Hof 's-Hertogenbosch, 31-01-2005, nr. 20.003004.04
ECLI:NL:GHSHE:2005:AS4206
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
31-01-2005
- Zaaknummer
20.003004.04
- LJN
AS4206
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2005:AS4206, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 31‑01‑2005; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMAA:2004:AQ4870
Uitspraak 31‑01‑2005
Inhoudsindicatie
Het hof heeft bij de op de te leggen strafsoort- en maat in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft op brute wijze vier weerloze mensen - een compleet gezin - van het leven beroofd. De verdachte heeft hiermee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Bovendien heeft deze viervoudige moord een zeer grote schok veroorzaakt in de maatschappij en bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Zoals ook de rechtbank heeft gedaan, rekent het hof de verdachte de feiten extra aan, omdat hij als houder van een vergunning voor het voorhanden hebben van vuurwapens het in hem gestelde vertrouwen dat hij de wapens zeker niet zal gebruiken om persoonlijke vetes op te lossen, of anderszins zal misbruiken, zeer ernstig heeft geschaad. Het hof zal, ondanks de buitengewone ernst van de gepleegde feiten, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, geen levenslange, maar een tijdelijke gevangenisstraf opleggen, zij het voor de maximale duur, en gelasten dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Partij(en)
parketnummer: 20.003004.04
datum uitspraak: 31 januari 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Maastricht van 22 juli 2004 in de strafzaak onder parketnummer 03/005722-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum] 1966,
[adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich niet verenigen met het door de rechtbank gebruikte bewijs, aangezien dit op een aantal onderdelen innerlijk tegenstrijdig is. Om reden van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen geschoten in de borststreek en de buik van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
- 2.
hij op 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen geschoten in de borststreek en het hoofd van die [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
- 3.
hij op 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen geschoten in de borststreek en het hoofd van die [slachtoffer 3], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
- 4.
hij op 24 oktober 2003 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool meermalen geschoten in de borststreek en het hoofd van die [slachtoffer 4], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 4] is overleden.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte van de telkens primair ten laste gelegde moord dient te worden vrijgesproken, omdat - kort gezegd - de verdachte niet met voorbedachte raad zou hebben gehandeld.
Het hof acht evenwel in alle vier de ten laste gelegde feiten voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden in hun onderling verband (de pagina's waarnaar wordt verwezen zijn die van het doorgenummerde proces-verbaal van 18 december 2003 van J.M.M. Dinjens, brigadier van de regiopolitie Limburg-Zuid, met bijbehorende processen-verbaal en andere bescheiden (pagina 1 tot en met 531)).
- a.
De broer van de verdachte, [naam], die op 24 oktober 2003 omstreeks 09.30 uur tegelijk met de verdachte in de woning aan [adres 1] aankwam, verklaart (pag. 439) dat de verdachte zich boven in zijn woning ging verkleden in zijn zwarte overall en toen aan het schelden was (onder meer "kutfamilie" en "die klootzakken hier"), dat de verdachte op een gegeven moment volledig verkleed was in gevechtsornaat en zijn vuurwapenuitrusting aanhad en dat de verdachte vervolgens wegreed in zijn Mercedes. De verdachte was toen gekleed in een zwarte inzetoverall, militaire schoenen ("kistjes"), kniebeschermers, compleet koppel met holster voor een pistool, kogelwerend vest met opschrift "POLITIE", en een aanvalsvest geschikt voor het opbergen van onder andere patroonhouders. Tevens had de verdachte zich voorzien van een zwarte muts, handschoenen, inzethelm en gehoorbescherming met communicatiemiddelen (pag. 405).
- b.
De verdachte had toen een pistool bij zich, een Glock, type 17, dat in zijn rechterholster zat, geladen met 17 patronen, en een geweer, een Steyr, type Aug., dat door middel van een riem aan zijn middel hing, geladen met 30 patronen (pag. 364). Dit zijn volgens de verdachte beide semi-automatische wapens. Deze wapens lagen ongeladen in een kluis op de zolder van verdachtes woning, waaruit de verdachte ze heeft gepakt (pag. 371).
- c.
De verdachte had, na de ontdekking dat zijn ex-vriendin [slachtoffer 4] diverse goederen uit de voormalige gemeenschappelijk woning aan [adres 1] had weggehaald en de sloten had laten vervangen, naar eigen zeggen een "zodanig boos gevoel, wat ik nog nooit in mijn leven heb gehad" (pag. 524).
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij na deze ontdekking naar de familie [familienaam] wilde om verhaal te halen en dat het afgelopen moest zijn (pag. 364).
- d.
De verdachte verklaart (pag. 363) dat hij, aangekomen op de [adres 2], de voordeur van de woning van de familie [familienaam] intrapte, (pag. 373) op [slachtoffer 3] schoot toen deze vlak voor hem stond en daarna op personen achter en links van hem, dat dit [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] waren en (pag. 364) dat hij zag dat [slachtoffer 3], [slachtoffer 3] en hun moeder in elkaar zakten.
- e.
De verdachte verklaart (pag. 363) dat hij daarna het huis aan [adres 2] uit is gevlucht, in zijn auto is gestapt en naar de sportschool is gereden om verhaal te halen bij [slachtoffer 1] (pag. 365).
- f.
[getuige 1], die in de sportschool in de hal zat te wachten, verklaart (pag. 178 e.v.) dat een in het zwart geklede man [hof: de verdachte] binnenkwam, dat die man in ongeveer drie à vier stappen naar de oudere man aan de balie liep en dat die in het zwart geklede man bij binnenkomst meteen begon te schreeuwen en te schieten en dat die oudere man toen op de grond viel.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof de conclusie gerechtvaardigd dat de verdachte al van plan was de familie [familienaam], de vier slachtoffers, te doden toen hij zich in zijn woning omkleedde in zijn gevechtstenue en de wapens en munitie bij zich stak.
De voorbedachte raad tot het doden wordt naar het oordeel van het hof nog bevestigd door de omstandigheid, dat de verdachte dit gevechtstenue en deze wapens normaal nooit op deze wijze buiten de sportschool [het hof begrijpt: bij de schietoefening] droeg (verklaring [broer verdachte] op pag. 427-428 en de verdachte op pag. 405) en dat er geen enkele andere redelijke verklaring is voor het dragen van die wapens door de verdachte bij zijn bezoek aan [adres 2] en de sportschool; de verdachte heeft immers verklaard dat de familie [familienaam] zelf niet over wapens beschikte, dat hij niet weet waarop hij een vermoeden zou kunnen baseren dat de familie [familienaam] mogelijk over wapens zou beschikken (pag. 523) en dat na een optische inspectie van de wapenkluizen in zijn woning aan [adres 1] niets mis leek te zijn met die kluizen en dat hij er van uit ging dat alles nog in de kluizen zat (pag. 362), zodat er geen reden was te veronderstellen dat de familie [familienaam] uit die kluizen wapens zou hebben meegenomen.
Voorts zijn er geen concrete aanwijzingen dat er ten tijde van de aankomst van de verdachte in de woning aan [adres 2] en later in de sportschool enige directe aanleiding voor de verdachte was om vanuit een op dat moment opkomende hevige gemoedsopwelling - dus anders dan ter uitvoering van een eerder voornemen - te gaan schieten op de leden van de familie [familienaam].
De verdachte heeft derhalve gehandeld ter uitvoering van een door hem tevoren genomen besluit.
Op grond van voornoemde feiten kan tevens worden geconcludeerd dat de verdachte voldoende tijd (gedurende de autorit van zijn woning aan [adres 1] naar de woning aan de [adres 2] en vervolgens gedurende de autorit van de [adres 2] naar de sportschool) heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte, na het doodschieten van drie personen in de woning in de [adres 2], verder is gereden naar de sportschool en daar vrijwel meteen het vierde lid van het gezin [familienaam] heeft doodgeschoten, onderstreept de vastberadenheid van de verdachte om alle leden van dit gezin te doden.
Voorzover de verdachte heeft betoogd dat hij geen voorbedachte raad op het doden van de slachtoffers kan hebben gehad omdat hij door zijn gemoedsgesteldheid in het geheel niet kon nadenken, verwerpt het hof dit standpunt. Deze gemoedsgesteldheid (door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum omschreven als een "katathyme crisis") verhinderde de verdachte mogelijk om de situatie enigszins objectief te beoordelen en om zijn wil geheel vrij te bepalen, maar bracht niet mee dat de verdachte in het geheel niet zijn wil kon bepalen en evenmin dat hij daardoor niet de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het rapport van het Pieter Baan Centrum noch de verklaringen van de door het hof in hoger beroep gehoorde deskundigen T.A. Wouters en P.E. Geurkink, respectievelijk de psychiater en de psycholoog die de verdachte in het Pieter Baan Centrum hebben onderzocht, geven steun aan dit standpunt van de verdachte. Integendeel: op pagina 70 van genoemd rapport gaan deze deskundigen er van uit dat de verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten de ongeoorloofdheid daarvan heeft kunnen inzien.
Het betoog van de verdachte dat hij mogelijk op een routinematige wijze een soort militaire actie heeft uitgevoerd, neemt niet weg dat aan dat handelen een voorafgaand besluit ten grondslag heeft gelegen en dat, voorafgaand aan dat handelen, voor hem gelegenheid heeft bestaan zich te bezinnen.
Anders gezegd: de verdachte heeft in een bepaalde gemoedstoestand het besluit om te doden genomen. Dat die toestand verdachtes realiteitstoetsing tenminste in sterke mate heeft ondermijnd (pag. 69 van het rapport van het Pieter Baan Centrum) betekent niet dat de verdachte genoemd besluit niet heeft genomen en/of geen gelegenheid zou hebben gehad om zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad (hierbij doet het er niet toe of de verdachte zich daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven). Wel heeft deze gemoedstoestand tot gevolg dat verdachtes handelwijze hem niet in volle omvang kan worden toegerekend, zoals het hof hierna zal overwegen, maar dat staat aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad niet in de weg.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Op verzoek van de rechter-commissaris in de Rechtbank Maastricht is door T.A. Wouters, psychiater, en P.E. Geurkink, psycholoog, beiden vast gerechtelijke deskundige bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte, waarvan op 29 april 2004 rapport is opgemaakt. Beide deskundigen hebben - zoals hierna nog nader zal worden toegelicht - geconcludeerd dat de feiten slechts in sterk verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. Het hof is derhalve van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten - zij het in sterk verminderde mate - aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Het hof verwerpt hiermee het verweer van de verdediging dat de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De verdediging heeft zich hierbij uitsluitend beroepen op de psychische gesteldheid van de verdachte, zoals die ook door de genoemde deskundigen van het Pieter Baan Centrum is geconstateerd. Waarom de door deze deskundigen getrokken conclusie omtrent de toerekenbaarheid niet juist is, is door de verdediging niet voldoende onderbouwd, terwijl zij evenmin - hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld - daaromtrent vragen heeft gesteld aan de deskundigen die ter terechtzitting in hoger beroep als zodanig zijn gehoord.
Een deel van de terechtzitting in hoger beroep is besteed aan de vraag of de verdachte mogelijk lijdend was aan een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) tengevolge van gebeurtenissen in zijn verleden als marinier (onder andere in Cambodja).
Het hof volgt hierin het oordeel van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, die hebben geconcludeerd dat de verdachte niet lijdend was aan een PTSS. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de gelegenheid gehad over de door hem bedoelde gebeurtenissen te vertellen. Zijn relaas heeft de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, die daarbij aanwezig waren, blijkens hun verklaringen ter terechtzitting in hoger beroep, niet tot een ander oordeel gebracht, terwijl zij voorts hebben verklaard dat zij redelijkerwijs geen noodzaak zien de verdachte op dit punt nader te onderzoeken. Dit laatste standpunt is onderschreven door de ter terechtzitting in hoger beroep eveneens gehoorde deskundige prof. dr. J.N. Schreuder, psychiater en bijzonder hoogleraar transgenerationele oorlogsgevolgen.
Overigens heeft de verdediging op dit punt geen expliciet verzoek gedaan noch enig verweer gevoerd.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met bevel dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Zowel de verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot levenslange gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen strafsoort- en maat bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op brute wijze vier weerloze mensen - een compleet gezin - van het leven beroofd. De verdachte heeft hiermee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de familie [familienaam]. Bovendien heeft deze viervoudige moord een zeer grote schok veroorzaakt in de maatschappij en bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Zoals ook de rechtbank heeft gedaan, rekent het hof de verdachte de feiten extra aan, omdat hij als houder van een vergunning voor het voorhanden hebben van vuurwapens het in hem gestelde vertrouwen dat hij de wapens zeker niet zal gebruiken om persoonlijke vetes op te lossen, of anderszins zal misbruiken, zeer ernstig heeft geschaad.
Het nemen van het leven van anderen is zodanig ernstig, dat alleen een gevangenisstraf van zeer lange duur in aanmerking komt.
Ten aanzien van de sanctie heeft het hof voorts acht geslagen op het volgende.
Op verzoek van de rechter-commissaris in de Rechtbank Maastricht is, zoals hiervoor al is opgemerkt, door T.A. Wouters, psychiater, en P.E. Geurkink, psycholoog, beiden vast gerechtelijke deskundige bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte, waarvan op 29 april 2004 rapport is opgemaakt.
Dit rapport houdt -zakelijk weergegeven- het volgende in:
Beschouwing
Uit het psychologisch onderzoek komt betrokkene naar voren als een bovengemiddeld intelligente, enorm rationeel ingestelde man die op een dwangmatige en rigide wijze voortdurend bezig is met inschatten, plannen, beredeneren en anticiperen om op die manier altijd een paar stappen op zijn omgeving vooruit te lopen. Daarnaast valt zijn enorme drang op om in wat hij doet altijd de beste te worden om zo te kunnen excelleren.
Er is sprake van een opgeblazen en in zijn jeugd onvoldoende gecorrigeerd zelfbeeld dat die erkenning voortdurend nodig heeft, waardoor hij existentieel afhankelijk is van de bevestiging van dat zelfbeeld. Het geheel is bij uitstek kenmerkend voor een narcistische persoonlijkheidsstructuur. Het gevaar van een existentiële behoefte aan erkenning is dat betrokkene zich in situaties begeeft die zijn capaciteiten te boven gaan zonder dat hij dit, door zijn grenzeloze vertrouwen in zijn eigen kunnen, inziet. Daar komt nog bij dat een dreigende mislukking door betrokkene juist als een extra uitdaging wordt gezien en hem motiveert tot een nog grotere inzet, omdat voor hem de erkenning van zichzelf dan alleen maar groter wordt. Betrokkene kan voor zijn bestaan niet anders dan doorgaan en is in die zin rigide en dwangmatig. Het ontbreekt hem in dergelijke situaties aan flexibiliteit en gedragsalternatieven. De spanning die een dergelijke situatie met zich meebrengt, geeft betrokkene het gevoel dat hij bestaat en voorkomt tevens een confrontatie met zijn emotionele binnenwereld. In het onderzoek valt in dat licht telkens op hoe extreem rationeel betrokkene is ingesteld. Er is geen ruimte voor emoties of gevoelens zoals angst, machteloosheid en woede.
Het grote gevaar is dat dergelijke gevoelens zich ophopen in zijn persoonlijkheid zonder dat betrokkene zich hiervan bewust is.
Psychodiagnostisch is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke, narcistische en obsessief-compulsieve trekken. De impulscontrole van betrokkene is zeer groot te noemen. Het geweten is sterk ontwikkeld. Er zijn tijdens het onderhavige onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen dat betrokkene lijdt aan fenomenen zoals herbelevingen, angstdromen en vermijdingsgedrag dat bijvoorbeeld bij een posttraumatische stress-stoornis hoort.
Er zijn in de levensgeschiedenis van betrokkene wel factoren aan te wijzen die een verband hebben met het ontstaan van de bovenbeschreven complexe en ernstige problematiek. Hierbij kan in het bijzonder gewezen worden op de verlating en verstoting van betrokkene door zijn ouders en later met name de onveiligheid in de relatie met opa. De massale angst, onveiligheid en machteloosheid die dit heeft opgeroepen, zijn door betrokkene verdrongen en ondergronds gehouden. Emoties en emotionele binding raken direct aan dit thema en betrokkene probeert nog steeds een confrontatie hiermee te voorkomen door een emotioneel afstandelijke en zeer rationele houding, waarmee hij alles onder controle en daarmee voorspelbaar wil houden. In situaties die raken aan dit thema is betrokkene daarom kwetsbaar en gehandicapt.
Het ten laste gelegde - indien bewezen - vindt plaats tegen de achtergrond van een zich voortslepende, voornamelijk formele en rationele strijd met de slachtoffers. Het lukt betrokkene steeds minder om ondanks zijn enorme inzet zijn ambities en idealen waar te maken die hij heeft met zijn sportschool en waarvan hij ook zeer afhankelijk is als bron van erkenning van zijn opgeblazen zelfbeeld. Dit raakt aan de kern van zijn bestaan en leidt tot een ophoping van frustratie, angst en machteloosheid, zonder dat betrokkene zich hiervan bewust is.
In beschrijvende zin is er sprake van narcistisch gekleurde persoonlijkheidsdynamiek (erkenning, grootheid, afhankelijkheid) die door de sterke ontwikkeling van cognitieve vermogens in toenemende mate gepaard is gegaan met een afname aan mentale flexibiliteit. Betrokkene raakte steeds meer van zichzelf overtuigd en kon zijn zienswijze gemakkelijk aan zijn omgeving opleggen. In wezen vormde de krijgsmacht voor betrokkene een alternatief gezinssysteem dat hem door het sterke normen- en waardenstelsel lange tijd de grenzen heeft geboden die hij van binnenuit geneigd was te gaan overschrijden.
Concluderend moet worden gesteld dat het zeer aannemelijk is dat betrokkene op grond van het bovenstaand beschrevene op het moment dat hij zijn woning voor de tweede keer bereikte en binnendrong, als gevolg van doorbrekende angst overspoeld is geraakt door een mengeling van zeer heftige gevoelens - waaronder die van reeds lang opgestapelde (daarvoor nog sluimerend gestuwde en onbewust gebleven) frustraties over de persoonlijke afwijzing die hij ervaren heeft, gevoelens van krenking na in de uitvoering van zijn ambities te zijn gestuit, gevoelens van onveiligheid van zijn nieuwe gezin - die zijn realiteitstoetsing ten minste in sterke mate hebben ondermijnd.
In de literatuur wordt dit fenomeen beschreven als een zogenaamde "katathyme crisis". Het acute katathyme proces vindt haar oorsprong in diepere emotionele spanningen dan die samenhangen met de onmiddellijke omgevingsfactoren. Het proces wordt getriggerd door een overweldigende emotie die vrijkomt naar aanleiding van een onderliggend emotioneel conflict.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
Ondergetekenden concluderen dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Advies
Betrokkene is een 38-jarige man met een rigide gedragsrepertoire dat geclassificeerd wordt als een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, dwangmatige en narcistische kenmerken.
Feitelijk vormt de geluxeerde angst bij het aantreffen van de woning na een inbraak die in zijn beleving al van meet af aan gepleegd moet zijn door zijn voormalige schoonfamilie, het portaal waardoor de ontkenning (het niet voelen) van de afwijzing door zijn schoonfamilie tot zijn bewustzijn kon doorbreken. Op onbewust niveau brak daarmee ook de verdrongen lading door van het vroege psychotrauma. Het is zeer aannemelijk te veronderstellen dat betrokkene's gedrag beschouwd moet worden als voortkomend uit een zogenaamde katathymecrisis, waarbij hij zich in wanhoop uiteindelijk ontlaadt op de personificatie van de vaderfiguur die hij verantwoordelijk houdt voor zijn primitieve gevoelens bij geboorte reeds onvoldoende waard te zijn geweest. De "militaire werkwijze" waarvan hij zich "bedient" - "het was een actie waarbij ik aanhoudingen wilde verrichten" - vormt bij betrokkene het enige psychologische denkraam waarbinnen hij überhaupt feitelijk (fysiek) agressief gedrag ten toon kan spreiden.
Het ten laste gelegde moet naar ons oordeel worden opgevat als een (impulsieve) doorbraak van die gestuwde lading gepaard gaand met een zeer sterk ingeperkt realiteitsbesef. Wij achten betrokkene op grond van het voorgaande sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor de hem ten laste gelegde feiten.
De kans op herhaling op soortgelijke feiten als de hem ten laste gelegde, wordt als gevolg van de schok die deze voor betrokkene's zelfbeeld hebben gehad, op de korte termijn ook zonder behandeling gering geacht.
Op de lange termijn is het echter zeker niet uitgesloten dat betrokkene onbehandeld - door een gebrek aan probleembesef of ziekte-inzicht terzake - opnieuw binnen eenzelfde constellatie van contextfactoren terecht zal komen en daarmee opnieuw "op scherp" zal kunnen komen te staan. Betrokkene houdt een behoefte aan erkenning en zal daarbij vanuit de behoefte aan grootsheid opnieuw de eigen grenzen opzoeken en ook kunnen overschatten, waarbij - verdrongen - gevoelens van afwijzing op de loer blijven liggen. Hiermee is dan tegelijkertijd het recidiverisico gegeven.
Het onderzoekend team adviseert daarom Uw College om aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
In eerste instantie zal betrokkene verder geconfronteerd moeten worden met de feitelijke inhoud van het strafdossier om tot een beter zicht te komen op hoe de omgeving betrokkene - en de problemen die ten grondslag liggen aan de ten laste gelegde feiten - heeft ingeschat. Dit om tot een zeker probleembesef te komen. Eerst daarna zal een zekere delictverwerking verder mogelijk zijn.
In een behandeling kan vervolgens worden verwacht dat betrokkene ook in de leefgroep een patroon zal laten zien waarbij zijn loyaliteitsbehoefte en ambitieuze strevingen op de voorgrond zullen treden. Dergelijke ontwikkelingen zijn noodzakelijk om tot een zeker inzicht te kunnen komen in de eigen persoon, hetgeen noodzakelijk is om te voorkomen dat betrokkene in soortgelijke omstandigheden als in de aanloop tot het ten laste gelegde komt.
Het hof neemt de conclusies en het advies van de deskundigen over en maakt deze tot de zijne.
Op grond van het oordeel dat er ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en de kans bestaat dat de verdachte op langere termijn opnieuw dergelijke of soortgelijke feiten zal begaan, is het hof van oordeel dat zowel de veiligheid van anderen als de algemene veiligheid van personen en goederen, naast een vrijheidsstraf van na te melden duur, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling vereisen. Zulks is, nu de door de verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, ook toegelaten.
Naar 's hofs oordeel eist zowel de veiligheid van anderen als de algemene veiligheid van personen en goederen bovendien dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Voorts overweegt het hof dat de bewezen verklaarde delicten misdrijven zijn die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van de slachtoffers.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het onzeker is of behandeling van de verdachte succesvol zal zijn en dat de maatschappij daarom op geen andere wijze kan worden beschermd dan door het opleggen van levenslange gevangenisstraf. Zij heeft daarbij aangevoerd dat indien de verdachte onbehandelbaar zou blijken te zijn, de mogelijkheid bestaat dat de betreffende TBS-inrichting twee jaar na aanvang van de behandeling zal adviseren om de terbeschikkingstelling te beëindigen.
Het hof is met de verdediging en de door haar aangehaalde jurisprudentie van oordeel dat in de praktijk ook bij de ernstigste misdrijven betekenis toekomt aan het inzicht dat de pleger van die misdrijven vanuit overwegingen van humaniteit in beginsel perspectief moet worden geboden dat hij op enig moment weer in de samenleving zal kunnen terugkeren; het is om die reden dat in ons land grote terughoudendheid bij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf wordt betracht. Ook terzake van levensdelicten dient volgens het hof dit inzicht het uitgangspunt te zijn. Er dient, zij het onder omstandigheden op zeer lange termijn, ook voor de plegers van levensdelicten in beginsel perspectief op terugkeer in de samenleving te zijn.
Mede gelet op de omstandigheid dat de feiten slechts in sterk verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, dat behandeling van de verdachte in principe mogelijk wordt geacht blijkens voormeld rapport van het Pieter Baan Centrum en de mondelinge toelichting daarop door de genoemde deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep, al zal die behandeling misschien vele jaren in beslag nemen, en dat de verdachte bovendien niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 december 2004, zal het hof, ondanks de buitengewone ernst van de gepleegde feiten, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, geen levenslange, maar een tijdelijke gevangenisstraf opleggen, zij het voor de maximale duur, en gelasten dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof merkt daarbij op dat indien behandeling van de verdachte niet mogelijk zal blijken te zijn, de terbeschikkingstelling van de verdachte - anders dan door de advocaat-generaal is aangevoerd - normaal gesproken niet zal worden beëindigd zolang de verdachte - kort gezegd - nog gevaarlijk is te achten en uit het aangehaalde rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat de verdachte gevaarlijk blijft zolang hij niet is behandeld.
Het hof acht geen termen aanwezig om, op de voet van artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht een advies te geven omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 10, 37a, 37b, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
- B.
E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart dat het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde telkens oplevert:
"Moord".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door mr. Rothuizen-van Dijk, als voorzitter,
mrs. Claassens en Wabeke, als raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2005.