Zie ook het betoog in de akte na tussenarrest van 20 oktober 2009, p. 2, 3 en 6; de pleitnota van mr. H. Boonk van 14 december 2010, p. 6 en 7.
HR, 09-11-2012, nr. 11/02937
ECLI:NL:HR:2012:BX0331
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-11-2012
- Zaaknummer
11/02937
- LJN
BX0331
- Roepnaam
Baltic Shipping/Ingosstrakh Insurance
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX0331, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX0331
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ5233
ECLI:NL:HR:2012:BX0331, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑11‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ5233, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ5233, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX0331
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑06‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPR 2013/15 met annotatie van mr. Y.K. van Dijk
JBPR 2014/35
NJB 2012/2368
RvdW 2012/1406
NJ 2012/638
S&S 2013/107
JWB 2012/530
JBPr 2013/15 met annotatie van mr. Y.K. van Dijk
JBPr 2014/35
Conclusie 09‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident; door curator in buitenlands faillissement bij Nederlandse rechter ingestelde vordering na conservatoir vreemdelingenbeslag onder bank in Nederland. Nederlandse rechter bevoegd in hoofdzaak op grond van art. 767 Rv? Uitleg jurisdictieclausule; forumkeuzebeding, derogatie van rechtsmacht, art. 8 lid 2 Rv.
11/02937
Mr. P. Vlas
Zitting, 29 juni 2012
Conclusie inzake:
A.Y. En'kov, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Baltic Shipping Company
(hierna: curator resp. BSC)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht Ingosstrakh Insurance Company,
gevestigd te Moskou, Rusland
(hierna: Ingosstrakh)
Deze zaak heeft betrekking op de vraag of de Nederlandse rechter naar aanleiding van een hier te lande gelegd vreemdelingenbeslag rechtsmacht heeft om van de hoofdzaak kennis te nemen in weerwil van een door partijen overeengekomen forumkeuze voor de rechter te Moskou. Wordt door deze forumkeuze rechtsmacht aan de Nederlandse rechter ontnomen (art. 8 lid 2 Rv)? In het bijzonder gaat het in deze zaak over de toelaatbaarheid, de gevolgen en de uitleg van het forumkeuzebeding.
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 In de onderhavige zaak gaat het om vorderingen van een Russische curator in het faillissement van de Russische rederij BSC tegen haar voormalige Russische verzekeraar Ingosstrakh. De vorderingen betreffen claims uit hoofde van P&I-verzekeringen die BSC met betrekking tot haar schepen had afgesloten bij Ingosstrakh. Bij een aantal van die verzekeringen trad als herverzekeraar op de United Kingdom Mutual Steam Ship Assurance Association (Bermuda) Ltd. (hierna: UK P&I Club), die 60% van de door Ingosstrakh uitgekeerde gelden voor haar rekening nam.
1.2 BSC ontving jaarlijks nieuwe verzekeringscertificaten van Ingosstrakh. Deze certificaten bevatten onder meer een verwijzing naar Ingosstrakh's Third Party Legal Liability Insurance Rules, waarin onder het kopje '4. Periods of Limitation and Arbitration' de volgende bepaling is opgenomen (4.3):
'Disputes over the claims against Ingosstrakh shall be settled in conformity with the established jurisdiction in a judicial or arbitral procedure in the city of Moscow'.
1.3 Na 1992 of 1996 heeft BSC (een aantal van) haar P&I-verzekeringen direct met de UK P&I Club afgesloten. BSC had toen nog wel een premieschuld van circa USD 1.500.000,- uit hoofde van H&M-polissen aan SOVAG, een verzekeraar behorende tot de Ingosstrakh-groep.
1.4 In 1998 heeft de UK P&I Club, op verzoek van Ingosstrakh, haar 60%-aandeel met betrekking tot een deel van de hiervoor genoemde claims rechtstreeks aan BSC betaald. Het overige ten laste van Ingosstrakh komende 40%-aandeel in de claims is door de curator onderwerp van dit geding gemaakt.
1.5 BSC is op 12 augustus 1999 in staat van faillissement verklaard.
1.6 De curator heeft bij brieven van 8 oktober 1999 en 29 augustus 2000 aan Ingosstrakh gevraagd om betaling van USD 290.445,-.
1.7 De curator heeft met verlof van de Haagse voorzieningenrechter op 5 februari 2004 ten laste van Ingosstrakh conservatoir vreemdelingenbeslag laten leggen onder de Rabobank. De curator meent dat door dit beslag, dat is opgeheven door het stellen van een bankgarantie, de Nederlandse rechter krachtens art. 767 Rv bevoegd is met betrekking tot de hoofdvordering. Ingosstrakh beroept zich op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.
1.8 Bij vonnis (in het bevoegdheidsincident) van 18 juli 2007 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage zich op grond van art. 767 Rv internationaal bevoegd geacht om van de vorderingen van de curator op Ingosstrakh kennis te nemen.
1.9 In zijn tussenarrest van 21 april 2009 heeft het hof 's-Gravenhage tot uitgangspunt genomen dat partijen het erover eens zijn dat de Nederlandse rechter in een geval als het onderhavige alleen dan geen rechtsmacht aan het vreemdelingenbeslag (art. 767 Rv) kan ontlenen indien sprake is van een hen bindend forumkeuzebeding en dat bij gebreke daarvan de weg van art. 431 lid 2 Rv slechts vrijblijvend kan worden voorgesteld (rov. 16). Het hof heeft vervolgens in rov. 17 overwogen dat partijen onweersproken hebben gelaten de overweging van de rechtbank dat het gaat om vorderingen en verweren naar Russisch recht. Naar dat, ook door de normale verwijzingsregels voor internationale overeenkomsten aangewezen recht dient te worden beoordeeld of het door Ingosstrakh ingeroepen forumkeuzebeding van toepassing is op de verzekeringsovereenkomsten waaruit de vorderingen van de curator voortvloeien. Hetzelfde geldt voor vragen over het geldingsbereik van het beding, meer speciaal of exclusiviteit is beoogd, of het beding ook is bedoeld voor geschillen als de onderhavige (te weten geschillen die naar aanleiding van de verzekeringsrechtelijke rechtsbetrekking ontstaan, onder andere over de vraag of nu wel of niet verrekening is overeengekomen dan wel is toegestaan), of in plaats van het forumkeuzebeding uit de Ingosstrakh-rules het - naar de curator stelt - in de UK P&I Club-rules opgenomen forumkeuzebeding voor de Londense rechter gelding heeft en of de curator gebonden is aan een met BSC overeengekomen forumkeuze.(2) Het hof merkt op dat partijen het erover eens lijken te zijn dat het door Ingosstrakh ingeroepen forumkeuzebeding verwijst naar de overheidsrechter te Moskou en niet naar arbitrage (rov. 19). Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om legal opinions in het geding te brengen over de inhoud van het Russische recht op de hiervoor genoemde punten (rov. 18).
1.10 Beide partijen hebben legal opinions van Russische juristen in het geding gebracht.
1.11 Bij eindarrest van 22 maart 2011 is het hof, met vernietiging van de beslissing van de rechtbank, tot de conclusie gekomen dat sprake is van een geldig forumkeuzebeding dat het gerecht van een vreemde staat bij uitsluiting aanwijst voor de kennisneming van vorderingen die door de curator zijn ingesteld, dat erkenning ervan niet kennelijk onrechtvaardig of in strijd met de openbare orde is en dat het beroep erop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is, zodat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft (rov. 16).
1.12 Wat betreft het toepassingsbereik en de exclusieve werking van het forumkeuzebeding heeft het hof het volgende overwogen:
'5. Art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules verwijst voor een dispuut tussen Ingosstrakh en BSC naar de gerechtelijke arbitrazh procedure te Moskou. Daarmee volgt deze bepaling de door het Russische rechtssysteem voorgeschreven rechtsgang die ook zonder de clausule geldt voor zakelijke geschillen tussen deze twee vennootschappen waarvan de aangesproken partij in Moskou is gevestigd. Bevoegd is in dat geval het Arbitrazh Court te Moskou (dat is daar het Staatsgerecht voor 'economic disputes').
6. Bedoeld art. 4.3 is in Rusland een gebruikelijke jurisdictieclausule in zakelijke contracten. Naar Russisch recht wordt deze clausule als geldig gezien, ook indien zij deel uitmaakt van toepasselijk verklaarde voorwaarden, en bindt zij de curator in het faillissement van een contractspartij.
7. Bij de vraag naar het toepassingsbereik van het beding en die betreffende de exclusiviteit ervan gaat het om kwesties van uitleg, waarop eveneens Russisch recht van toepassing is.
Ten aanzien van het toepassingsbereik valt op dat het beding ruim is geformuleerd; het wijst een forum aan voor geschillen over vorderingen van BSC op Ingosstrakh met wie een verzekeringsovereenkomst bestond. Daaronder vallen de door de curator ingestelde vorderingen, die ook in zijn optiek een verzekeringsrechtelijke achtergrond hebben. (...) Aanwijzingen dat Ingosstrakh en BSC, in weerwil van de ruime bewoordingen van het beding, een beperkte strekking hebben beoogd, in die zin dat het niet geldt voor 'economic disputes' als het onderhavige, ontbreken.
Een en ander geldt evenzeer ten aanzien van de exclusieve werking van het beding. Naar Russisch recht ziet het beding op alle vorderingen van BSC op Ingosstrakh en wijst het daarvoor bij uitsluiting de arbitrazh procedure in Rusland aan. Ook hier geldt dat er, bij gebreke aan aanwijzingen voor het tegendeel, vanuit mag worden gegaan dat aansluiting is gezocht bij deze naar Russisch recht voorgeschreven rechtsgang en dat BSC en Ingosstrakh bedoeld hebben het Arbitrazh Court te Moskou exclusieve bevoegdheid toe te kennen voor vorderingen van BSC op Ingosstrakh. (...)'.
Ten aanzien van de toelaatbaarheid en de gevolgen van het forumkeuzebeding heeft het hof overwogen:
'8. Aangaande de toelaatbaarheid en de gevolgen van het beding wordt het volgende overwogen. Het gaat hierbij om de procesrechtelijke aspecten. Die worden beheerst door de lex fori, dat wil zeggen de lex fori van de rechter wiens bevoegdheid wordt uitgesloten wat de derogerende werking betreft: in casu dus Nederlands recht.
9. Naar Nederlands, evenals naar Russisch recht geldt dat het BSC en Ingosstrakh vrij stond om de bevoegdheid van het door de Russische regelgeving voorgeschreven gerecht - in casu het Arbitrazh Court te Moskou - overeen te komen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Wel heeft de curator betoogd dat art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules dermate ruim is geredigeerd dat niet voldaan is aan de eis die art. 8, lid 2, Rv stelt ten aanzien van de bepaaldheid van de rechtsbetrekking waarvoor de forumkeuze geldt. Dit betoog wordt verworpen.
Art. 8, lid 2, Rv biedt geen ruimte voor algemene forumkeuzes voor een onbeperkt aantal van alle soorten zaken. Daarvan is hier echter geen sprake. (...)'.
Over de overige verweren van de curator heeft het hof, voor zover van belang, het volgende overwogen:
'12. Een volgend verweer van de curator is dat art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules niet kan worden gezien als een derogerende forumkeuze als bedoeld in art. 8, lid 2, Rv omdat het Russische procesrecht dwingend het Arbitrazh Court te Moskou als exclusief forum voorschrijft. Ook dit verweer faalt.
Dat de forumkeuze aansluit bij de door het Russische procesrecht voorgeschreven jurisdictie is op zichzelf geen aanwijzing dat het beding niet rechtsgeldig is overeengekomen, noch betekent dit dat de contractspartijen hun keuze niet in vrijheid hebben gemaakt. (...)'.
1.13 De curator heeft (tijdig) cassatieberoep ingesteld tegen het tussenarrest en het eindarrest van het hof 's-Gravenhage. Ingosstrakh heeft verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel bestaat uit zeven onderdelen (1 t/m 7) en is gericht tegen het oordeel van het hof dat het onbevoegd is van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, omdat tussen partijen een forumkeuze is overeengekomen waarin de rechter te Moskou bevoegd is verklaard.
2.2 Alvorens het cassatiemiddel te bespreken, merk ik het volgende op. Het onderhavige forumkeuzebeding valt buiten het geldingsbereik van art. 23 EEX-Verordening, omdat geen van de bij de forumkeuze betrokken partijen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat en niet is gekozen voor de rechter van een lidstaat.(3) In deze zaak moet de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van de hoofdzaak kennis te nemen, worden beantwoord aan de hand van het Nederlandse commune internationaal bevoegdheidsrecht, neergelegd in art. 1-14 Rv. Volgens art. 10 Rv komt aan de Nederlandse rechter op de voet van art. 767 Rv rechtsmacht in de hoofdzaak toe ('beslag schept competentie'). Deze regel geldt niet wanneer in Nederland langs andere weg een executoriale titel kan worden verkregen, bijvoorbeeld op basis van een verordening of een verdrag waarin de tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing is geregeld. Hetzelfde geldt wanneer partijen hebben afgesproken dat een buitenlandse rechter exclusief bevoegd is van hun geschil kennis te nemen, ook al kan het vonnis van deze gekozen rechter niet zonder meer voor tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komen omdat een executieverdrag met het land van die rechter ontbreekt. Het geding zal dan op de voet van art. 431 lid 2 Rv opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig moeten worden gemaakt om op deze wijze een executoriale titel te verkrijgen.(4)
2.3 De rechtsmacht die de Nederlandse rechter op basis van de wet (in casu art. 10 Rv jo. art. 767 Rv) zou toekomen, kan hem worden ontnomen doordat partijen een forumkeuze zijn overeengekomen ten gunste van een buitenlandse rechter (niet zijnde die van een lidstaat). Deze derogerende werking van de forumkeuze is - bij gebreke van een verordening of een verdrag - geregeld in art. 8 lid 2 Rv.(5) Hierin is bepaald dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een rechter of de gerechten van een vreemde staat bij uitsluiting hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan.(6)
2.4 Art. 8 lid 2 Rv impliceert dat wanneer op grond van de forumkeuze geen exclusieve bevoegdheid aan de rechter van een vreemde staat wordt verleend, de Nederlandse rechter rechtsmacht kan blijven ontlenen aan de objectieve bevoegdheidsgronden uit het commune bevoegdheidsrecht, waaronder art. 10 jo. 767 Rv. De forumkeuze schept in dat geval slechts een extra bevoegde rechter in het buitenland. Of een forumkeuze al dan niet exclusief is, is een vraag van uitleg voor de rechter.(7)
2.5 Bij de beoordeling van de geldigheid van een derogerende forumkeuze krachtens art. 8 lid 2 Rv moet onderscheid worden gemaakt tussen de procesrechtelijke aspecten (de toelaatbaarheid en de gevolgen van een forumkeuze) en de materieelrechtelijke aspecten (de materiële geldigheid, zoals de vraag naar de wilsovereenstemming tussen partijen, en de uitleg van de forumkeuze). De procesrechtelijke aspecten van een forumkeuze worden beheerst door het recht van de rechter wiens bevoegdheid in het geding is, dat wil zeggen de lex fori van de gekozen rechter wanneer het de prorogerende werking van de forumkeuze betreft (in het onderhavige geval het Russische recht) en de lex fori van de rechter wiens bevoegdheid wordt uitgesloten wanneer het de derogerende werking van de forumkeuze betreft (in dit geval het Nederlandse recht).(8) Art. 8 Rv heeft geen betrekking op de materieelrechtelijke aspecten van een forumkeuze. De bepaling in art. 8 lid 5 Rv dat een forumkeuzebeding wordt bewezen door een geschrift, is uitsluitend een bewijsvoorschrift en geen geldigheidsvereiste. In de parlementaire geschiedenis wordt met betrekking tot de materieelrechtelijke aspecten het volgende opgemerkt:
'Duidelijkheidshalve wordt erop gewezen dat dit vijfde lid evenmin als andere leden van artikel 8 (1.1.7) de kwestie van de materieelrechtelijke geldigheid van het forumkeuze-beding aanroert. Die kwestie moet worden bezien in het licht van het materiële recht dat op de overeenkomst en, indien daarvoor een van de hoofdovereenkomst afwijkend regime geldt (zie het zesde lid), op dit beding van toepassing is. De vaststelling van dat recht moet geschieden op grond van de het geval beheersende regels van het internationaal privaatrecht'.(9)
2.6 Voor de vraag door welk recht de materieelrechtelijke aspecten van een forumkeuze worden beheerst, worden in de literatuur verschillende oplossingen aangedragen. Bij gebreke van een op deze aspecten door partijen uitgebrachte rechtskeuze, wordt de toepassing verdedigd van het recht dat de hoofdovereenkomst beheerst waarvan het forumkeuzebeding deel uitmaakt of van het recht van de rechter die over de geldigheid van de forumkeuze heeft te oordelen.(10) Bij toepassing van het recht dat de hoofdovereenkomst beheerst waarin de forumkeuze is opgenomen, geldt het volgende. Het toepasselijke recht op overeenkomsten wordt bepaald door de Verordening Rome I.(11) Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter zijn echter op grond van art. 1 lid 2 onder e Rome I uitgesloten van het materiële toepassingsgebied van deze verordening. In Nederland is het geldingsbereik van Rome I uitgebreid en is in art. 10:154 BW bepaald dat deze verordening óók geldt ten aanzien van overeenkomsten die buiten het (materiële) toepassingsgebied van Rome I vallen.(12) Ik vermeld hier verder nog dat in het voorstel van de Commissie tot herziening ('herschikking') van de EEX-Verordening in het gewijzigde art. 23 een verwijzingsregel voor de materieelrechtelijke aspecten van de forumkeuze is opgenomen, waarin de door partijen gekozen rechter van een lidstaat bevoegd is, 'unless the agreement is null and void as to its substantive validity under the law of that Member State'.(13) De verwijzing naar het recht van de gekozen rechter is, zo blijkt uit het voorstel voor de preambule, een verwijzing met inbegrip van het conflictenrecht van die rechter. Deze oplossing is ontleend aan het (nog niet in werking getreden) Haagse Forumkeuzeverdrag van 30 juni 2005, waar in art. 5 lid 2 een zelfde regel is opgenomen.(14)
2.7 In cassatie is onbestreden rov. 4 van het eindarrest van 22 maart 2011, waarin het hof heeft overwogen dat partijen het erover eens zijn dat naar Nederlands conflictenrecht de materieelrechtelijke aspecten van het forumkeuzebeding aan de hand van het Russische recht moeten worden beoordeeld. De opvatting van het hof sluit aan bij de hierboven onder 2.6 weergegeven opvatting dat de materieelrechtelijke aspecten van de forumkeuze moeten worden beoordeeld aan de hand van het recht van de gekozen rechter, met inbegrip van zijn conflictenrecht.
2.8 Ik keer terug naar het cassatiemiddel. Onderdeel 1 valt uiteen in vier subonderdelen. Subonderdeel 1.1 betoogt dat de beslissing van het hof in rov. 17 van het tussenarrest en in rov. 7 van het eindarrest rechtens onjuist is, indien het oordeel aldus moet worden begrepen dat naar Russisch recht moet worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv en of deze toelaatbaar is. Het Nederlandse recht (lex fori) bepaalt of sprake is van een forumkeuze, of deze toelaatbaar is en of deze derogeert aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Aldus dient naar Nederlands recht te worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv en of deze toelaatbaar is. Volgens het middel is de beslissing van het hof bovendien onbegrijpelijk in het licht van zijn overweging in rov. 8 van het eindarrest dat de toelaatbaarheid en de gevolgen van het beding worden beheerst door Nederlands recht als lex fori. Subonderdeel 1.2 herhaalt dat naar Nederlands internationaal bevoegdheidsrecht moet worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv. Subonderdeel 1.4 bouwt voort op de voorgaande klachten en verwijt het hof in rov. 3 van het eindarrest ten onrechte te hebben beslist dat naar Russisch recht moet worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv en of dit toelaatbaar is.
2.9 Het middel berust op een verkeerde lezing van de bestreden arresten voor zover wordt betoogd dat het hof heeft geoordeeld dat naar Russisch recht, en niet naar Nederlands recht, moet worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv en of deze toelaatbaar is. In rov. 17 van het tussenarrest en rov. 7 van het eindarrest behandelt het hof de materieelrechtelijke aspecten van de forumkeuze naar het, in de visie van het hof toepasselijke, Russische recht. De procesrechtelijke aspecten van de forumkeuze ('de toelaatbaarheid en de gevolgen van het beding') worden door het hof in rov. 8 van het eindarrest beoordeeld naar het - ook door het middel voorgestane - recht van de rechter wiens bevoegdheid wordt uitgesloten (Nederlands recht). Bij dat laatste gaat het om de in art. 8 lid 2 Rv aan de geldigheid van een derogerende forumkeuze gestelde eisen, zoals de eis van een bepaalde rechtsbetrekking en de eis dat de rechtsbetrekking ter vrije bepaling van partijen staat (waarover rov. 9 van het eindarrest). De voorgestelde klachten falen derhalve.
2.10 Subonderdeel 1.3 betoogt dat het bestreden tussenarrest onbegrijpelijk is indien het hof in rov. 17 heeft beslist dat uit de stellingen van de curator blijkt dat hij slechts de geldigheid van het forumkeuzebeding aan de orde heeft gesteld. De curator heeft immers ook betwist dat een forumkeuzebeding is overeengekomen, aldus het middel. Het middel verwijst onder meer naar de akte na tussenarrest van 20 oktober 2009, waaruit blijkt dat de curator zich op het standpunt heeft gesteld dat naar het toepasselijke Russische recht geen wilsovereenstemming tussen partijen bestaat ten aanzien van het forumkeuzebeding.(15) Anders dan het middel betoogt, volgt uit rov. 17 van het tussenarrest niet dat het hof de betwisting van de curator dat een forumkeuzebeding is overeengekomen niet heeft betrokken bij zijn oordeelsvorming met betrekking tot de materieelrechtelijke aspecten van de forumkeuze. Zo dit al niet blijkt uit rov. 17 van het tussenarrest ('dient te worden beoordeeld of het door Ingosstrakh ingeroepen forumkeuzebeding van toepassing is op de verzekeringsovereenkomsten waaruit de vorderingen van de curator voortvloeien'), dan volgt dit in ieder geval uit rov. 3 van het eindarrest ('In het tussenarrest is verzocht om nadere informatie over het Russische recht met betrekking tot onder meer de volgende aspecten: is de clausule geldig overeengekomen (...)'). De klacht faalt mitsdien.
2.11 Onderdeel 2 keert zich met vijf subonderdelen tegen rov. 12 van het eindarrest. Subonderdeel 2.1 voert aan dat de beslissing van het hof rechtens onjuist is, omdat het hof heeft miskend dat in het onderhavige geval geen sprake is van een forumkeuze voor de Russische rechter als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv, nu in de overeenkomst tussen partijen (ten overvloede) de volgens het Russische recht dwingendrechtelijk voorgeschreven bevoegdheid van de Russische rechter is overgenomen.(16) Een forumkeuze dient, volgens het middel, af te wijken van de algemene (dwingendrechtelijk) voorgeschreven bevoegdheid.(17)
2.12 Het in rov. 12 van het eindarrest aan de orde gestelde verweer van de curator dat art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules niet kan worden gezien als een derogerende forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv omdat het Russische procesrecht dwingend het Arbitrazh Court te Moskou als exclusief forum voorschrijft, is door het hof vooral opgevat als een kwestie van materiële geldigheid van de forumkeuze. Dat blijkt uit rov. 12, tweede volzin, van het eindarrest, waarin het hof heeft overwogen dat de omstandigheid dat de forumkeuze aansluit bij de door het Russische procesrecht voorgeschreven jurisdictie op zichzelf geen aanwijzing is dat het beding niet rechtsgeldig is overeengekomen, noch dat dit betekent dat de contractspartijen hun keuze niet in vrijheid hebben gemaakt. Subonderdeel 2.1 gaat aan deze materieelrechtelijke kwalificatie voorbij door een klacht van procesrechtelijke aard te formuleren die betrekking heeft op de naar de lex fori van de geadieerde rechter te beoordelen vraag of sprake is van een derogerende forumkeuze in de zin van art. 8 lid 2 Rv. Ik voeg daaraan toe dat er geen regel van Nederlands internationaal bevoegdheidsrecht bestaat, die partijen verbiedt een forumkeuze in hun overeenkomst op te nemen ten gunste van een rechter die zonder deze forumkeuze ook bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen. De klacht kan derhalve niet tot cassatie leiden.
2.13 De subonderdelen 2.2 t/m 2.4 bouwen goeddeels voort op subonderdeel 2.1 en kunnen in zoverre evenmin tot cassatie leiden. Voor het overige geldt het volgende.
Volgens subonderdeel 2.2 is, anders dan het hof heeft overwogen, in verband met het in subonderdeel 2.1 betoogde niet relevant of gesteld of gebleken is dat opname van het forumkeuzebeding in het contract verplicht was. De klacht gaat eraan voorbij dat het hof slechts in het kader van de vraag of partijen hun keuze al dan niet in vrijheid hebben gemaakt, van belang heeft geacht dat gesteld noch gebleken is dat het opnemen van het forumkeuzebeding in het contract verplicht was. Bij een dergelijke verplichting zou immers geen sprake zijn van een door partijen vrijwillig aangegane forumkeuze voor de overheidsrechter te Moskou.
Subonderdeel 2.3 betoogt dat, anders dan het hof heeft overwogen, de omstandigheid dat de verwijzing naar de dwingende bepalingen van Russisch recht in de overeenkomst achterwege had kunnen worden gelaten in het licht van het betoogde in subonderdeel 2.1 niet tot een andere uitkomst had kunnen leiden. Ook deze klacht gaat eraan voorbij dat het hof in het kader van de vraag of partijen al dan niet in vrijheid tot hun forumkeuze zijn gekomen, heeft opgemerkt dat, waar niet is gebleken van een verplichting tot het opnemen van de forumkeuze in het contract, het niet overeenkomen van de forumkeuze tot het voor de hand liggende gevolg zou hebben geleid dat geen forumkeuze kan worden tegengeworpen aan de curator.
Subonderdeel 2.4 mist zelfstandige betekenis en deelt het lot van de voorgaande klachten.
2.14 Subonderdeel 2.5 betoogt dat, indien het hof in rov. 3 en 12 van zijn eindarrest tot uitgangspunt heeft genomen dat de curator alleen de rechtsgeldigheid van het forumkeuzebeding in het kader van zijn verweer aan de orde heeft gesteld, dat uitgangspunt zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Het hof heeft dan ten onrechte verzuimd te reageren op de essentiële stelling van de curator dat geen sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv.(18) In ieder geval heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang dat sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv. Het vorenstaande geldt te meer, aldus het middel, nu het hof in rov. 12 van zijn eindarrest heeft overwogen dat een volgend verweer van de curator is dat art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules niet kan worden gezien als een derogerende forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv omdat het Russische procesrecht dwingend het Arbitrazh Court te Moskou als exclusief forum voorschrijft.
2.15 De klacht stelt de procesrechtelijke aspecten van de forumkeuze aan de orde, die voor zover betrekking hebbend op de prorogerende werking van de forumkeuze beoordeeld dienen te worden door de lex fori van de aangewezen rechter (Russisch recht). Aangezien rov. 3 van het eindarrest betrekking heeft op de materieelrechtelijke aspecten van de forumkeuze en niet op de procesrechtelijke aspecten, faalt de klacht voor zover zij is gericht tegen rov. 3. Voor het overige geldt het volgende. Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat de curator met het in rov. 12 van het eindarrest bedoelde verweer vooral heeft gedoeld op gebreken van de forumkeuze in de materieelrechtelijke sfeer.(19) Voor zover moet worden aangenomen dat het verweer van de curator eveneens betrekking heeft op de procesrechtelijke aspecten van de forumkeuze(20), had het op zijn weg gelegen om gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat (1) het Russische recht een objectieve bevoegdheidsregel bevat die in een geval als het onderhavige exclusieve rechtsmacht verleent aan de Russische rechter, en (2) deze regel van Russisch recht, op straffe van nietigheid, verbiedt om bij forumkeuze af te wijken van deze exclusieve bevoegdheidsregel dan wel om bij forumkeuze deze exclusieve bevoegdheidsregel te bevestigen. In rov. 12 van het eindarrest ligt besloten dat het hof kennelijk van mening is, dat, waar de curator zelf heeft gesteld dat een onmogelijkheid om een buitenlandse rechter als bevoegde rechter aan te wijzen in strijd is met de Russische constitutie en met de voor Rusland geldende verdragen, niet is voldaan aan de onder (2) vermelde voorwaarde.
2.16 Onderdeel 3 keert zich met twee afzonderlijke onderdelen tegen rov. 9 van het eindarrest, waarin het hof heeft overwogen dat naar Nederlands recht evenals naar Russisch recht geldt dat het BSC en Ingosstrakh vrij stond om de bevoegdheid van het door de Russische regelgeving voorgeschreven gerecht overeen te komen. Subonderdeel 3.1 betoogt dat het oordeel van het hof ten aanzien van het Russische recht, zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk is daar de curator in hoger beroep onbestreden heeft aangevoerd dat partijen niet hadden kunnen kiezen voor een andere bevoegde rechter dan de Russische. De strekking van de klacht ontgaat mij, omdat partijen in het onderhavige geval juist de rechtsmacht van de Russische rechter zijn overeengekomen.
2.17 Subonderdeel 3.2 voert aan dat, indien het hof van oordeel is dat het Nederlandse recht mede van belang is in verband met de vraag of een keuzemogelijkheid bestaat van partijen voor de bevoegdheid van de Russische rechter, dat oordeel onjuist althans onbegrijpelijk is. Het Nederlandse recht is bij de beantwoording van de vraag of deze keuzemogelijkheid bestaat niet van toepassing. Bovendien is dit oordeel onbegrijpelijk in het licht van 's hofs overweging in rov. 17 van het tussenarrest en rov. 7 van het eindarrest dat het geldingsbereik van het beding naar Russisch recht moet worden beoordeeld, aldus de klacht.
2.18 Naar mijn mening gaat de klacht voorbij aan het door het hof gemaakte onderscheid tussen de materieelrechtelijke aspecten en procesrechtelijke aspecten van een (derogerende) forumkeuze. In rov. 17 van het tussenarrest en rov. 7 van het eindarrest behandelt het hof onderwerpen die behoren tot de materieelrechtelijke aspecten van de forumkeuze, terwijl het hof in rov. 9 van het eindarrest ingaat op de procesrechtelijke aspecten van de forumkeuze, zoals expliciet blijkt uit de daaraan voorafgaande rov. 8. In rov. 9 van het eindarrest besteedt het hof aandacht aan de procesrechtelijke aspecten van de forumkeuze, voor zover het de derogerende werking ten opzichte van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betreft. In dat verband toetst het hof de toelaatbaarheid van de forumkeuze en de gevolgen ervan voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Op deze vraag heeft het hof, terecht, het Nederlandse recht als lex fori (in het bijzonder art. 8 lid 2 Rv) toegepast.(21)
2.19 Onderdelen 4 t/m 7 bevatten in wezen een herhaling van een of meer voorgaande klachten of bouwen daarop voort en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 2 t/m 12 van het tussenarrest van het hof 's-Gravenhage van 21 april 2009.
2 Zie ook rov. 3 van het eindarrest van het hof van 22 maart 2011.
3 Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEG 2001, L 12/1.
4 Zie HR 17 december 1993, LJN: ZC1183, NJ 1994/348, m.nt. JCS; HR 17 december 1993, LJN: ZC1184, NJ 1994/ 350, m.nt. JCS; HR 16 juni 1995, LJN: ZC1761, NJ 1996/256. Zie ook L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, 10e druk, 2012, nr. 220.
5 Art. 8 lid 2 Rv is een codificatie van HR 28 oktober 1988, LJN: AD0496, NJ 1989/765, m.nt. JCS ('Harvest Trader').
6 In art. 8 leden 3 en 4 zijn enige beperkingen van een derogerende forumkeuze opgenomen ten aanzien van individuele arbeidsovereenkomsten en consumentenovereenkomsten, doch deze beperkingen zijn hier niet van belang.
7 Zie Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 111.
8 L. Strikwerda, De overeenkomst in het IPR, Praktijkreeks IPR, deel 11, 3e druk, 2010, nr. 122. Zie ook P.H.L.M. Kuypers, Forumkeuze in het Nederlandse internationaal privaatrecht, diss. Leiden, 2008, p. 272-273 en p. 393-394.
9 Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 112.
10 Zie o.a. L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, 10e druk, 2012, nr. 219, p. 226; P.H.L.M. Kuypers, a.w., p. 392 e.v.; M.V. Polak, in: T&C Rv, art. 8, aant. 7c; P. Vlas & F. Ibili, De nieuwe commune regels inzake de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, WPNR 2003/6527, p. 312-313; D. Kokkini-Iatridou & K. Boele-Woelki, De regeling van de "Internationale rechtsmacht", WPNR 1993/6121, p. 54; J.P. Verheul & M.W.C. Feteris, Rechtsmacht in het Nederlandse internationaal privaatrecht, deel 2, Overige verdragen/Het commune i.p.r., 1986, p. 95-96.
11 Verordening (EG) Nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, PbEU 4 juli 2008, L 177/6 (hierna: Rome I). Rome I is van toepassing op overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn gesloten (art. 28 Rome I).
12 Zie ook L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, 2012, nr. 219, p. 226.
13 Zie voorstel van 1 juni 2012, Justciv 209, welk voorstel tijdens de op 7 en 8 juni 2012 gehouden bijeenkomst van de JBZ Raad is aanvaard (zie www.consilium.europa.eu).
14 Verdrag inzake bedingen van forumkeuze, 's-Gravenhage 30 juni 2005, Trb. 2009, 31. Zie ook Rapport explicatif/Explanatory Report van Trevor Hartley en Masato Dogauchi, in: Actes et Documents de la Vingtième session, Tome III, Election de for, 2010, p. 815, nr. 125-126.
15 Zie Akte na tussenarrest, p. 6: 'De vraag of wilsovereenstemming ten aanzien van de forumkeuze bestaat (en materieel geldig is en onderdeel uitmaakt van de rechtsverhouding tussen partijen) wordt in de opinie overgelegd door IS zelf overigens eveneens (impliciet) ontkennend beantwoord'.
16 In dit verband verwijst het middel naar de pleitnota zijdens de curator van 14 december 2010, p. 5-7.
17 Zie s.t. in cassatie, nr. 2.8.
18 Het middel verwijst hiervoor naar de pleitnota zijdens de curator van 14 december 2010, p. 5-7.
19 Zie de volgende passages in de pleitnota zijdens de curator d.d. 14 december 2010: 'De vraag is of sprake is van een overeenkomst met betrekking tot jurisdictie' (p. 6, 3e alinea); 'Vereist is dus een jurisdictieovereenkomst tussen partijen. Naar mijn mening kan art. 4.3 niet als zodanig worden beschouwd' (p. 6, 5e alinea); 'Art. 4.3 kan dus niet worden aangemerkt als een daadwerkelijke overeenkomst' (p. 7, 2e alinea); 'Art. 4.3 kan (...) niet als een overeenkomst worden aangeduid' (p. 7, 3e alinea).
20 De volgende passage uit de pleitnota zijdens de curator d.d. 14 december 2010 zou daartoe aanleiding kunnen geven (p. 7, 3e alinea): 'Een overeenkomst met betrekking tot jurisdictie is naar Russisch recht ook niet mogelijk, omdat het Russische procesrecht de jurisdictie dwingend regelt. (...) Het Russische recht kent of erkent geen overeenkomst waarin partijen vrijelijk een bevoegde rechter aanwijzen; de jurisdictieregeling van het Russische procesrecht is immers dwingend van toepassing'.
21 Terloops lijkt het hof in rov. 9, 1e volzin, van het eindarrest tevens aandacht te hebben besteed aan de, volgens het Russische recht te beoordelen, prorogerende werking van de forumkeuze voor de Russische rechter, door te overwegen dat het BSC en Ingosstrakh ook naar Russisch recht vrij stond om de bevoegdheid van het door de Russische regelgeving voorgeschreven gerecht overeen te komen.
Uitspraak 09‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident; door curator in buitenlands faillissement bij Nederlandse rechter ingestelde vordering na conservatoir vreemdelingenbeslag onder bank in Nederland. Nederlandse rechter bevoegd in hoofdzaak op grond van art. 767 Rv? Uitleg jurisdictieclausule; forumkeuzebeding, derogatie van rechtsmacht, art. 8 lid 2 Rv.
Partij(en)
9 november 2012
Eerste Kamer
11/02937
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Andrey Yur'evich EN'KOV, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Baltic Shipping Company,
kantoorhoudende te Sint Petersburg, Rusland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
de vennootschap naar buitenlands recht INGOSSTRAKH INSURANCE COMPANY,
gevestigd te Moskou, Rusland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de curator en Ingosstrakh, de failliete vennootschap ook als BSC.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 233933/HA ZA 04-4199 van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juli 2007;
- b.
de arresten in de zaak 105.007.579 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 april 2009 en 22 maart 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Ingosstrakh heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
In de hoofdprocedure, waarvan het onderhavige bevoegdheidsincident deel uitmaakt, vordert de curator in het op 12 augustus 1999 door de Russische rechter uitgesproken faillissement van BSC, de veroordeling van Ingosstrakh tot betaling van US$ 392.000,-- in hoofdsom; de vordering betreft claims uit hoofde van verzekeringen die BSC bij Ingosstrakh ten behoeve van haar schepen had afgesloten.
- (ii)
De verzekeringscertificaten die BSC jaarlijks van Ingosstrakh ontving, verklaren de "Third Party Legal Liability Insurance Rules" van Ingosstrakh (hierna: de Ingosstrakh-rules) van toepassing. De Ingosstrakh-rules bepalen in 4.3:
"Disputes over the claims against Ingosstrakh shall be settled in conformity with the established jurisdiction in a judicial or arbitral procedure in the city of Moscow",
in de door het hof gehanteerde Nederlandse vertaling:
"Geschillen met betrekking tot vorderingen op Ingosstrakh worden beslecht conform de vastgestelde jurisdictie langs gerechtelijke of scheidsgerechtelijke weg in de stad Moskou."
- (iii)
De curator heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 5 februari 2004 ten laste van Ingosstrakh conservatoir vreemdelingenbeslag doen leggen onder de Rabobank Den Haag; dit beslag is opgeheven tegen een aan de curator door de Rabobank Nederland afgegeven bankgarantie op Rotterdams Garantieformulier 2000.
3.2.1
Ingosstrakh vordert in dit incident dat de rechtbank 's-Gravenhage zich onbevoegd zal verklaren; zij heeft dit bevoegdheidsverweer gebaseerd op de tussen haar en BSC geldende - hiervoor in 3.1 onder (ii) aangehaalde - jurisdictieclausule, die exclusief naar de overheidsrechter/rechtbank te Moskou verwijst. De curator heeft zich verweerd door zich te beroepen op art. 767 Rv dat naar zijn stelling voor de Nederlandse rechter uit hoofde van het ten laste van Ingosstrakh gelegde, conservatoire vreemdelingenbeslag bevoegdheid schept met betrekking tot de hoofdvordering.
3.2.2
De rechtbank heeft de incidentele vordering van Ingosstrakh afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de Nederlandse rechter onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak. Het hof heeft in zijn tussenarrest (rov. 16) tot uitgangspunt genomen dat partijen het erover eens zijn dat de Nederlandse rechter in een geval als het onderhavige alleen dan geen op art. 767 Rv stoelende rechtsmacht aan het vreemdelingenbeslag kan ontlenen indien sprake is van een partijen bindend forumkeuzebeding. Het hof oordeelde in het tussenarrest (rov. 17) verder, voor zover in cassatie van belang, dat, nu het in de hoofdzaak gaat om vorderingen en verweren die naar Russisch recht moeten worden beoordeeld, naar dat, ook door de normale verwijzingsregels voor internationale overeenkomsten aangewezen, recht moet worden beoordeeld of het door Ingosstrakh ingeroepen forumkeuzebeding van toepassing is. Voorts oordeelde het hof dat hetzelfde geldt voor vragen over het geldingsbereik van het forumkeuzebeding, meer speciaal of exclusiviteit is beoogd, of het beding ook is bedoeld voor geschillen als de onderhavige (te weten geschillen die naar aanleiding van de verzekeringsrechtelijke rechtsbetrekking ontstaan, onder andere over de vraag of nu wel of niet verrekening is overeengekomen dan wel is toegestaan) en of de curator gebonden is aan een met BSC overeengekomen forumkeuze. Het hof merkte op dat partijen het erover eens lijken te zijn dat het door Ingosstrakh ingeroepen forumkeuzebeding verwijst naar de overheidsrechter te Moskou en niet naar arbitrage (rov. 19).
Het hof heeft, na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld legal opinions van Russische juristen met betrekking tot de inhoud van het Russische recht op deze hiervoor genoemde punten in het geding te brengen, bij eindarrest geoordeeld dat de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde jurisdictieclausule een, ook de curator bindend, geldig forumkeuzebeding vormt, dat een gerecht van een vreemde staat, Rusland, bij uitsluiting aanwijst voor de kennisneming van vorderingen als door de curator ingesteld. Na te hebben overwogen (rov. 8) dat de toelaatbaarheid en de gevolgen van het beding worden beheerst door Nederlands recht, oordeelde het hof dat het beding voldoet aan de voorwaarden van art. 8 lid 2 Rv (rov. 9). Het verwierp ook de overige verweren van de curator, in welk verband het nog overwoog dat de omstandigheid dat de forumkeuze aansluit bij de door het Russische procesrecht voorgeschreven jurisdictie, op zichzelf geen aanwijzing vormt dat het niet rechtsgeldig is overeengekomen (rov. 12), alsmede dat erkenning van het forumkeuzebeding niet kennelijk onrechtvaardig of in strijd met de openbare orde is en dat het beroep erop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is (rov. 16).
3.3
In dit bevoegdheidsincident staat de vraag centraal of aan de rechtsmacht die de Nederlandse rechter op grond van art. 10 in verbinding met art. 767 Rv toekomt, art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules als derogerende forumkeuze op de voet van art. 8 lid 2 Rv in de weg staat.
3.4.1
De onderdelen 1.1, 1.2 en 1.4 klagen naar de kern dat het hof in rov. 17 van zijn tussenarrest en in rov. 7 van zijn eindarrest heeft miskend dat de vraag of sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv en, zo ja, of dat beding toelaatbaar is, moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. Deze klachten berusten op onjuiste lezing van de bestreden rechtsoverwegingen en kunnen dus bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Uit het in cassatie onbestreden oordeel van het hof in rov. 8 van zijn eindarrest blijkt immers dat het hof de (procesrechtelijke) vraag of het onderhavige forumkeuzebeding toelaatbaar is, heeft beoordeeld op de voet van art. 8 lid 2 Rv, derhalve naar het recht van de (Nederlandse) rechter wiens bevoegdheid door het beding wordt uitgesloten. De in de onderdelen 1.1, 1.2 en 1.4 bestreden rov. 17 van het tussenarrest en rov. 7 van het eindarrest hebben daarentegen betrekking op (materieelrechtelijke) kwesties van uitleg van het beding, zoals de vraag naar het toepassingsbereik en die betreffende de exclusiviteit daarvan.
3.4.2
Onderdeel 1.3 berust op de veronderstelling dat het hof heeft miskend dat de curator het bestaan van wilsovereenstemming tussen partijen ter zake van het forumkeuzebeding heeft betwist. Dit onderdeel kan bij gebrek aan feitelijke grondslag evenmin tot cassatie leiden: het hof heeft deze betwisting niet miskend, reeds gezien rov. 3 van het eindarrest, waar het hof heeft overwogen dat in het tussenarrest was verzocht om nadere informatie over het Russische recht met betrekking tot, onder meer, de vraag of het beding geldig is overeengekomen.
3.5
Onderdeel 2 keert zich met verschillende klachten tegen de verwerping in rov. 12 van het eindarrest van het verweer van de curator dat art. 4.3 van de Ingosstrakhrules niet kan worden gezien als een derogerende forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv, omdat het beding de volgens Russisch procesrecht dwingend voorgeschreven bevoegdheid van de Russische rechter overneemt. Het onderdeel faalt.
Voor het antwoord op de vraag of een contractueel beding kan worden aangemerkt als een derogerende forumkeuze in de zin van art. 8 lid 2 Rv, is niet van belang of wordt gekozen voor een forum van een andere staat, dat bij gebreke van de forumkeuze toch al bevoegd was (in dit geval voor een Russisch gerecht dat ook al krachtens Russisch procesrecht bevoegd is). Het gaat er voor de toepassing van art. 8 lid 2 Rv slechts om of het beding de rechter van een vreemde staat "bij uitlsuiting" heeft aangewezen voor de kennisneming van het geschil, in welk geval de bevoegdheid van de Nederlandse rechter (hier zijn bevoegdheid op grond van art. 10 in verbinding met art. 767 Rv) is uitgesloten.
Voor zover het onderdeel aanvoert dat art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules zinledig is, omdat het Arbitrazh Court te Moskou reeds uit hoofde van het Russische procesrecht rechtsmacht toekomt, miskent het dat een forumkeuzebeding als hier aan de orde niet alleen ertoe strekt de daarin aangewezen rechter bevoegd te maken, maar ook de rechtsmacht van andere rechters dan de aangewezen rechter uit te sluiten.
3.6
Onderdeel 3 keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 9 van zijn eindarrest dat naar Nederlands, evenals naar Russisch recht geldt dat het BSC en Ingosstrakh vrijstond om de bevoegdheid van het door de Russische regelgeving voorgeschreven gerecht - in dit geval het Arbitrazh Court te Moskou - overeen te komen. Het onderdeel klaagt dat deze overweging ten aanzien van het Russische recht onbegrijpelijk is (onderdeel 3.1) en voorts dat, voor zover van de toepasselijkheid van Nederlands recht wordt uitgegaan, de overweging onjuist is (onderdeel 3.2). De klachten falen, aangezien het hof in rov. 9 van zijn eindarrest - voortbouwend op zijn in cassatie onbestreden oordeel in rov. 8 van zijn eindarrest - louter aan de hand van het Nederlandse recht de toelaatbaarheid en de gevolgen van de derogerende forumkeuze diende te onderzoeken en heeft onderzocht
3.7
De in de onderdelen 4, 5, 6 en 7 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Ingosstrakh begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 november 2012.
Beroepschrift 21‑06‑2011
Heden, de éénentwintigste juni tweeduizendelf, ten verzoeke van Andrey Yur'evich En'Kov in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Baltic Shipping Company, kantoorhoudende te Sint Petersburg, Rusland, te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg nr 57 (2594 AC), gebouw New Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. M.W. Scheltema, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die door hem wordt aangewezen om hem te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie;
heb ik,
[Walter Frederik Dirk van den Oever, gerechtsdeurwaarder te 's‑Gravenhage, kantoorhoudende te 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg 115 en mitsdien ten deze woonplaats hebbende aldaar,]
AAN
de vennootschap naar buitenlands recht Ingosstrakh Insurance Company, gevestigd te Moskou, Rusland, maar overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploot doende te 's‑Gravenhage aan de Parkstraat 107 (Postbus 30457, 2500 GL), ten kantore van mr. E. Grabandt, advocaat, alwaar de gerequireerde in vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[mevrouw E.J. Veldhuizen, aldaar werkzaam;]
AANGEZEGD
dat mijn requirant hierbij beroep in cassatie instelt tegen de arresten van het Gerechtshof's‑Gravenhage, onder zaaknummer 105.007.579 (rolnr. 08/0169) tussen mijn requirant als geïntimeerde en gerequireerde als appellante gewezen en ter openbare terechtzitting van 21 april 2009 en 22 maart 2011 uitgesproken;
voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterend en relaterend als voormeld, de geïnsinueerde voornoemd,
GEDAGVAARD
om op vrijdag de negende september tweeduizendelf, des voormiddags om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, die alsdan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING:
- •
dat van gerequireerde bij verschijning een griffierecht zal worden geheven en dat dit griffierecht verschuldigd is vanaf haar verschijning in het geding en binnen vier weken nadien dient te zijn voldaan;
- •
dat dit griffierecht € 710 bedraagt, maar dat van een persoon die onvermogend is, een griffierecht van € 294 wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet, met dien verstande dat als gevolg van inmiddels van kracht geworden wijzigingen van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e van die wet wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 3 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
- •
dat indien gerequireerde in het geding verschijnt door advocaat te stellen, maar het door haar verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, op de voet van art. 139 Rv tegen haar (alsnog) verstek zal worden verleend en ingevolge art. 411 lid 1 Rv haar recht om in cassatie te komen vervalt.
TENEINDE
alsdan tegen voormelde arresten te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in rov. 17 van zijn tussenarrest en rov. 3, 6, 7, 9, 12, 15 en 16 van zijn eindarrest, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
1
Het hof heeft in rov. 14 van zijn tussenarrest overwogen dat de rechtbank heeft overwogen dat er geen wettelijke of verdragsbepaling bestaat op basis waarvan een verlof tot tenuitvoerlegging kan worden verleend ten aanzien van een vonnis van de normaliter bevoegde Russische rechter (art. 431 lid 1 Rv). Het hof heeft in aansluiting daarop in rov. 15 overwogen dat Ingosstrakh aan haar beroep op onbevoegdheid ten grondslag heeft gelegd dat tussen BSC en Ingosstrakh een jurisdictieclausule geldt welke exclusief verwijst naar de overheidsrechter/rechtbank te Moskou.
Het hof heeft in rov. 16 van zijn tussenarrest overwogen dat partijen het erover eens zijn dat bij de huidige stand van de Hoge Raad-jurisprudentie de Nederlandse rechter in een geval als het onderhavige alleen dan geen rechtsmacht aan het vreemdelingenbeslag kan ontlenen indien sprake is van een hen bindend forumkeuzebeding en dat bij gebreke daarvan de weg van art. 431 lid 2 Rv slechts vrijblijvend kan worden voorgesteld. Het hof heeft vervolgens in rov. 17 van zijn tussenarrest overwogen dat partijen verder onweersproken hebben gelaten de overweging van de rechtbank dat het gaat om vorderingen en verweren naar Russisch recht. Volgens het hof moet naar dat recht worden beoordeeld of het door Ingosstrakh ingeroepen forumkeuzebeding van toepassing is op de verzekeringsovereenkomsten waaruit de vorderingen van de curator voortvloeien, terwijl hetzelfde geldt voor vragen over het geldingsbereik van het beding, meer speciaal of exclusiviteit is beoogd, of het beding ook bedoeld is voor geschillen als de onderhavige en of de curator gebonden is aan een met BSC overeengekomen forumkeuze. Het hof heeft daaraan in rov. 7 van zijn eindarrest toegevoegd dat het bij de vraag naar het toepassingsbereik van het beding en die betreffende de exclusiviteit ervan gaat om kwesties van uitleg, waarop eveneens Russisch recht van toepassing is.
1.1
's Hofs beslissing in rov. 17 van zijn tussenarrest en in rov. 7 van zijn eindarrest is rechtens onjuist indien deze aldus moet worden begrepen dat naar Russisch recht dient te worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv en of deze toelaatbaar is.
Het Nederlandse recht (als lex fori) bepaalt of sprake is van een forumkeuze, of deze toelaatbaar is en of deze derogeert aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.1. Aldus dient naar Nederlands (internationaal bevoegdheids)recht te worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv en of dit toelaatbaar is.
's Hofs beslissing is in dat geval bovendien zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk in het licht van zijn overweging in rov. 8 van zijn eindarrest dat de toelaatbaarheid en de gevolgen van het beding worden beheerst door de lex fori, dat wil zeggen de lex fori van de rechter wiens bevoegdheid wordt uitgesloten wat de derogerende werking betreft; in casu dus Nederlands recht.
1.2
Althans dient naar Nederlands (internationaal bevoegdheids)recht te worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv.
1.3
Indien het hof in rov. 17 van zijn tussenarrest heeft beslist dat uit de stellingen van de curator blijkt dat hij slechts de geldigheid van het forumkeuzebeding aan de orde heeft gesteld, dan is die beslissing zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De curator heeft immers ook betwist dat een forumkeuzebeding is overeengekomen.2.
Dat heeft het hof in rov. 12 van zijn eindarrest onderkent nu het heeft overwogen dat een volgend verweer van de curator is dat art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules niet kan worden gezien als een derogerende forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv omdat het Russische procesrecht dwingend het Arbitrazh Court te Moskou als exclusief forum voorschrijft.
1.4
De vorenstaande subonderdelen vitiëren ook 's hofs beslissing in rov. 3 van zijn eindarrest indien het hof daar heeft beslist dat naar Russisch (internationaal bevoegdheids)recht moet worden beoordeeld of sprake is van een forumkeuzebeding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv en of dit toelaatbaar is.
2
Het hof heeft in rov. 12 van zijn eindarrest overwogen dat een volgend verweer van de curator is dat art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules niet kan worden gezien als een derogerende forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv omdat het Russische procesrecht dwingend het Arbitrazh Court te Moskou als exclusief forum voorschrijft. Dit verweer faalt, aldus het hof. De omstandigheid dat de forumkeuze aansluit bij de door het Russische procesrecht voorgeschreven jurisdictie is volgens het hof op zichzelf geen aanwijzing is dat het beding niet rechtsgeldig is overeengekomen, noch betekent dat de contractspartijen hun keuze niet in vrijheid hebben gemaakt. Het laatste volgens het hof alleen al niet omdat gesteld noch gebleken is dat opname in het contract van het forumkeuze beding verplicht was. Die keuze had, aldus het hof, ook achterwege kunnen worden gelaten, in welk geval zij niet met succes aan de curator had kunnen worden tegengeworpen.
2.1
De beslissing van het hof is rechtens onjuist. Het hof heeft miskend dat in het onderhavige geval geen sprake is van een forumkeuze voor de Russische rechter als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv omdat in de overeenkomst tussen partijen (ten overvloede) de volgens het Russische recht dwingendrechtelijk voorschreven bevoegdheid van de Russische rechter is overgenomen.3. Het verschil met een forumkeuze in de zin van art. 8 lid 2 Rv is daarin gelegen dat partijen zonder een keuze te doen voor de bevoegdheid van de Russische rechter de dwingend voorgeschreven bevoegdheid van deze rechter op gelijke voet als andere clausules in hun contract tot onderdeel van de overeenkomst maken.
Dit volgt ook uit het betoog van Ingosstrakh. Zij betoogt immers dat het gaat om een door Russisch recht dwingend rechtelijk voorgeschreven en in de verzekeringsvoorwaarden herhaald juridisch systeem en jurisdictie.4.
Bovendien erkent ook de door Ingosstrakh ingeschakelde adviseur dat naar Russisch recht geen sprake is van een forumkeuze beding.5.
Voorts heeft het hof in rov. 5 van zijn eindarrest onderkend dat art. 4.3 van de Ingostrakh-rules de door het Russische rechtssysteem voorgeschreven rechtsgang volgt die ook zonder de clausule geldt voor zakelijke geschillen.
2.2
Anders dan het hof heeft overwogen, is in verband met het in subonderdeel 2.1 betoogde niet relevant of gesteld of gebleken is dat opname in het contract van het forumkeuze beding verplicht was. Het hof heeft miskend dat niet ter zake doet of partijen ervoor konden kiezen om de (dwingende) verwijzing naar de bevoegdheid van de Russische rechter wel of niet in de overeenkomst op te nemen. De omstandigheid dat sprake is van een dwingendrechtelijk voorgeschreven bevoegdheid van de Russische rechter brengt immers mee dat geen sprake is van een forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv voor de Russische rechter.
2.3
Anders dan het hof heeft overwogen, had de omstandigheid dat de verwijzing naar de dwingende bepalingen van Russisch recht in de overeenkomst achterwege had kunnen worden gelaten in het licht van het betoogde in subonderdeel 2.1 niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. Nu het opnemen van een verwijzing naar een dwingendrechtelijk voorgeschreven bevoegdheid van de Russische rechter niet als een forumkeuze in de zin van art. 8 lid 2 Rv kan worden aangemerkt, kan de bevoegdheid van de Russische rechter ook in het onderhavige geval waarin die verwijzing in de overeenkomst is opgenomen niet aan de curator worden tegengeworpen.
2.4
De vorenstaande subonderdelen vitiëren ook 's hofs beslissing in rov. 7 van zijn eindarrest dat het bij de vraag naar het toepassingsbereik van het beding gaat om een kwestie van uitleg.
2.5
Indien het hof in rov. 3 en 12 van zijn eindarrest tot uitgangspunt heeft genomen dat de curator alleen de rechtsgeldigheid van het forumkeuze beding in het kader van zijn verweer aan de orde heeft gesteld, dan is dat uitgangspunt, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Het hof heeft dan ten onrechte verzuimd te responderen op de essentiële stelling van de curator dat geen sprake is van een forumkeuze beding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv.6. In ieder geval heeft het hof onvoldoende inzicht geboden in zijn kennelijke gedachtegang dat sprake is van een forumkeuze beding als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv.
Het vorenstaande geldt temeer nu het hof in rov. 12 van zijn eindarrest heeft overwogen dat een volgend verweer van de curator is dat art. 4.3 van de Ingosstrakh-rules niet kan worden gezien als een derogerende forumkeuze als bedoeld in art. 8 lid 2 Rv omdat het Russische procesrecht dwingend het Arbitrazh Court te Moskou als exclusief forum voorschrijft.
3
Het hof heeft in rov. 9 van zijn eindarrest overwogen dat naar Nederlands recht, evenals naar Russisch recht geldt dat het BSC en Ingosstrakh vrij stond om de bevoegdheid van het door de Russische regelgeving voorgeschreven gerecht overeen te komen.
3.1
's Hofs overweging ten aanzien van het Russische recht is, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De curator heeft immers in hoger beroep onbestreden aangevoerd dat partijen niet hadden kunnen kiezen voor een andere bevoegde rechter dan de Russische.7.
3.2
Indien het hof van oordeel is dat het Nederlandse recht mede van belang was in verband met de vraag of een keuzemogelijkheid bestaat van partijen voor de bevoegdheid van de Russische rechter, dan is dat oordeel rechtens onjuist, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Het Nederlandse recht is bij de beantwoording van de vraag of deze keuzemogelijkheid bestaat niet van toepassing. Bovendien is dit oordeel onbegrijpelijk in het licht van 's hofs overweging in rov. 17 van zijn tussenarrest en rov. 7 van zijn eindarrest dat het geldingsbereik van het beding naar Russisch recht moet worden beoordeeld.
4
Indien in cassatie tot uitgangspunt zou moeten worden genomen dat de curator in het kader van zijn verweer (alleen) de rechtsgeldigheid van het forumkeuze beding aan de orde heeft gesteld en daarmee naar Russisch recht moet worden beoordeeld of dit beding rechtsgeldig is, dan is 's hofs oordeel in rov. 12 van zijn eindarrest, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
De curator heeft immers onder verwijzing naar het advies van de deskundige in hoger beroep onbestreden aangevoerd dat partijen niet hadden kunnen kiezen voor een andere bevoegde rechter.8. In aansluiting daarop is betoogd dat het forumkeuze beding niet rechtsgeldig was.9. In dat verband is van belang dat ook de door Ingosstrakh ingeschakelde adviseur onderkent dat naar Russisch recht geen sprake is van een forumkeuze beding.10. Daarvan uitgaande en in het licht van het betoogde in subonderdeel 2.1 valt niet in te zien waarom het hof desalniettemin heeft beslist dat naar Russisch recht sprake is van een rechtsgeldig forumkeuze beding.
5
Onderdeel 4 vitiëert ook 's hofs beslissing in rov. 6 van zijn eindarrest dat de jurisdictieclausule van art. 4.3 van de Ingostrakh-rules naar Russisch recht als geldig wordt gezien ook indien zij deel uitmaakt van toepasselijk verklaarde voorwaarden en dat zij de curator in het faillissement van een contractspartij bindt.
6
De vorenstaande onderdelen vitiëren ook rov. 15 van het eindarrest voor zover dat een zelfstandig dragende grond bevat voor verwerping van de in de vorenstaande onderdelen genoemde stellingen van de curator.
7
De vorenstaande onderdelen vitiëren ook 's hofs beslissing in rov. 16 van zijn eindarrest.
En op grond van dit middel te horen eis doen dat het de Hoge Raad behage de arresten waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, €
[exploot/proc. verbaal 76,31
verschotten:
— | GBA | ||
— | KvK | ||
— | overige | ||
76,31 | |||
opslag (b.t.w.) | 14,50 | ||
€ | 90,81] |
Deurwaarder
[Eiser kan op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 de hem / haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 21‑06‑2011
Zie de memorie van antwoord in het bevoegdheidsincident, onder 48; de akte na tussenarrest van 20 oktober 2009, p. 6 en 9; de pleitnota van mr. H. Boonk van 14 december 2010, p. 5 en 6.
Zie ook het betoog in de pleitnota van mr. H. Boonk van 14 december 2010, p. 5–7.
Zie de pleitnota van mr. G.J.W. Smallegange van 14 december 2010, p. 6.
Zie de additional comments van prof. Ivanov Georgiy Georgievich (prod. X bij de 2e contra-akte na tussenarrest completering producties van 14 december 2010), p. 2.
Zie de pleitnota van mr. H. Boonk van 14 december 2010, p. 5–7.
Zie het betoog in de akte na tussenarrest van 20 oktober 2009, p. 5 en 6 en het bij die akte geproduceerde (prod. 1) advies van Yury E. Monastyrsky, p. 5; de pleitnota van mr. H. Boonk van 14 december 2010, p. 5–7. Zie ook de pleitnota van mr. G.J.W. Smallegange van 14 december 2010, p. 4 en 5; het advies van de door Ingostrakh ingeschakelde deskundige prof. Ivanov Georgiy Georgievich (prod. bij akte van 22 september 2009), p. 4 en 5.
Zie het betoog in de akte na tussenarrest van 20 oktober 2009, p. 5 en 6 en het bij die akte geproduceerde (prod. 1) advies van Yury E. Monastyrsky, p. 5; de pleitnota van mr. H. Boonk van 14 december 2010, p. 5–7. Zie ook de pleitnota van mr. G.J.W. Smallegange van 14 december 2010, p. 4 en 5; het advies van de door Ingostrakh ingeschakelde deskundige prof. Ivanov Georgly Georglevich (prod. bij akte van 22 september 2009), p. 4 en 5.
Zie het betoog In de akte na tussenarrest van 20 oktober 2009, p. 5 en 6 en het bij die akte geproduceerde (prod. 1) advies van Yury E. Monastyrsky, p. 2 en 5.
Zie de additional comments van prof. Ivanov Georgly Georglevich (prod. X bij de 2e contra-akte na tussenarrest completering producties van 14 december 2010), p. 2.