Einde inhoudsopgave
Tijdelijke wet Groningen
Artikel 15 [Heffing aan exploitant mijnbouwwerk]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
19-04-2023, Stb. 2023, 164 jo Stb. 2023, 165 (uitgifte: 15-05-2023, kamerstukken: 36094)
19-04-2023, Stb. 2023, 164 jo Stb. 2023, 165 (uitgifte: 15-05-2023, kamerstukken: 35603)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-06-2023, Stb. 2023, 205 (uitgifte: 19-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Justitie en Veiligheid
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Staatsrecht / Bestuur
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Staatsrecht / Rechtspraak
Bestuursprocesrecht / Beroep
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
1.
Onze Minister legt een heffing op aan een exploitant:
- a.
ter bestrijding van alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen a en b, en zevende lid, met uitzondering van de kosten die verband houden met de bezoldiging van de leden van het Instituut, de huisvestingskosten van het Instituut en de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van het Instituut;
- b.
ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, en achtste lid, indien deze kosten gemaakt zijn ten behoeve van vergoeding van schade als bedoeld in deze wet, met uitzondering van de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van het Instituut;
- c.
ter bestrijding van alle kosten gemaakt door de overheid voor de voorbereiding en uitvoering van de maatregelen om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen en de maatregelen, bedoeld in artikel 13j, vierde lid, indien het gebouw een beschermd monument is, alsmede de kosten die daar direct verband mee houden, met uitzondering van de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van Onze Minister;
- d.
ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de vergoedingen, bedoeld in artikel 13m, eerste lid, en subsidies op grond van artikel 13n, eerste en tweede lid, in combinatie met de artikelen 37b en 37c van de Wet op de rechtsbijstand, en vergoedingen op grond van artikel 13n, vierde en vijfde lid; en
- e.
ter compensatie van het rentevoordeel dat de exploitant ondervindt als gevolg van de afhandeling van schade door het Instituut, als gevolg van de voorbereiding en uitvoering van maatregelen als bedoeld in onderdeel c, en de toekenning van de vergoedingen, bedoeld in onderdeel d.
2.
De heffing wordt opgelegd aan de exploitant die ten tijde van het bekend worden van de schade, waarop de kosten van vergoedingen die de basis vormen voor de heffing betrekking hebben, exploitant is, respectievelijk aan de exploitant die ten tijde van het maken van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, exploitant is, respectievelijk aan de exploitant die ten tijde van het maken van de kosten, bedoeld in onderdeel d, exploitant is. Indien deze schade bekend wordt of deze kosten gemaakt worden na sluiting van het mijnbouwwerk, wordt de heffing opgelegd aan degene die de laatste exploitant was.
3.
De hoogte van de heffing wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.
4.
Onze Minister kan een tussentijdse heffing opleggen tot ten hoogste het bedrag, bedoeld in het derde lid, voor de kosten die op dat moment gemaakt zijn. De tussentijdse heffing wordt verrekend met de definitieve heffing.