NJ 1915, p. 376
HR, 21-12-1914
HR 21-12-1914, ECLI:NL:HR:1914:47
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21 december 1914
- Magistraten
Voorzitter: Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman. Raden: Mrs. A. M. B. Hanlo, A. Fentener van Vlissingen, C. O. Segers en Jhr. R. Feith.
- Zaaknummer
[211914/NJ_1915,_p._376]
- Conclusie
Mr. Besier
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS97976:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1914:47, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑12‑1914
- Wetingang
(Sv (oud) art. 398, 407 onder 4; Sr art. 47 lid 2, art. 352.)
Samenvatting
De verklaringen van den beklaagde moeten als eene erkentenis worden aangemerkt.
Geenszins moet iedere verklaring van een beklaagde, die de vrucht is van eenig nadenken, zooals de oplossing van een eenvoudige rekensom, reeds daarom bij de constructie van het bewijs ter zijde worden gesteld.
De verklaringen van den getuige (advocaat), betreffende eene N. V., in wier faillissement hij als curator is benoemd, bevatten niets, wat in strijd zou zijn met art. 398 Sv.
De uitlokker is slechts aansprakelijk voor het strafbare feit, dat hij heeft uitgelokt. In het arrest is niet eene beslissing gegeven, die hiermede in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.