke Marechaussee kan niet met een beroep op deze bepaling worden aangevochten.
13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verbalisant van de Koninklijke Marechaussee bevoegd was tot de opsporing van feiten die strafbaar zijn gesteld in de Wvw 1994 en dus ook tot de staandehouding van verzoeker in de onderhavige zaak.
Heeft het CBR het opleggen van de cursus over verantwoord rijgedrag mogen baseren op het proces-verbaal?
14. Verzoeker betoogt dat het CBR het opleggen van de EMG niet heeft mogen baseren op het proces-verbaal. Verzoeker ontkent namelijk dat hij de verkeersovertredingen die in dat proces-verbaal zijn gerelateerd, heeft begaan. Ter onderbouwing van die stelling heeft verzoeker een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam 2] die op
17 december 2020 achter hem aan reed.
15. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bestuursorgaan, in dit het geval het CBR, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij verzoeker aantoont dan wel aannemelijk maakt dat daarvan niet langer kan worden uitgegaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566). Dit geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling is niet vereist dat het CBR eigen onderzoek doet naar de juistheid van de door de politie gerelateerde feiten, tenzij het objectieve redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2409).
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met de enkele betwisting van de waarnemingen van de verbalisant van de Koninklijke Marechaussee en de door [naam 2] opgestelde schriftelijke verklaring niet - op zijn minst - aannemelijk gemaakt dat niet langer van de juistheid van het proces-verbaal kan worden uitgegaan. In dit opzicht overweegt de voorzieningenrechter dat een verbalisant, als ervaringsdeskundige, voldoende in staat kan worden geacht om te observeren en te registreren. Een verbalisant heeft er geen belang bij om niet gedane waarnemingen aan de politiestukken toe te voegen dan wel onjuiste informatie over verzoeker te verstrekken. Verzoeker ontkent niet dat hij over het terrein van het tankstation heeft gereden en een bus heeft ingehaald. Ook [naam 2] heeft verklaard dat verzoeker het terrein van het tankstation op reed, even afremde en vervolgens door reed en een bus inhaalde. Voor zover verzoeker onder verwijzing naar de schriftelijke verklaring van [naam 2] betoogt dat hij de maximumsnelheid ter plaatse niet heeft overschreden, slaagt dit betoog niet. De verweten snelheidsovertreding betreft namelijk geen overschrijding van de maximumsnelheid, maar het rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid. Nu er geen objectieve redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de Koninklijke Marechaussee gerelateerde feiten heeft het CBR daarnaar geen eigen onderzoek hoeven te doen.
17. Een EMG wordt opgelegd, zodra iemand tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht die in de Bijlage bij de Regeling zijn vermeld. Dit blijkt ook uit de toelichting van de Minister bij de Regeling (Staatscourant 25 september 2008, nr. 186). Hierin is vermeld:
Het tweede deel voorziet in een nieuw artikel 10b, waarin wordt aangegeven in welke gevallen de nieuwe EMG wordt opgelegd. Het gaat er hierbij om dat de betrokken bestuurder niet éénmaal bepaald gedrag heeft vertoond.
Dit betekent dat het kan zijn dat tweemaal wordt voldaan aan één criterium van Bijlage 1, onder A, onderdeel III, behorende bij de Regeling, maar dat het ook kan zijn dat éénmaal wordt voldaan aan twee verschillende criteria. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraken van de Afdeling van 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2438) en
8 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3010). Uit het onder 4. genoemde proces-verbaal blijkt dat verzoeker met een hoge snelheid over een terrein van een tankstation reed, kennelijk om een rood verkeerslicht te vermijden, met hoge snelheid weer invoegde en een bus inhaalde, waarbij verzoeker langs de verkeerde zijde van een vluchtheuvel reed. Hierdoor reed hij tegen de juiste rijrichting in. Het CBR heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een educatieve maatregel gedrag en verkeer, zoals bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 in onderlinge samenhang bekeken met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. Uit het proces-verbaal blijkt immers dat sprake is van incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer dat blijkt uit het rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid. Daarnaast heeft verzoeker duidelijk een gedrag tentoongespreid dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.
Zijn er zwaarwegende redenen die maken dat verzoeker de EMG nu niet hoeft te gaan volgen?
18. Verzoeker betoogt dat hij de financiële middelen niet heeft om de kosten die verbonden zijn aan het opleggen van de EMG te betalen. Indien verzoeker deze kosten niet tijdig betaalt, wordt zijn rijbewijs ongeldig verklaard. Verzoeker heeft zijn rijbewijs nodig om naar zijn studie- en stageplek te gaan en vanwege regelmatige bezoeken aan het ziekenhuis, omdat hij aan suikerziekte lijdt. Dit is ook de reden dat verzoeker niet met het openbaar vervoer kan reizen. Indien hij dat doet, loopt hij een groot risico dat hij besmet raakt met het coronavirus en dit kan fatale gevolgen voor hem hebben.
19. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 14 van de Regeling dwingendrechtelijk is geformuleerd en daarom geen ruimte biedt voor een nadere belangenafweging. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit standhouden en biedt het bezwaar geen redelijke kans van slagen.
20. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verzoeker aldus dat verzoeker hem, ondanks hetgeen onder 19. is overwogen, toch verzoekt een voorlopige voorziening te treffen, omdat het spoedeisend belang van verzoeker daartoe noopt. De voorzieningenrechter overweegt dat hij in zeer uitzonderlijke gevallen kan oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken (zie in dit verband de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van
3 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2889). De voorzieningenrechter onderkent dat het mogelijk ongeldig verklaren van het rijbewijs van verzoeker grote (en ingrijpende) gevolgen voor verzoeker kan hebben, omdat hij daardoor niet met zijn auto naar zijn stage, werk en naar het ziekenhuis kan rijden. Het is echter maar de vraag of deze gevolgen ook daadwerkelijk intreden, omdat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij de kosten die aan het opleggen van een EMG zijn verbonden niet kan betalen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoeker niet het hele bedrag van € 1.267,- dat aan het opleggen van de EMG is verbonden vóór 1 maart 2021 moet betalen. In de betaalfactuur is namelijk
vermeld dat het mogelijk is voor de uitvoeringskosten ter hoogte van € 834,- een betalingsregeling te treffen, wel moet verzoeker de opleggingskosten ter hoogte van € 433,- vóór 1 maart 2021 betalen.
Wat is de conclusie?
21. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat sprake is van een kennelijk ongegrond verzoek, zodat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb de behandeling ter zitting achterwege is gelaten.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Gruiters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 februari 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 februari 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid […].
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 159
Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn belast:
a. de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen.
Wetboek van Strafvordering
Artikel 141
Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
[…]
de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee […].
Politiewet
Artikel 4
1. Aan de Koninklijke marechaussee, die onder het beheer van Onze Minister van Defensie staat, zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
het waken over de veiligheid van de leden van het koninklijk huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen;
de uitvoering van de politietaak ten behoeve van Nederlandse en andere strijdkrachten, alsmede internationale militaire hoofdkwartieren, en ten aanzien van tot die strijdkrachten en hoofdkwartieren behorende personen;
de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op de andere door Onze Minister en Onze Minister van Defensie aangewezen luchtvaartterreinen, alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart;
e verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de politie krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;
de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze Minister van Defensie, op verboden plaatsen die krachtens de Wet bescherming staatsgeheimen ten behoeve van de landsverdediging zijn aangewezen, alsmede op het terrein van de ambtswoning van Onze Minister-President;
de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze Minister voor Immigratie en Asiel aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde;
de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identiteitsdocumenten;
et in opdracht van Onze Minister en Onze Minister van Defensie ten behoeve van De Nederlandsche Bank N.V. verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
[…]
4. Hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, onthoudt de militair van de Koninklijke marechaussee die is aangewezen krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, zich van optreden anders dan in het kader van de uitvoering van zijn politietaken, bedoeld in het eerste lid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14
Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, onder A,
onderdeel III
[…]
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
[…]
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
[…].