Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 20-02-1977
- Bronpublicatie:
14-12-1973, Trb. 1981, 69 (uitgifte: 22-04-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-02-1977
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-1973, Trb. 1981, 69 (uitgifte: 22-04-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Voor zover de in artikel 2 vermelde misdrijven niet zijn vermeld als uitleveringsdelicten in een uitleveringsverdrag, bestaande tussen Staten die partij zijn bij dit Verdrag, worden zij geacht als zodanig daarin te zijn begrepen. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, verplichten zich ertoe deze misdrijven op te nemen als uitleveringsdelicten in elk uitleveringsverdrag dat in de toekomst tussen hen wordt gesloten.
2.
Indien een Staat die partij is bij dit Verdrag en die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Staat die partij is bij dit Verdrag, maar waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan deze Staat, indien hij tot uitlevering besluit, dit Verdrag beschouwen als de wettelijke basis voor uitlevering wegens deze misdrijven. De uitlevering is onderworpen aan de procedurele bepalingen en de overige voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.
3.
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag en die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen onderling deze misdrijven als uitleveringsdelicten, onderworpen aan de procedurele bepalingen en de overige voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.
4.
Elk van de misdrijven wordt, ten behoeve van uitlevering tussen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag beschouwd als begaan niet alleen op de plaats waar het is gepleegd, maar ook op het grondgebied van de Staten die hun bevoegdheid dienen vast te leggen overeenkomstig het eerste lid van artikel 3.