Hof Amsterdam, 17-03-2015, nr. 200.149.179
ECLI:NL:GHAMS:2015:955
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
17-03-2015
- Zaaknummer
200.149.179
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:955, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑03‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Inbreuk in hoofdstuk boek op auteursrecht dagboek moeder vermoord meisje? Publicatieverbod en bevel tot vernietiging van dit hoofdstuk.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.149.179/01 KG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: : C/15/208416/KG ZA 13-576
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 maart 2015
inzake
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. J.P.M.M. Heijkant te Dongen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. Y. Moszkowicz te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten in principaal appel worden hierna gezamenlijk aangeduid als [appellanten] en ieder afzonderlijk als respectievelijk [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Geïntimideerde in principaal appel wordt hierna aangeduid als [geïntimeerde].
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 14 januari 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2013 in kort geding, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en [geïntimeerde] als eiseres.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
[appellanten] hebben in het principaal appel geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, alsnog afwijzing van een aantal vorderingen van [geïntimeerde] (jegens [appellant sub 2]), de gedingkosten uit de eerste aanleg alsnog te compenseren, althans vast te stellen met inachtneming van de per 1 augustus 2008 gehanteerde indicatietarieven IE-zaken.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van het principaal beroep, met veroordeling van [appellanten] in de gedingkosten ex artikel 1019h Rv, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten. In het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, en alsnog toewijzing van een aantal vorderingen en veroordeling van [appellanten] in de gedingkosten ex artikel 1019h Rv, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
In het incidenteel appel hebben [appellanten] geconcludeerd [geïntimeerde] alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. De juistheid van deze feiten is in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn, komen de feiten - voor zover in dit appel van belang - neer op het volgende.
- -
a) [geïntimeerde] is de moeder van de op 1 mei 1999 vermoorde [X].
- -
b) [appellant sub 1] beheert de website www.rechtiskrom.wordpress.com (hierna: de website), op welke website onder meer melding wordt gemaakt van onopgeloste misdrijven, waaronder de moord op John F. Kennedy, de Deventer moordzaak en de zaak-[X].
- -
c) In de periode tussen mei 1999 en medio 2001 heeft [geïntimeerde] een handgeschreven dagboek bijgehouden (hierna: het dagboek).
- -
d) [geïntimeerde] heeft het dagboek op enig moment ter beschikking gesteld aan een vriendin, [A] (hierna: [A]), die (scans van) het dagboek aan [appellanten] heeft doen toekomen.
- -
e) Nadien is het dagboek op papier uitgetypt waarna de getypte versie is gedigitaliseerd door een kennis van [appellant sub 1], [B] (hierna: [B]).
- -
f) [appellant sub 1] heeft (passages uit) het dagboek op de website geplaatst.
- -
g) In een mede door [appellant sub 1] en [B] geschreven kersttoespraak ten behoeve van een aantal Friese radio-omroepen heeft [geïntimeerde] geciteerd uit het dagboek.
- -
h) Op een bijeenkomst in Den Haag heeft [A] een mede door [appellant sub 1] en [B] geschreven speech gehouden, waarbij zij heeft geciteerd uit het dagboek van [geïntimeerde].
- -
i) In april 2013 is [Y]onherroepelijk veroordeeld voor de moord op [X].
- -
j) Op 22 oktober 2013 heeft [appellant sub 1] een bericht getiteld “Nieuwe rechtszaak moord [X] 28 oktober 2013” op de website gepubliceerd, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“In december verschijnt van de hand van [appellant sub 1] een boek met de veelzeggende titel ‘Het verboden dagboek van [[... ]] [X]’, dat schokkende, nooit gepubliceerde informatie bevat over aan de ene kant de bewuste justitiële en gerechtelijke manipulaties en aan de andere kant hoe de ware toedracht van de moord op weerzinwekkende wijze in de doofpot is beland. [[... ]] [X] is door zowel justitie als haar eigen gezin monddood gemaakt maar heeft [appellant sub 1] eerder verzocht zijn bevindingen voor een groot publiek te etaleren en daar bij te putten uit haar dagboek zoals zij dat jarenlang, nota bene onder aansporing van haar ex-man Bauke, heeft bijgehouden. De inhoud van de geschriften van [[... ]] zal veel Nederlanders de schellen van de ogen doen vallen, zo weet [appellant sub 1] zich verzekerd. Meerdere partijen zijn inmiddels in rep en roer om de publicatie van het onthullende verslag van [[... ]] te voorkomen”
( k) Bij brief en gelijkluidende e-mail van 27 oktober 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] namens haar onder meer het volgende aan [appellant sub 1] geschreven:
“(…) Het hier vorenstaande indachtig verbied ik u namens cliënte haar dagboek danwel delen daarvan in wat voor vorm dan ook openbaar te maken of te verveelvoudigen. Tevens sommeer ik u onverwijld het afschrift van het dagboek van cliënte, dat u kennelijk in bezit heeft, aan haar te retourneren zonder daar zelf een kopie van te bewaren.
(…)
Tot slot wil ik u namens cliënte en haar familie dringend verzoeken deze zaak te laten rusten. Er ligt een inmiddels onherroepelijk vonnis gebaseerd op onomstotelijk en objectief DNA bewijs, waarbij bovendien de dader NB een volledige bekentenis heeft afgelegd.(…)”
( l) Bij e-mail van 28 oktober 2013 heeft [appellant sub 1] onder meer het volgende aan de advocaat van [geïntimeerde] geschreven:
“(…) Wij kunnen u reeds in dit stadium berichten dat wij over een onvoorwaardelijke toestemming beschikken tot publicatie – van wat u bedoelt met – het dagboek van [[... ]] [geïntimeerde].(…)”
( m) In mei 2014 (derhalve ná de bestreden uitspraak) is verschenen “Het verboden dagboek van [[... ]] [X]. De Schokkende onthulling van de werkelijke daders van de moord op [X]” (hierna ook: het boek). [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn de auteurs van dit boek. Hoofdstuk 4 van het boek is getiteld “[[... ]]’s dagboek” en telt circa 42 pagina’s.
3. Beoordeling
3.1.
De voorzieningenrechter heeft op vordering van [geïntimeerde] in het bestreden vonnis kort samengevat [appellanten] op straffe van verbeurte van een dwangsom bevolen:
( a) alle bij [appellanten] in bezit zijn de (papieren en digitale versies van) het dagboek aan (de raadsman van) [geïntimeerde] in persoon te overhandigen;
( b) ieder bericht waaruit het voornemen blijkt om de inhoud van het dagboek, dan wel delen daarvan, te openbaren van de website te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
( c) bovenaan op de homepage van de website melding te maken van de inhoud van het bestreden vonnis door deze zonder opiniërend bijschrift integraal te vermelden.
Voorts heeft de voorzieningenrechter [appellanten] op straffe van verbeurte van een dwangsom (d) verboden om de inhoud van het dagboek, dan wel delen daarvan, te openbaren en [appellanten] voorts (e) bevolen om reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van de website te (doen) verwijderen en verwijderd te houden.
De voorzieningenrechter heeft de overige vorderingen afgewezen, onder veroordeling van [appellanten] in de (aan de hand van de IE-indicatietarieven begrote) gedingkosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
3.2.
De grieven in het principaal appel zien op de door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 3.1 onder c, d (zie de uitleg van grief I in 3.3) en e gegeven bevelen/verboden zoals die hierboven zijn weergegeven en de veroordeling van [appellant sub 1] c.s in de gedingkosten.
De grieven in het incidenteel appel zien op afwijzing door de rechtbank van het gevorderde verbod tot publicatie van (het manuscript van) “Het verboden dagboek van [[... ]] [X]”, en het straat- en contactverbod.
Naar het oordeel van het hof bestaat in hoger beroep nog steeds een spoedeisend belang bij voormelde door de rechtbank toe- dan wel afgewezen vorderingen.
Het hof zal de grieven in het principaal en incidenteel appel (groepsgewijs) afzonderlijk behandelen.
3.3.1.
Grief I in het principaal appel is gericht tegen toewijzing jegens [appellanten] van het gevorderde verbod om de inhoud van het dagboek van [geïntimeerde], dan wel delen daarvan, te openbaren (gezien de inhoud van grief I in combinatie met de toelichting en het petitum van de appeldagvaarding berust - naar het hof begrijpt - de beperking in het petitum van de memorie van grieven tot de toewijzing van het gevorderde verbod jegens (enkel) [appellant sub 2] op een verschrijving).
Grief I in het incidenteel appel is gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van het gevorderde verbod van het boek en vernietiging van reeds gedrukte exemplaren hiervan.
3.3.2.
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of het dagboek van [geïntimeerde] als een auteursrechtelijk beschermd werk kan worden beschouwd.
Het hof stelt voorop dat een werk om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming de uitdrukking dient te vormen van de eigen intellectuele schepping van de maker daarvan, dat wil zeggen dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter dient te bezitten en het persoonlijk stempel van de maker dient te dragen. De eis dat het voortbrengsel het persoonlijk stempel van de maker moet dragen betekent dat sprake dient te zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes en die aldus het voortbrengsel is van de menselijke geest.
Voor zover [appellanten] in hoger beroep het verweer hebben gehandhaafd dat het dagboek van [geïntimeerde] geen auteursrechtelijke beschermd werk is, wordt het verworpen. Het dagboek bevat een verslag van hetgeen [geïntimeerde] ten tijde van de moord op haar dochter [X] en de jaren nadien heeft meegemaakt en hoe zij een en ander heeft ervaren. Het dagboek van [geïntimeerde] is haar schepping en draagt derhalve (in hoge mate) haar persoonlijke stempel, zodat het als gevolg hiervan auteursechtelijke bescherming geniet.
3.3.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde of (het in mei 2014 gepubliceerde) hoofdstuk 4 van het boek inbreuk maakt op voormeld auteursrecht.
Voor de inbreukvraag komt het erop aan of het beweerdelijk inbreukmakende werk in aard en omvang in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van het eerdere werk vertoont, dat de totaalindrukken die de beide werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat het eerstbedoelde werk als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt.
Het hof constateert dat het dagboek van [geïntimeerde] en hoofdstuk 4 van het boek wat betreft vorm verschillen, met name is het dagboek geschreven in de ik-vorm en hoofdstuk 4 in de zij-vorm, terwijl de gebeurtenissen in hoofdstuk 4 in van het dagboek verschillende woorden zijn weergegeven. Wat betreft verhaallijn, gebeurtenissen, personen, plaats, tijd en (dus) inhoud bestaan echter in hoge mate overeenkomsten tussen het dagboek en hoofdstuk 4. Illustratief is de vergelijking van passages uit het dagboek en hoofdstuk 4 in de nummers 24-26 in de memorie van antwoord in principaal tevens memorie van grieven in incidenteel appel. De sterke inhoudelijke overeenstemming ligt overigens ook in de lijn van de titel van het eerste deel van het boek (“Het verboden dagboek van [[... ]] [X].(..)”) en hoofdstuk 4 (‘[[... ]] dagboek’).
Het voorgaande in onderlinge samenhang en verband beoordeeld brengt met zich dat hoofdstuk 4 van het boek zodanige overeenstemming met het dagboek van [geïntimeerde] vertoont, dat het hiervan een ongeautoriseerde bewerking is en niet als een nieuw oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt. Dat [geïntimeerde] zich tegen openbaarmaking van hoofdstuk 4 kan verzetten is niet in strijd met het recht van [appellanten] om eventuele misstanden bij het vervolgingsonderzoek naar de moord op [X] aan de kaak te stellen. In een democratische samenleving is immers noodzakelijk dat werken van letterkunde (en andere voortbrengselen van de geest) bij wet worden beschermd tegen ongeautoriseerde ontlening of nabootsing voor derden. Voor de gevolgtrekking dat het auteursrecht van [geïntimeerde] in casu zou moeten wijken voor het recht op vrijheid van meningsuiting van [appellanten] bestaat onvoldoende grond.
Voormeld oordeel wordt niet anders door het gegeven dat het dagboek van [geïntimeerde] de periode van zomer 1999 tot medio 2001 beslaat, terwijl in hoofdstuk 4 van het boek ook recentere gebeurtenissen (tot medio 2013) zijn verwerkt.
3.3.4.
Dat [geïntimeerde] aan [appellanten] toestemming zou hebben gegeven voor de publicatie van een boek waarin haar dagboek is opgenomen wordt door [geïntimeerde] betwist en is door [appellanten] in het licht daarvan onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor zover het dagboek aan [appellanten] en anderen is verstrekt geschiedde dit in het kader van het onderzoek naar de (inmiddels gevonden en onherroepelijk berechtte) dader van de moord op [X], zodat deze verstrekking geen toestemming door [geïntimeerde] impliceerde voor publicatie van (delen van) het dagboek op de website dan wel in het boek. Dat [appellant sub 1] dit ook heeft begrepen volgt uit zijn uitlating in het radioprogramma ‘Talk to Myra’ dat [geïntimeerde] hem telefonisch had gezegd “Doe alsjeblieft niets met mijn dagboek want dat zou mijn doodsteek zijn”.
[appellanten] hebben verder gesteld dat het dagboek gepubliceerd is geweest op de website www.klokkenluideronline.nl en dat [geïntimeerde] hieraan zou hebben meegewerkt, terwijl [geïntimeerde] recent op de camping aan [appellant sub 2] toestemming voor (her) publicatie van haar dagboek in het boek zou hebben gegeven. Deze (betwiste) stellingen zijn echter onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbijgaat.
Evenmin impliceert het (gestelde) aanbieden van het dagboek door [geïntimeerde] aan de Kollumer Courant en/of Uitgeverij Banda toestemming tot openbaarmaking hiervan door [appellanten]
3.3.5.
[appellanten] voeren verder het verweer dat het dagboek van [geïntimeerde] rechtmatig openbaar is gemaakt, waardoor zij hieruit mogen citeren zonder het auteursrecht van [geïntimeerde] te schenden.
Veronderstellenderwijs uitgaande van een (deels betwiste) verstrekking door [geïntimeerde] van het dagboek aan [A], [C], [B], [D], [appellant sub 1] en [appellant sub 2], geschiedde deze verstrekking in de context van het onderzoek naar de (inmiddels gevonden en onherroepelijk berechtte) dader van de moord op [X]. Naar het oordeel van het hof valt deze (veronderstelde) verspreiding door [geïntimeerde] in die context niet te beschouwen als een rechtmatige openbaarmaking in de zin van artikel 15a Aw op basis waarvan [appellant sub 1] c.s (ná de berechting van Jasper S.) het recht hebben uit het dagboek van [geïntimeerde] te citeren in het boek dan wel op de website van [appellant sub 1].
[appellanten] stellen voorts dat zij in hoofdstuk 4 van het boek hebben geciteerd uit (rechtmatig openbaargemaakte) toespraken van [geïntimeerde] en [A], die waren gebaseerd op passages uit het dagboek. Nu [appellanten] in gebreke blijven voldoende duidelijk en concreet aan te geven welke delen uit hoofdstuk 4 op welke passages uit de toespraken zijn gebaseerd, en evenmin voldoende gemotiveerd stellen dat aan de overige vereisten van artikel 15a Aw is voldaan, wordt de stelling gepasseerd.
Tot slot hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat het dagboek door [geïntimeerde] op enige website is openbaar gemaakt.
3.3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het gevorderde verbod om de inhoud van het dagboek van [geïntimeerde], dan wel delen daarvan, te openbaren op goede grond is toegewezen. Grief I in het principaal appel faalt.
Voorts dient het gevorderde verbod van hoofdstuk 4 van het boek en vernietiging van reeds gedrukte exemplaren van hoofdstuk 4 van dit boek, te worden toegewezen. Dit brengt met zich dat grief I in het incidenteel appel slaagt.
3.4.
Grief II in het incidenteel appel is gericht tegen de afwijzing van het gevorderde straat- en contactverbod.
De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht voorop gesteld dat een straat- en contactverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen en vrijelijk contacten te leggen, en dat een dergelijk verbod slechts gerechtvaardigd is wanneer in hoge mate feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zo’n vergaande inbreuk rechtvaardigen.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellant sub 1] haar met name door telefoontjes lastigviel, maar in hoger beroep stelt [geïntimeerde] dat [appellant sub 1] exemplaren van het boek éénmaal in haar woonplaats heeft uitgedeeld. Nu [appellant sub 1] [geïntimeerde] kennelijk niet meer belt, maar slechts (éénmaal) de boeken van [appellanten] in haar woonplaats heeft uitgedeeld, heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof te weinig gesteld om toewijzing van het gevorderde straat- en/of contactverbod jegens [appellant sub 1] te rechtvaardigen. Bovendien valt niet in te zien dat [geïntimeerde] (nog) een spoedeisend belang heeft bij het door haar verlangde verbod.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] ter onderbouwing van het gevorderde straat- en contactverbod geen concrete verwijten gemaakt aan het adres van [appellant sub 2]. In hoger beroep stelt [geïntimeerde] dat [appellant sub 2] haar meermaals op haar (geheime)telefoonnummer heeft gebeld en éénmaal op de camping heeft bezocht. Nu [appellanten] deze stelling niet betwisten (sterker nog: [appellanten] stellen dat [appellant sub 2] [geïntimeerde] ook een keer thuis heeft bezocht), gaat het hof uit van de juistheid hiervan. Hetgeen [geïntimeerde] stelt over de frequentie van de gedragingen van [appellant sub 2] (hoe vaak is meermaals bellen?) en de inhoud van de contacten, is echter onvoldoende om toewijzing van een straat- en/of contactverbod jegens [appellant sub 2] te rechtvaardigen.
Het voorgaande brengt met zich dat grief II in incidenteel appel faalt.
3.5.1.
De grieven III, IV en V in het principaal appel zijn met name gericht tegen de veroordeling jegens [appellant sub 2] van (1) het bevel om reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van de website te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, (2) het bevel om bovenaan op de homepage van de website melding te maken van de inhoud van het bestreden vonnis door deze zonder opiniërend bijschrift integraal te vermelden (deze vordering is anders dan [appellanten] vermelden niet toegewezen onder 5.3 maar onder 5.4 van het bestreden vonnis), en (3) de verbeurte van dwangsommen in het geval niet aan voormelde bevelen 1 en 2 wordt voldaan.
[appellanten] voeren ter onderbouwing van de grieven aan dat (enkel) [appellant sub 1] de website beheert.
3.5.2.
[geïntimeerde] betwist niet dat (enkel) [appellant sub 1] de website beheert, zodat hiervan wordt uitgegaan. Nu [appellant sub 2] de website niet beheert is hij naar het oordeel van het hof ook niet bij machte de gevorderde bevelen op te volgen.
[geïntimeerde] voert nog aan dat [appellant sub 2] een eigen website heeft en dat zij er belang bij heeft dat de bevelen ten aanzien van deze website worden toegewezen. Het hof verwerpt deze stelling. [geïntimeerde] noemt de naam van de website van [appellant sub 2] niet en stelt evenmin dat via deze website inbreuk is gemaakt op haar auteursrechten noch dat er een reële dreiging daarvoor bestaat, terwijl zij haar desbetreffende vorderingen niet vermeerdert door ze ook van toepassing te laten zijn op de (gestelde) website van [appellant sub 2]. Voormeld oordeel wordt niet anders door het (gestelde) gegeven dat [appellant sub 2] (deels mede) verantwoordelijk is voor de inbreuken op de auteursrechten van [geïntimeerde].
3.5.3.
Uit het bovenstaande volgt dat de grieven III, IV en V in het principaal appel slagen. Dit heeft tot gevolg dat de desbetreffende bevelen en de hieraan verbonden dwangsommen jegens [appellant sub 2] zullen worden afgewezen.
3.6.
Grief IV in principaal appel is voorts gericht tegen het gegeven dat het bevel om bovenaan op de homepage van de website melding te maken van de inhoud van het bestreden vonnis door deze zonder opiniërend bijschrift integraal te vermelden, is toegewezen zonder duurbeperking.
De grief slaagt. [appellanten] voeren terecht aan dat niet van [appellant sub 1] kan worden verwacht het vonnis tot in lengte der dagen gepubliceerd te houden op de website (hetgeen door [geïntimeerde] overigens ook niet wordt weersproken). Het hof zal de toegewezen duur beperken tot de dag waarop het onderhavige arrest wordt uitgesproken.
3.7.
Grief II in het principaal appel is gericht tegen de veroordeling van [appellanten] in de gedingkosten op de voet van artikel 1019h Rv.
De grief slaagt. Partijen zijn in eerste aanleg over en weer in het ongelijk gesteld (ook ten aanzien van de op het auteursrecht gebaseerde vorderingen), zodat de gedingkosten moeten worden gecompenseerd. Bij dit oordeel weegt het hof mee dat de in de (principale) grieven III, IV en V aan de orde gestelde vorderingen reeds in eerste aanleg (jegens [appellant sub 2]) hadden moeten worden afgewezen. De afwijzing door de rechtbank van het gevorderde verbod tot publicatie van (delen van) het boek van [appellanten], was echter terecht. Weliswaar bestaat thans voldoende grond voor toewijzing van deze vordering (3.3), maar in eerste aanleg was de inhoud van dit boek (met name hoofdstuk 4) niet bekend. Voor een motivering van deze beslissing wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.19 uit het bestreden vonnis waarmee het hof instemt en tot de zijne maakt.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven in het principaal appel deels slagen en deels falen, terwijl hetzelfde geldt voor het incidenteel appel. Het bestreden vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd, onder alsnog afwijzing van een aantal vorderingen en toewijzing van de na te melden voorziening.
Nu partijen zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in beide procedures worden gecompenseerd.
4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel
4.1
vernietigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2013, voor zover
- -
[appellant sub 2] (a) onder verbeurte van een dwangsom (gedeelte 5.5 bestreden vonnis) is bevolen om (b) reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van de website te (doen) verwijderen en verwijderd te houden (tweede veroordeling in 5.2 bestreden vonnis) en (c) binnen twee dagen na betekening van het bestreden vonnis, bovenaan op de ‘homepage’ van de website melding te maken van de inhoud van het bestreden vonnis door deze zonder opiniërend bijschrift integraal te vermelden (5.4 bestreden vonnis);
- -
[appellant sub 1] voor onbepaalde duur is bevolen om binnen twee dagen na betekening van het bestreden vonnis, bovenaan op de ‘homepage’ van de website melding te maken van de inhoud van het bestreden vonnis door deze zonder opiniërend bijschrift integraal te vermelden (5.4 bestreden vonnis);
- -
de vordering van [geïntimeerde] tot een verbod van publicatie van hoofdstuk 4 van het boek en vernietiging van reeds gedrukte exemplaren van hoofdstuk 4 van dit boek is afgewezen (gedeelte 5.9 bestreden vonnis);
- -
[appellanten] in de gedingkosten zijn veroordeeld (5.6 bestreden vonnis);
4.2.
en opnieuw rechtdoende:
- -
wijst af de vorderingen van [geïntimeerde] voor zover deze in het bestreden vonnis waren toegewezen en de toewijzingen van deze vorderingen hierboven in rechtsoverweging 4.1 onder 1, 2 en 4 zijn vernietigd;
- -
a) verbiedt [appellanten] om hoofdstuk 4 (‘[[... ]]’s dagboek’) van het boek te (doen) publiceren en (b) veroordeelt [appellanten] om binnen vier weken na het wijzen van het onderhavige arrest alle reeds gedrukte exemplaren van het boek, indien en voor zover hoofdstuk 4 daarin voorkomt, op hun kosten te (doen) vernietigen onder afgifte aan (de advocaat van) [geïntimeerde] van een schriftelijke verklaring van de uitvoerende instantie dat tot volledige vernietiging is overgegaan, (c) veroordeelt [appellanten] tot betaling aan [geïntimeerde] van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag dat zij niet aan (één van) de onder a en b uitgesproken veroordelingen voldoen, tot een maximum van € 200.000,= is bereikt;
- -
heft op met ingang van heden het bevel aan [appellant sub 1] om binnen twee dagen na betekening van het bestreden vonnis, bovenaan op de ‘homepage” van de website www.rechtiskrom.wordpress.com melding te maken van de inhoud van het bestreden vonnis door deze zonder opiniërend bijschrift integraal te vermelden (5.4 bestreden vonnis);
- -
compenseert de gedingkosten in eerste aanleg in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
bekrachtigt voormeld bestreden vonnis voor het overige;
4.4.
compenseert de gedingkosten in het principaal appel en het incidenteel appel in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
stelt de termijn bedoeld in artikel 1019i lid 1 Rv op zes maanden na de datum van dit arrest.
Dit arrest is op 15 januari 2015 gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, L.R. van Harinxma thoe Slooten en J.H. Huijzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.