CRvB, 16-02-2012, nr. 10/5426 AW
ECLI:NL:CRVB:2012:BV6077
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-02-2012
- Magistraten
H.A.A.G. Vermeulen, J.G. Treffers, J. Th. Wolleswinkel
- Zaaknummer
10/5426 AW
- LJN
BV6077
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BV6077, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑02‑2012
Uitspraak 16‑02‑2012
H.A.A.G. Vermeulen, J.G. Treffers, J. Th. Wolleswinkel
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 25 augustus 2010, 09/8081 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van 's‑Gravenhage (college)
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2012. Namens appellant is verschenen mr. A.B.B. Beelaard, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.E.G. Seedorf.
II. Overwegingen
1.
Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellant, geboren op 16 januari 1943, was medewerker primair proces van de dienst Burgerzaken. Na een gesprek in april 2007, toen appellant al langdurig ziek was, is hij akkoord gegaan met de beslissing van het college hem gedurende het resterende deel van zijn loopbaan, tot aan zijn pensioendatum 16 januari 2008, niet te belasten met een bemiddelingstraject, hem boven de formatie te plaatsen en de inhouding op zijn bezoldiging in verband met zijn langdurige ziekte te laten vervallen.
1.2.
In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft appellant, op zijn aanvraag, vanaf januari 2008 ouderdomspensioen van het ABPfonds ontvangen. Daarnaast bleef hij salaris ontvangen. Een daarover door hem met de dienst Burgerzaken opgenomen contact, na ongeveer drie maanden, bracht geen wijziging in de situatie.
Bij brief van 12 mei 2009 is appellant ervan op de hoogte gesteld dat na de pensionering op 16 januari 2008 ten onrechte salaris is doorbetaald. Er is een gesprek gevolgd over een terugbetalingsregeling.
1.3.
Bij besluit van 1 juli 2009 is appellant met ingang van 1 februari 2008 eervol ontslag verleend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de aan de ontslagverlening gegeven terugwerkende kracht. Bij beslissing van 15 oktober 2009 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat weliswaar in het algemeen geldt dat ontslag met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, maar dat op grond van bijzondere omstandigheden moet worden geoordeeld dat die strijd zich in dit geval niet voordoet. Het college is daarom bevoegd geacht de gemaakte fout te herstellen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij niet betwist dat het college bevoegd was hem ontslag te verlenen in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd en dat die ontslagverlening ook de bedoeling was van beide partijen. Hij handhaaft echter de grond dat in het algemeen en gelet op de bijzondere omstandigheden in zijn situatie aan het op 1 juli 2009 verleende ontslag geen terugwerkende kracht had mogen worden gegeven. Appellant heeft gewezen op het feit dat het college ook nadat appellant hierover contact had opgenomen, lange tijd heeft volhard in de gemaakte fout — zo hiervan al kan worden gesproken. Naarmate de tijd verstrijkt, worden de belangen bij handhaving van de bestaande situatie groter. Gewezen is op het flink opgelopen bedrag van onverschuldigd betaald salaris dat het college, met rente en kosten, op appellant wil verhalen. Naar appellants opvatting heeft het college gehandeld in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid.
4.
Het college heeft onder verwijzing naar de niet betwiste bedoeling van partijen zijn standpunt gehandhaafd dat het zijn fout om niet eerder en tijdig aan appellant ontslag te verlenen, kon en mocht herstellen zonder in strijd te komen met het beginsel van de rechtszekerheid. Het college heeft erop gewezen dat in artikel 8:2 van de toepasselijke Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) ontslagverlening in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd imperatief is voorgeschreven. Naar de opvatting van het college is hier geen sprake van een bijzonder geval dat aanleiding geeft om, met toepassing van het tweede lid van artikel 8:2 van de ARG, van de hoofdregel af te wijken. Het college heeft te kennen gegeven dat het zich nog ernstig beraad over de vraag of het stappen zal ondernemen om het onverschuldigd betaalde salaris terug te vorderen, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat appellant het niet zo breed heeft.
5.
De Raad overweegt naar aanleiding van de standpunten van partijen als volgt.
5.1.
Het college heeft in januari 2008 een fout gemaakt door niet toen aan appellant het imperatief voorgeschreven ontslag te verlenen in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het college heeft niet een gemotiveerde beslissing genomen om de situatie van appellant als bijzonder aan te merken en daarom gebruik te maken van zijn bevoegdheid af te wijken van de hoofdregel van artikel 8:2 van de ARG.
5.2.
Het college mag een fout herstellen indien het daarbij niet in strijd handelt met het beginsel van de rechtszekerheid. De Raad verwijst naar bijvoorbeeld zijn uitspraak van 5 juni 2003, TAR 2003, 172 en LJN AN8625.
5.3.
Het herstel van een fout kan ook een ontslagbesluit betreffen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geldt in het algemeen dat ontslag met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Indien die strijd zich niet voordoet, kan het aanvaardbaar zijn dat, bijvoorbeeld tot herstel van een fout, met terugwerkende kracht ontslag wordt verleend. De Raad verwijst naar zijn rechtspraak waarin hij heeft overwogen dat het, indien aan een ontslagbesluit een — niet de ingangsdatum betreffend — gebrek kleeft dat ertoe leidt dat een nieuw ontslagbesluit wordt genomen, niet ten principale ongeoorloofd is om de oorspronkelijke ingangsdatum van het ontslag te handhaven, indien die handhaving althans de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan, waarbij met name valt te denken aan de beginselen van rechtszekerheid en zorgvuldigheid (CRvB 16 augustus 2001, TAR 2001, 155 en LJN AD5344).
5.4.
Appellant wist dat het de bedoeling was dat hem met ingang van zijn pensioenleeftijd ontslag zou worden verleend en hij was daarmee akkoord gegaan. Appellant is in januari 2008, op zijn eigen verzoek, in het genot gekomen van zijn ABP ouderdomspensioen. Hij was daarmee, zoals door de regelgever bepaald en door partijen zelf beoogd, feitelijk gewezen ambtenaar geworden. De enige bijzondere omstandigheid is dat appellant daarnaast in het genot is gebleven van zijn salaris, aan welke omstandigheid ook niet direct een einde is gekomen nadat hij daarover contact had opgenomen met de dienst Burgerzaken. Een betrokken medewerker heeft toen gezegd dat het zou worden geregeld, maar ook dat heeft vooralsnog nergens toe geleid. Hoewel dat te betreuren is en wellicht van betekenis is voor een eventueel besluit tot terugvordering — de Raad begrijpt, zo merkt hij ten overvloede op, dat het college daartoe niet zonder meer overgaat maar zich daarover beraadt — leidt dat niet tot de conclusie dat er voor betrokkene strijd is ontstaan met de rechtszekerheid doordat hem alsnog met ingang van 1 februari 2008 ontslag is verleend. Hij wist dat hem ontslag zou worden verleend bij zijn 65-jarige leeftijd en dat is nu ook overeenkomstig artikel 8:2 van de ARG met een ontslagbesluit geschied. Dat kon het college doen zonder in strijd te komen met het beginsel van de rechtszekerheid.
6.
Gelet op het voorgaande moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
7.
Er zijn geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.G. Treffers en J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2012.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.R. Schuurman.