Zie Melai/Groenhuijsen e.a., Het Wetboek van Strafvordering, aant. 10 op art. 440 Sv (bewerkt door M.K.T. Tjiong, bij t/m 1 april 2004) en HR 26 mei 1987, LJN AC9867, NJ 1988, 261, rov. 5.5. m.nt. Corstens.
HR, 12-07-2011, nr. 10/00634
ECLI:NL:HR:2011:BQ4270
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-07-2011
- Zaaknummer
10/00634
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BQ4270
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4270, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4270
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4270, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4270
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft miskend dat de verwijzingsopdacht van de HR meebracht dat het Hof de zaak ten aanzien van de onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde feiten opnieuw ten gronde diende te behandelen met het oog de op de voet van de art. 348 en 350 te nemen beslissingen, waaronder begrepen de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Het Hof heeft dus ten onrechte de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie onbesproken gelaten.
12 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/00634
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 27 juli 2009, nummer 24/000642-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging niet inhoudelijk heeft besproken.
2.2.1. De procesgang in deze zaak is als volgt geweest.
Bij arrest van 23 maart 2007 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden de verdachte vrijgesproken voor de onder 1, onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Tegen dit arrest heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieberoep richtte zich tegen de gegeven vrijspraak van de onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde feiten.
2.2.2. Op dit cassatieberoep heeft de Hoge Raad beslist bij arrest van 17 februari 2009. Dat arrest houdt het volgende in:
"1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak van het onder 1, het onder 2 primair en het onder 3 primair tenlastegelegde feit - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof.
(...)
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan."
2.3. De bestreden uitspraak houdt in:
"De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde, zoals aangegeven in haar pleitnota op pagina 2 en volgende onder 1, 2, 3 en 4.
Bij arrest van 23 maart 2007 heeft het hof reeds geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Tegen dit oordeel is geen cassatiemiddel ingesteld en de Hoge Raad heeft het voornoemde arrest van dit hof slechts vernietigd voor zover dit betreft de vrijspraken van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde. Het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid is derhalve onherroepelijk geworden. Derhalve zal het hof de gevoerde ontvankelijkheidsverweren niet verder bespreken."
2.4. De verwijzingsopdracht van de Hoge Raad bracht mee dat het Hof de zaak ten aanzien van de onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde feiten opnieuw ten gronde diende te behandelen met het oog op de op de voet van de
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak wat betreft het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 juli 2011.
Conclusie 19‑04‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 27 juli 2009 door het Gerechtshof te Leeuwarden wegens ‘overtreding van artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren’, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft het Hof de teruggave aan verzoeker van 16 paarden en/of pony's en twee honden gelast.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Bij arrest van 23 maart 2007 had het Hof te Leeuwarden verzoeker vrijgesproken voor de onder 1, onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Tegen dit arrest stelde de Advocaat-Generaal bij het Hof op 4 april 2007 cassatie in. Het cassatieberoep richtte zich enkel tegen de gegeven vrijspraak van de onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde feiten.
4.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel terecht was voorgesteld, omdat het Hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten en verzoeker van iets anders had vrijgesproken dan is tenlastegelegd. De beslissing van de Hoge Raad in zijn arrest van 17 februari 2009 luidt als volgt:
‘4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.’
5.
Op de terechtzitting van het Hof van 13 juli 2009 heeft de raadsvrouw het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig haar daarbij overgelegde pleitnota met bijlage. Blijkens deze pleitnota is toen namens verzoeker aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Het Hof heeft dit verweer in het thans bestreden arrest als volgt verworpen:
‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde, zoals aangegeven in haar pleitnota op pagina 2 en voldoende onder 1, 2, 3 en 4.
Bij arrest van 23 maart 2007 heeft het hof reeds geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Tegen dit oordeel is geen cassatiemiddel ingesteld en de Hoge Raad heeft het voornoemde arrest van dit hof slechts vernietigd voor zover dit betreft de vrijspraken van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde. Het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid is derhalve onherroepelijk geworden. Derhalve zal het hof de gevoerde ontvankelijkheidsverweren niet verder bespreken.’
6.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het verweer waarin de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wordt bepleit. Door te overwegen dat het oordeel van het Hof over de ontvankelijkheid onherroepelijk is geworden, heeft het Hof (bovendien) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
7.
De steller van het middel heeft een punt. Voor zover aan zijn oordeel was onderworpen heeft de Hoge Raad het arrest van het Hof van 23 maart 2007 vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof ten einde de zaak in zoverre — met betrekking tot feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair — op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. Dit houdt in dat het Hof het onderzoek in hoger beroep in zijn geheel — als gezegd ten aanzien van de onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten — opnieuw had moeten aanvangen en voltooien. Aldus had het Hof ter zake de aan zijn oordeel onderworpen feiten opnieuw de bestreden ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moeten beoordelen. Gelet hierop getuigt het oordeel van het Hof dat de ontvankelijkheid onherroepelijk is geworden van een onjuiste rechtsopvatting.1.
8.
Verder merk ik op dat de overweging van het Hof dat geen cassatiemiddel is ingediend tegen het eerdere oordeel van het Hof dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is, niet begrijpelijk is voor zover het de strafvorderlijke positie van verzoeker aangaat. Daarbij neem ik in aanmerking dat inzake het arrest van het Hof van 23 maart 2007
- i)
het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof en
- ii)
van een verdachte redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij beroep in cassatie instelt tegen een vrijspraak.
9.
Het middel slaagt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2011